AMOS

13 Amos in een postmoderne samenleving 1

Inleiding

Amos’ boek is uitgelezen. Het dateert uit de 8ste eeuw voor de gewone jaartelling en maakt deel uit van de boekrol van de twaalf Kleine Profeten. Zijn toespraken, die hij met zijn literaire pen zó doeltreffend heeft verwoord, kunnen nog altijd op lezers van vandaag een indruk maken. Weinig kans dat zij niet door zijn boodschap worden geraakt of geïnterpelleerd. De balans van het lezen en uitleggen van zijn teksten op deze website kan worden opgemaakt. De vraag rijst daarbij in welk opzicht en in welke mate zijn boodschap – of een deel ervan – nu bijna 2800 jaar later, nog als relevant kan worden gezien. De huidige bijdrage richt de focus op hoe Amos Israëls God JHWH presenteert tegen de achtergrond van andere godsbeelden in de Hebreeuwse Bijbel.

Een ongewild keiharde Amos

Veel lezers hebben grote moeite met Amos’ scherpe taal. De overheersende keiharde toon, de indrukwekkende en angstaanjagende beelden, de grof klinkende woorden, de indringende metaforen en de uitgewerkte thema’s over schuld, oordeel en straf van het Noordrijk Israël maken dat Amos overkwam en nog overkomt als een snoeiharde onheils- of doemprofeet. Was en is dit een terechte karakterisering van de Judese veeboer, die de noordgrens van zijn land was overgestoken om de daar diverse heersende wantoestanden aan te klagen?

Onverschrokken fulmineerde hij tegen Israëls leidinggevenden. Hij kwam daardoor bij hen zeer vijandig over, maar … het was JHWH die hem beval om rechttoe rechtaan tegen hen te profeteren (7:16). En Amos? Hij beweerde dat hij gewoon niet anders kon. JHWH’s woord overviel hem immers zoals iemand plotseling door angst wordt bevangen wanneer hij van heel dichtbij een leeuw hoort brullen (3:8).

Op de momenten en de gelegenheden waarbij Amos als spreker voor zijn toehoorders optrad, richtte hij de focus niet op zichzelf, maar op zijn opdrachtgever. In de naam van hun nationale God vertelde hij wat deze te zeggen had. Slechts een enkele keer verdedigde de profeet zich ten persoonlijke titel. Dat gebeurde toen de hoofdpriester van Israëls nationale heiligdom in Betel hem verbood om nog verder te spreken (7:13-15).

Godsbeelden in de Hebreeuwse Bijbel

Amos’ geschrift maakt deel uit van een collectie boekrollen in de Hebreeuwse Bijbel, waarin zijn visie op God er één is te midden van andere. Zo zijn er teksten en verhalen, die hem o.a. voorstellen als een God, die zich mengt in de gebeurtenissen van mensen. Of waarin hij verweten wordt een straffende God te zijn of zelfs omdat hij totaal afwezig lijkt te zijn.

a. Een empathische God

Uit de verhalen over Gods specifieke bevrijdingsactie ten aanzien van Israël blijkt JHWH’s enorm invoelingsvermogen. De boekrol Exodus (3:7-10) vertelt dat hij de ellende van zijn volk ziet, hun gejammer over hun slavendrijvers hoort en weet hoe en in welke mate ze lijden. De combinatie van deze drie werkwoorden is bijzonder krachtig. Het laatste daarvan duidt op een sterke empathie voor de lijdende Israëlieten. Bijgevolg kan en wil hij niet werkeloos blijven toezien en daarom schakelt hij Mozes in om zijn volk Israël uit Egypte te bevrijden (3:10-14). Dit verhaal leert dus dat hij een God is die bij een drama tussenbeide kan komen en dat hij dat doet met de hulp van mensen. Samen zorgen ze ervoor dat het drama stopt.  Dit verhaal en heel wat andere verhalen in de Hebreeuwse Bijbel getuigen van JHWH als een bijzonder empathische God.

b. Een straffende God

Ook het boekje Ruth vertelt over een drama. Elimelek, Noömi en hun twee zonen hadden vanwege een hongersnood hun stad Betlehem in Juda verlaten om in het buurland Moab te gaan wonen. Nadat haar man en hun twee zonen waren gestorven, keerde Noömi als weduwe terug naar haar eigen stad. Daar aangekomen geeft ze God de schuld voor al haar ellende, omdat zij vond dat hij haar kwaad had aangedaan (Ruth 1:1-21).

Noömi doet dat niet minder dan drie keer! Dat betekent dat het voor haar als een vaststaande zaak was. Zij doet dat zelfs met drie opeenvolgende uitspraken die naar een hoogtepunt voeren: ‘de Almachtige heeft mijn lot zeer bitter gemaakt’ (1:20); ‘JHWH heeft zich tegen mij gekeerd’ (1:21) en ‘de Almachtige heeft mij kwaad gedaan’ (1:21). Zij heeft duidelijk het beeld van een straffende God voor ogen. En natuurlijk heeft zij veel geleden, maar daarom zijn deze beschuldigingen nog niet terecht. Zij geeft zonder verpinken God de schuld terwijl het echtpaar uit eigen beweging met hun twee zonen naar Moab waren geëmigreerd. In dat land en bij dat volk hoorden zij volgens de thorarichtlijnen absoluut niet thuis. Ondanks haar ervaren ellende begon de met haar meegekomen jonge Moabitische schoondochter voor haar te zorgen. Uiteindelijk schonk deze aan Noömi een kleinzoon. Zowel de bijbelverteller als Noömi’s buurvrouwen schrijven die geboorte als een weldaad toe aan JHWH (Ruth 4:13-15).

c. Een afwezige God

In de boekrol Ester lijkt er van Gods empathie geen sprake te zijn. Tijdens de verkiezing van de joodse Ester tot koningin van Perzië drong haar oom Mordechai er bij haar op aan om haar joodse achtergrond geheim te houden. Toen Haman, de tweede man van het koninkrijk, de Perzische bevolking opdroeg om alle joden in het hele rijk te vermoorden, spoorde Mordechai zijn nicht Ester aan om de koning te verzoeken dit bevel ongedaan te maken (4:13-14). Dankzij haar tussenkomst werd het dodelijke drama afgewend.

Het valt lezers op dat God en zijn eigennaam JHWH in deze boekrol helemaal niet voorkomt, waaruit kan worden opgemaakt dat hij het allemaal zomaar laat gebeuren. Hij laat niet van zich horen en hij doet helemaal niets. Blijkbaar laat hij het probleem volledig over aan de joodse Mordechai en zijn joodse nicht Ester! Deze voorstelling van zaken komt dicht bij de wijze waarop God op de eerste bladzijden van de Bijbel aan de lezers wordt geïntroduceerd. Als schepper van al het leven stelt hij de mens daarin aan als rentmeester van de wereld. Hij bezorgt hem een enorme potentie om die taak op verantwoordelijke wijze uit te voeren. God geeft hem daarbij een volledige vrijheid van handelen met het gevolg dat hij zijn eigen vrijheid maximaal inperkt. Hoewel hij de verantwoordelijkheid volledig bij de mensen legt, wil dat nog niet zeggen dat hij zich onverschillig houdt voor hun wel en wee!  De Hebreeuwse Bijbel getuigt daar immers van in heel veel toonaarden, op verschillende manieren waaruit blijkt dat hij dat in eerste instantie via mensen bewijst. Zij kunnen bij wijze van spreken als zijn verlengstukken, zijn instrumenten of handen worden gezien.

Amos’ opzet?

Al met al loont het dus de moeite om na te denken over hoe Amos zijn God aan zijn Israëlitische hoorders en lezers presenteerde. Met welk doel deed hij dat en welke middelen wendde hij daartoe aan? Waar wilde hij hen van overtuigen? Dat zij hun God moesten zien als een bemoeizuchtige en straffende God voor wie zij bang hoorden te zijn? Amos wekte inderdaad die indruk, omdat JHWH zich enorm woedend maakte vanwege de misdaden van de geestelijke, politieke, kapitaalkrachtige leidinggevenden in de samenleving. Enerzijds kon hij dit niet ongestraft laten, maar anderzijds reageerde hij als een bezorgde God. Hij sprak hen erg hard aan in de hoop dat zij hun negatief en destructief gedrag zouden inzien en dan tot inkeer zouden komen. Blijkbaar beseften zij niet dat JHWH hun geluk en welzijn op het oog had.

Een gevarieerd godsbeeld

Tegen de zonet geschetste achtergrond loont het de moeite om over Amos’ godsbeeld na te denken. Hij presenteerde God aan zijn Israëlitische hoorders en lezers. Met welk doel deed hij dat en welke middelen wendde hij daartoe aan? Waar wilde hij hen van overtuigen? Dat zij hem moesten zien als een bemoeizuchtige en straffende God voor wie zij bang hoorden te zijn? Of integendeel, als een bezorgde en empathische God, die alleen hun geluk en welzijn op het oog had?

a. Een God voor alle volken

Amos laat zijn lezers weten dat Israëls God niet alleen geïnteresseerd is in zijn eigen volk, maar dat hij ook oog heeft voor andere volken. De profeet roept Israël dan ook op om bescheiden te zijn. JHWH heeft immers over alle volken zijn naam uitgeroepen en zo noemt hij naast ‘de zonen van Israël’ bijvoorbeeld ook ‘de zonen van de Ethiopiërs’ (9:6). Enerzijds stelt God zijn betrokken-zijn bij de Israëlieten op gelijke voet met bijvoorbeeld hun Filistijnse en Aramese aartsvijanden. Net zoals hij Israël uit Egypte heeft weggeleid zo heeft hij dat ook met hen uit hun vorige verblijfplaats gedaan (9:7): de enen uit Kaftor (mogelijk Kreta) en de anderen uit Kir (waarschijnlijk ergens in Mesopotamië).

Anderzijds voert Amos zijn God JHWH ook op als diegene die volken aanklaagt als zij zich misdadig gedragen. Zo laat hij verschillende volken de revue passeren, die een overvloed van misdaden hebben begaan. Telkens vermeldt hij heel krachtig en concreet een van hun zeven gepleegde misdrijven omdat deze blijkbaar veruit de kroon spant. 

Zo vaardigt JHWH strafmaatregelen uit tegen achtereenvolgens de Arameeërs om hun vernietigingsoorlogen (1:3-5); de Filistijnen om hun mensenroof en deportaties (1:6-8); de Tyriërs om het verbreken van allianties (1:9-10); de Edomieten om het doden van de onderdanen van hun broedervolk (1:11-12); de Ammonieten om het misprijzen van mensenlevens (1:13-15) en de Moabieten om de totale vernietiging van mensen (2:1-3). Uit deze opsomming blijkt dat de God van Amos zich allesbehalve onverschillig toont voor de mensen tegen wie deze volken dergelijke misdaden hebben begaan. Hij is juist degene die als een verdediger voor hen opkomt.

b. Een onpartijdige God

God laat het echter niet bij het bestraffen van die buurvolken. Hij veroordeelt ook zijn eigen verbondsvolk Israël. Vriendjespolitiek blijkt hem totaal vreemd te zijn. Het verdient geen voorkeursbehandeling. Zijn misdaden zijn immers tenhemelschreiend. Zij zetten armen en zwakken onder een enorme druk en dat doen zij op vele terreinen: financieel, sociaal, juridisch, seksueel, politiek én zelfs godsdienstig. Mozes’ voorschriften worden door de bovenlaag in Israëls samenleving met voeten getreden. En JHWH’s vroegere weldaden ten aanzien van de Israëlieten? Die honoreren zij absoluut in geen enkel opzicht! Door zijn speciale band met dit verbondsvolk van hem is het niet meer dan billijk, dat JHWH ook op dit misdadig gedrag streng en concreet reageert. Verontwaardigd straft hij Israël met een kolossale militaire nederlaag, waaraan niemand van zijn leger zal ontkomen (2:6-16). Amos was zijn boek blijkbaar terecht begonnen met een JHWH die van woede brult (1:2)!

c. Een straffende en vergevende God

JHWH laat Amos twee visioenen beleven waarin deze hem bezig ziet terwijl hij Israël zodanig straft dat het riskeert ten onder te gaan. De profeet schrikt zodanig dat hij JHWH intens smeekt om Israël te vergeven en het straffen stop te zetten. JHWH geeft gehoor aan Amos en schort de straffen op. Als blijkt dat Israël echter geen gevolg geeft aan Gods herhaalde oproepen om hun misdadig gedrag tegen de armen en zwakken in de samenleving te stoppen, toont JHWH zich opnieuw in drie visioenen. Zij laten Amos duidelijk zien dat hij echt niet meer bereid is om Israël te vergeven en dat hij daarom expliciete radicale straffen laat uitvoeren.

De profeet presenteert zijn God als de heer van Israël, maar tegelijk ook als de heer van de geschiedenis. Heel onverwacht komt JHWH uit de hoek met het aankondigen van zijn dag tegen Israël! Dat is tegen alle verwachtingen in omdat JHWH’s dag altijd gericht is tegen Israëls vijanden waarbij hij de strijd met hen aangaat. Met die aankondiging betwist Amos alle gangbare en traditionele opvattingen en ideeën, die er sinds jaar en dag in Israëls samenleving heersten. Het was toch niet te geloven dat JHWH tegen zijn eigen Israël zou handelen! De profeet presenteert JHWH zelfs als diegene die zich tegen Israëls heiligdommen keert. Dat doet hij omdat de tempelgangers zelfgenoegzaam geen enkel mededogen voor de zwakkeren in de samenleving opbrengen. Bovendien zweert JHWH God een eed dat hij het misdadige gedrag van Israëls leidinggevenden en de schijnheilige criminaliteit van de handelaren nooit wil vergeven.

d. Een chirurgische ingreep

JHWH richt om die reden Israëls natie te gronde, maar toch doet hij Jakobs volk niet volledig verdwijnen. Beloofde hij hun stamvaders niet zijn duurzame trouw? Daarom blijft een restgedeelte van het volk bestaan, want JHWH houdt zich aan zijn gegeven woord. Hij doet dat zoals een landbouwer die met een zeef schudt om de graankorrels van de steentjes en het grove vuil te scheiden (9:9-10). Eigenlijk treedt JHWH tegen Israël op als een chirurg, die kwaadaardige gezwellen wegsnijdt en het goede weefsel behoudt. Dat laatste vormt voor Amos het restgedeelte van het volk (5:14). Armen, geringen en weerlozen treffen immers geen schuld, maar wel diegenen die hun basisrechten verkrachten. JHWH laat het Assyrische zwaard chirurgisch ingrijpen zodat de natie van Israël wordt weggesneden. Na de ondergang ervan maakt de profeet bekend dat JHWH met de onschuldigen onder het volk een nieuwe start zal maken. Daarom stelt hij het herstel van Davids oude rijk in het vooruitzicht met een ongekende vrede, welvaart en welbevinden. Het wordt dan helemaal anders, zoals nooit tevoren (9:8-10).

Godsbeelden in na-bijbelse tijden …

In tijden dat het christendom nog in de mode was, noemden gelovigen God als iemand van ‘daarboven’, een allesbepalend opperwezen. In het bijbelse wereldbeeld had God inderdaad zijn plaats in de hemel.[1] Naast het leven op aarde en de aanwezigheid van het dodenrijk (of Sheol) vertegenwoordigde de hemel het derde rijk waar de echte beslissingen werden genomen. Sinds Copernicus en Galileo zijn er nogal wat veranderingen opgetreden. Hij werd een God van ‘daarbuiten’, van buiten het zonnestelsel.[2] Hij bleek ineens een stuk afstandelijker te zijn en het wekte de indruk dat hij veel minder grip had op mensen die onafhankelijk van God werden. Daardoor werd God minder relevant in hun leven.

Toen driehonderd jaar geleden Isaac Newton als theoloog en natuurkundige in staat bleek een aantal wonderen in de Bijbel te verklaren, en Charles Darwin zijn evolutietheorie presenteerde, nam de rol van de mens toe ten koste van de God van het boek Exodus en de God van het boek Genesis.[3] Laatstgenoemde raakte steeds meer in diskrediet en haar religieuze pleitbezorgers stevenden af op de ineenstorting van hun autoriteit en reputatie.

Nadat Einstein met behulp van zijn relativiteitstheorie een uitdijend heelal met ontelbare zonnestelsels had aangetoond, kwam de anglicaanse bisschop John AT Robinson in de jaren zestig op het idee dat de tijd was aangebroken om ‘de dood van God’ te verkondigen met o.a. zijn boeken als Eerlijk tegenover God en Maar dat kan ik niet geloven! Onder meer had hij afgedaan met het traditionele christelijke geloof en deed hij een oproep om het roer volledig om te gooien. Door dit te zeggen, verliet hij bijna het traditionele christelijke geloof.[4] En terwijl de presbyteriaanse bisschop Leslie Newbigin toegaf dat voor de geseculariseerde mens het geloof in God niet langer deel uitmaakte van zijn spirituele substantie,[5] deed zo’n 40 jaar later een andere episcopale bisschop John Shelby Spong de hartstochtelijke uitspraak Why Christianity must Change or Die.[6] Anderen, zoals de rooms-katholieke theologie en filosofie professor Thierry-Dominique Humbrecht, hield lezingen over onderwerpen als ‘La fin de la chrétienté’ (i.e. Het einde van het christendom)[7] en de Duitse katholieke theoloog en religieus didacticus Hubertus Halbfas schreef een boek Glaubensverlust: Warum sich das Christentum neu erfinden muss(i.e. Het verlies van geloof: waarom het christendom zichzelf opnieuw zou moeten uitvinden).[8] In de Nederlandse documentaire ‘Het Laatste Avondmaal’ schetsten drie communicatiestudenten in 2011 een sombere toekomst voor de kerk in Nederland. Hun land blijkt volgens hen wereldleider te zijn als het gaat om secularisatie. Het land zou zelfs ‘het experiment voor de uitroeiing van het christendom’ zijn.[9]  Natuurlijk een karikatuur, maar toch … Daarbovenop kwamen nog de schok van de Auschwitz-catastrofe van de vorige eeuw en het totaal niet gelijkwaardige drama van 9/11. Men zou ook de kinderseksschandalen kunnen noemen in de kerken, die in de laatste decennia de samenleving enorm hebben geschokkeerd. Deze helpen helemaal niet! Sindsdien vragen nogal wat gelovigen zich inderdaad af of er nog een God is en of hij bestaat of het hem iets kan schelen. Uiteraard spelen ook de vele recente catastrofen in vele landen met een nauwelijks te berekenen tol van verloren mensenlevens in dit opzicht een enorme rol: tsunami’s, megabranden, aardverschuivingen, vulkaanuitbarstingen, hongersnoden, genocides, oorlogen, afnemende biodiversiteit, klimaatopwarming, … Het is niet verwonderlijk dat heel veel mensen het geloof in God verloren en verliezen.

Uiteraard is het leven in de 21ste eeuw bijzonder complex. Eenduidige antwoorden over het al dan niet bestaan van God zijn er nauwelijks te bedenken. En ook niet, als men ervan uitgaat dat hij bestaat, of hij zich al dan niet betrokken voelt bij wat er zich in het leven van elke mens, van een volk of in de wereld voordoet.

Hoewel Amos zich rechtstreeks tot zijn tijdgenoten in richt, blijken een aantal van zijn woorden een universeel karakter te hebben. Mogelijk zijn sommige van zijn waarden en geloofsideeën ook vandaag nog relevant.

Amos’ God vandaag

Alle mogelijke mistoestanden en misdaden in de wereld van vroeger en nu doen bij heel veel mensen vragen opkomen. Waarom laat God al deze dramatische situaties toe? Om nog maar te zwijgen over hongersnoden, aardbevingen, verwoestende vuurhaarden en overstromingen, tsunami’s en orkanen die alle dood en vernielingen veroorzaken? Waarom grijpt hij niet in als hij dan toch – zoals gelovigen beweren – een God van liefde is? Al heel snel wordt de verantwoordelijkheid in zijn schoenen geschoven.

‘Waar is God?’, vraagt men dan en dat niet zelden op een cynische toon. Moet hij echt naar de bank van beschuldigden worden verwezen? Terwijl de vraag ‘waar is de mens?’ van de daken zou moeten worden geschreeuwd. Immers, wat heeft deze – hoewel hij de volledige verantwoordelijkheid van God van handelen in het leven en de wereld – niet allemaal gedaan, veroorzaakt of nagelaten? Is het dan terecht dat God naar de bank van beschuldigden moet worden verwezen?

Een onterecht beschuldigde God

Amos vindt dat dergelijke en soortgelijke verwijten aan het adres van zijn God geen correcte voorstelling van zaken geven. Hij schildert zijn God beslist niet af als ongevoelig, onverschillig, machteloos of wreed. Integendeel, hij presenteert hem als een God, die woedend brult of zelfs op de sjofar (ramshoorn) blaast! Om iedereen wakker te schudden, om voor het geweld te waarschuwen en om tot weerstand op te roepen. Daarbij trekt Amos alle retorische registers open tegen mensen en volken die misdaden begaan. Hij roept oorlogsgeruis en krijgsgeschreeuw, tirades, klaagzangen, natuurrampen, visioenen, enz. voor de geest. Of de volken, die God heeft aangeklaagd en strafmaatregelen in het vooruitzicht heeft gesteld, er zich iets van hebben aangetrokken, vertelt Amos niet. Over Israëls machtigen, rijken, schuldeisers, handelaars, geweldenaars, rechters en priesters daarentegen is hij als Gods woordvoerder glashelder. Zij hebben hun destructieve gedrag niet stopgezet. Voor Gods onafgebroken initiatieven, houden zij zich Oost-Indisch doof. Hoewel Amos hen veelvuldig voorhoudt en die gepaard doet gaan met JHWH’s verontwaardiging. Daar het hen zelf voor de wind gaat, zeggen zij zelfverzekerd: ‘God is met ons’, terwijl zij de zwakkeren in de samenleving verpletteren en onvoorstelbare ellende bezorgen.

Tegen wie Amos zou zijn God vandaag zo vreselijk laten brullen? Tegen het Syrische moordende regeringsleger? Tegen de rebellen in Oost-Congo die vrouwen verkrachten en zwangere vrouwen openrijten? Tegen die Zuid-Soedanezen die baby’s en kleine kinderen in het vuur werpen? Tegen de Taliban met hun wreedheden tegen het eigen volk? Tegen de Somalische piraten die mensen van hun vrijheid beroven? Tegen de Colombiaanse drugsbaronnen die meedogenloos levens te gronde richten? Tegen pedofielen die levenslange trauma’s veroorzaken? Tegen Amerikaanse kapitaalkrachtigen die ziekteverzekeringen voor de zwakkeren dwarsbomen? Tegen de oorlogsmisdaden die Russische soldaten in Oekraïne begaan? En die van de Hamasstrijders tegen de Israëlische burgers? Tegen de ultraorthodoxe kolonisten die op de westelijke Jordaanoever het leven van Palestijnse burgers tot een hel maken? Wat een indrukwekkende, maar verre van volledige lijst. Lezers, die de God via Amos’ boek hebben leren kennen, kunnen gevoeglijk aannemen, dat hij al deze begane misdaden niet alleen afschuwelijk zou vinden maar ook categoriek zou veroordelen.

Ter afronding

In de vorige eeuw heeft Amos allerlei mensen zodanig geïnspireerd, dat zij pogingen ondernamen tegen onderdrukkende sociale systemen en regeringen. Zo citeerde Martin Luther King uit het boek Amos; ‘Laat echter het recht golven als water en de gerechtigheid als een permanent stromende beek’ (5:24). Ook de bevrijdingstheologen uit Zuid-Amerika, die sociaaleconomische misstoestanden bevochten, vonden steun in Amos’ woorden. Net zoals in het Israël van Amos’ tijd wordt ook onze samenleving op alle mogelijke niveaus geconfronteerd met allerlei vormen van machtsmisbruik, van sociale ongerechtigheid en van uitbuitingen van armen. Multinationals en superrijken hebben het monopolie van al wat men maar kan bedenken tegenover armen, zwakken en onderdrukten. Kortom tegen alle mogelijke wetsbare mensen die zich niet kunnen verdedigen. Ook vandaag zou Amos voor hen op de barricaden staan. Opnieuw zou hij op indringende wijze getuigen van Gods meevoelen met alle ongelukkige mensen. Onophoudelijk zou hij iedereen oproepen om mee te werken aan een samenleving waarin recht en gerechtigheid de boventoon voeren, zodat een daadwerkelijke sjālōm werkelijkheid kan worden.


[1] Othmar Keel, De Wereld van de oud-oosterse beeldsymboliek en het Oude Testament, Kampen 1984, 29-39 (The Symbolism of the Biblical World: Ancient Near Eastern Iconography and the Book of Psalms, Eisenbrauns, 1997)

[2] P. van der Hoeven, Galilei, Baarn 1966, 105-138.

[3] Alan Richardson, Bijbel en moderne wetenschap, Utrecht 1966, 39-43 (The Bible in the Age of Science, London 1961.

[4] John A.T. Robinson, Eerlijk voor God, Amsterdam 1963 (Honest to God, Louisville 1963); Maar dat kan ik niet geloven!, Amsterdam 1967 (But that I can’t Believe!, Fontana 1967

[5] Leslie Newbigin, Godsdienst in een geseculariseerde wereld, Utrecht 1968, 82 (Honest Religion for Secular Man, London 1966.

[6] John S. Spong, Why Christianity must Change or Die, San Francisco, 1998 with its subtitle: A Bishop Speaks to Believers in Exile.

[7] Thierry-Dominique Humbrecht, ‘La fin de la chrétienté’, Académie des sciences morales et politiques, Séance du lundi 12 janvier 2015,

[8] Hubertus Halbfas, Glaubensverlust: Warum sich das Christentum neu erfinden muss, Ostfildern 2011.

[9] Robert-Jan Zwart, Thijs Driessen en Esther Raaijmakers.