AMOS

11 – Straf, zifting en herstel 1

Amos 9:1-15

Amos heeft met zijn Israëlitisch publiek lang geworsteld en tenslotte heeft hij de werkelijke reden van hun schuld heel nadrukkelijk geformuleerd (8:1-14). Bovendien heeft hij bekendgemaakt dat JHWH God een eed heeft gezworen: hij zal het misdadige gedrag van Israëls leidinggevenden en de schijnheilige criminaliteit van de handelaren tegenover de armen en kwetsbaren van de bevolking nooit willen vergeven. Daarom zal hij hen zó bestraffen dat er een algemene rouw in Israëls zal heersen. Hun hulpeloos zweren bij de goden in hun heiligdommen zal de schuldigen beslist niet baten. JHWH heeft besloten het doek over Israëls natie definitief te laten vallen.

I. Ultieme bedreiging … ultieme oproep tot omkeer?

Een tempeltafereel

Amos vertelt in het vijfde visioen dat JHWH hem heeft getoond (9:1-6) een nog drastischer gebeuren dan in de twee voorafgaande visioenen. Het valt met de deur in huis. Geen lange beschrijving, geen dialoog met JHWH en geen ruimte voor een bemiddelende profeet. Met korte, krachtige en dramatische taal moet dit visioen rechttoe rechtaan de hoorders bereiken en bij hen binnenkomen.

De profeet ziet de Heer als een priester bij het altaar staan. Normaliter worden op die plaats vergeving en verzoening bewerkt, maar daar is hier van geen van beide sprake. Amos’ heer en meester geeft het bevel om de tempel – is het die van Betel? – te verwoesten en te beginnen met het stukslaan van het kapiteel. Hoogstwaarschijnlijk gaat het hier om één van de kapitelen, die de tempelzuilen bij elkaar houden. Als die breken, dan schudden de drempels door elkaar en zakt het gebouw in. Het lijkt op de ineenstorting van het Filistijnse paleis, waarvan Simson de twee hoofdzuilen omduwde. Zo sleurde hij alle aanwezigen de dood in (Richteren 16:30). Met dit vijfde visioen lijkt JHWH’s bevel hetzelfde te beogen: alle tempelbezoekers verpletteren! Als plaatsvervangende offers moeten er geen lammeren voor de schuldige Israëlieten worden aangevoerd. Zijzelf verdienen te sterven en … sterven zullen ze! De opvallende nadruk op het onontkoombare zal Amos’ hoorders beslist niet ontgaan.

Wie geeft de opdracht?

Amos’ Heer beveelt om de tempel te vernietigen. Maar aan wie geeft hij dat bevel dan wel? Bijbelgeleerden zijn het er niet over eens. Aan de profeet zelf? Daar had hij de mogelijk­heden niet toe. Aan een engel? Daar staat niets van in de tekst. Aan de natuur via een aardbeving? Mogelijk, maar wat doet het zwaard dan in hetzelfde vers? Amos had al eerder gemeld dat JHWH in het verleden het zwaard hanteerde:

Dit paar werkwoorden ‘verwoesten’ en ‘vernielen’ (of tot puin reduceren) gebruiken profeten wel vaker dan het zwaard van de vijand de vernietiging uitvoert. Het lijkt erop dat Ezechiël die woorden van Amos heel wat later opnieuw gebruikt. Ze lijken op een echo ervan:

3 Zeg: “Bergen van Israël, luister naar de woorden van de Heer JHWH!

Dit zegt de Heer JHWH, tegen de bergen en de heuvels, tegen de rivierdalen en de valleien:

Ik zal jullie treffen met het zwaard en jullie offerhoogten vernietigen.

4 Jullie altaren zullen worden verwoest, je wierookaltaren verbrijzeld.

Je bewoners zal ik laten neervallen voor de ogen van hun afgoden dood;

5 ik zal hun lijken voor ze neergooien en hun beenderen rond de altaren verstrooien.

– Ezechiël 6:3-5 NBV

Zouden Amos’ toehoorders bij dit beeld van tempelverwoestingen en gedode tempelgangers niet spontaan denken aan de Assyrische vijand? Dat was in hun tijd de enige militaire macht, die in staat was om het succesvolle leger van Israëls koning Jerobeam II compleet in de pan te hakken. Mogelijk zullen de Assyriërs zelf niet beseffen dat het JHWH het is, die hen daartoe zal aanzetten. Evenmin zoals dat het geval was bij de verwoestingen, die de Assyrische leger later in het zuidelijke Juda aanrichtten. Amos’ jongere collega-profeet Jesaja verwoordt dit zo:

5 Wee Assyrië, gesel van mijn toorn, stok waarmee ik in mijn woede sla.

6 Je koning zend ik naar een goddeloos volk, ik stuur hem af op het volk dat mij tergde,

om te plunderen en te roven en buit te behalen, en hen te vertrappen als vuil op straat.

7 Maar zo heeft hij dat niet bedoeld, hij heeft iets anders in de zin, hij streeft naar de ondergang van talloze volken.

– Jesaja 10:5-7 NBV

In 724-722 voor de gewone jaartelling wordt, bij de derde grote Assyrische militaire invasie in de regio van de West-Semitische staatjes, héél Israël van de kaart geveegd. Amos’ profetische woorden ‘en wie van hen overblijven, zal ik doden met het zwaard (9:1)’, worden zo op een niet mis te verstane manier werkelijkheid uit. In dit vijfde visioen lijkt JHWH het Assyrische zwaard te hanteren. Dat hij zelf een zwaard in de hand heeft of er één in de handen van de vijanden geeft, is niet zo uitzonderlijk. Zo’n 150 jaar later bedienen Amos’ collegae profeten Jeremia en Ezechiël zich ook van dergelijke beelden.

Amos liet JHWH al eerder een zwaard hanteren (7:7-9) en dat doen Jeremia (12:12) en Ezechiël (21:6-10) later ook. Daarnaast roept JHWH het zwaard op of legt hij zijn zwaard in de hand van een ander:

23 Ik zal de Egyptenaren verdrijven naar verre landen

en hen verspreiden onder vreemde volken.

24 Ik zal de armen van de koning van Babylonië sterk maken

en hem mijn zwaard in handen geven,

ik zal de armen van de farao breken

en hij zal voor de ogen van de koning kermen als een dodelijk gewonde man.

25 De armen van de koning van Babylonië zal ik sterk maken,

en de armen van de farao zullen slap langs zijn lichaam hangen.

Als ik mijn zwaard in de hand van de koning van Babylonië leg

en hij het daarna uitstrekt tegen Egypte,

dan zal iedereen weten dat ik JHWH ben.

– Ezechiël 30:24 NBV

27 JHWH zei: ‘Zeg tegen hen:

Dit zegt JHWH van de hemelse machten, de God van Israël:

Drink, duizel en braak;

als ik het zwaard op jullie afstuur,

storten jullie neer en kunnen jullie niet meer opstaan.

28 En als ze weigeren de beker aan te nemen, zeg dan tegen hen:

Dit zegt JHWH van de hemelse machten:                                 

Drinken zul je!

29 Ik sta op het punt de stad waaraan mijn naam verbonden is ten onder te laten gaan.

Zouden jullie dan ongestraft blijven? Nee!

Ik roep het zwaard op tegen alle bewoners van de aarde – spreekt JHWH van de hemelse machten.

30 En jij – profeteer dit alles, zeg tegen hen:

JHWH brult uit de hoge hemel,

hij gromt vanuit zijn heilige woning,

hij buldert over zijn kudde.                           

Als een druiventreder schreeuwt hij tegen de bewoners van de aarde.

– Jeremia 25:27-30

Totale vernietiging

‘Laat maar niemand denken dat het allemaal wel mee zal vallen, voegt Amos er namens zijn Heer aan toe. De dans ontspringen? Geen sprake van! Na tweemaal met een dubbele nadruk te hebben gezegd dat de schuldige Israëlieten niet zullen ontkomen (9:1), presenteert JHWH nu aan de hand van vijf beelden hun vruchteloze pogingen om aan diens straf te ontkomen.

In de ver verwijderde plaatsen van het dodenrijk met zijn talloze grotten, in de hoogste hemel, op de hoge berg Karmel of op de diepste bodem van de daaraan grenzende Middellandse Zee, zullen de Israëlieten geen hoek noch een veilige plek kunnen vinden. Zij zullen zich absoluut niet kunnen onttrekken aan JHWH’s straffende zwaard. Hij zal hen grijpen, opsporen, omlaag trekken, weghalen en in het stof laten bijten. Vinden zal hij hen. Dat … staat vast. Als een paal boven water!

Het vijfvoudige beeld in dit vijfde visioen gaat voort op het elan van de vorige vier visioenen. Het voert deze serie naar een climax: de Israëlieten worden in ballingschap weggevoerd. Zelfs wie hoopt het er heelhuids vanaf te brengen – na de deportatie naar een ver land – zal zelfs dáár persoonlijk ondervinden, dat hij of zij niet aan JHWH’s aandacht zal ontsnappen.

Beslist niet ten goede

JHWH richt zijn ogen met weinig goeds in gedachten op de Israëlieten. Deze melding vat de betekenis van de vijf visioenen kernachtig samen. JHWH is uitermate boos. Daarom kijkt hij hen aan met de bedoeling hen te straffen. Overal in de Hebreeuwse Bijbel, waarin de uitdrukking voor­komt dat JHWH iets ‘ten kwade doet’, betekent dit altijd: zwaard, oorlog en ondergang! Iets ‘ten goede doen’ staat daarentegen gelijk aan voorspoed, vrede, welzijn, welbevinden, geluk en zegen of in één woord: sjālōm! In het geval van deze Israëlieten – die het leven van de zwakkeren in hun samenleving tot een hel maken – ziet JHWH zich genoodzaakt om de misdaden van zijn Israël te ‘bezoeken’ (NBG) of te ‘bestraffen’ (NBV). Juist omdat het zijn bevoorrechte volk is, wegen die misdaden bijzonder zwaar door!

De bevrijder kan ook vernietigen

Bevrijding en … verplettering

Opnieuw laat Amos de naam van JHWH God klinken als een klok.

Met zijn eigennaam JHWH en zijn functie – de Heer van de legers – komen twee aspecten van Israëls God aan bod: hij bevrijdt en hij straft. Om kwetsbaren en gekwetsten te bevrijden ziet hij zich verplicht om als de strijder en de aanvoerder van ‘zijn’ legers op te treden. Hij is de God die de Egyptenaren verpletterde. Daarom is hij ook in staat om het land Israël op al zijn grondvesten te doen beven. Met (vijandelijke) legers zal hij hun natie in een onvergelijkbare crisis dompelen. Een crisis die te vergelijken is met de onstuitbare en opkomende watermassa’s van de wassende, kolkend bruisende en daarna weer afnemende Nijlwateren.

Net zoals JHWH de onderdrukten in Egypte bevrijdde en hun onderdruk­kers overwon, krijgt nu zijn Israël met hem te maken. Reden? Omdat het de eigen volksgenoten onderdrukt, vertrapt en vernietigt. De leidinggevenden hebben van het koninkrijk Israël een Egyptische natie gemaakt! De eens voor de Israëlieten bevrijdende God zal zich ontpop­pen tot een voor hen straffende God.

Almachtige schepper

‘Burgers van Israël, zijn jullie niet voldoende onder de indruk?’ vraagt Amos als het ware aan zijn toehoorders. ‘Dan voeg ik eraan toe dat deze verbondsgod inderdaad de macht en de kracht heeft om zijn bedreigingen uit te voeren. Hij is niet zómaar een god, die met de goden van de volken van de wereld te vergelijken valt. Integendeel! Hij is de schepper van hemel en aarde. Alle leven bestaat, omdat hij de schepper ervan is.’

De mens in de wereld van het Oude Midden-Oosten geloofde dat de hemel een soort koepel was, waarvan de fundamenten op het vlak van de aarde rustten. Boven dat gewelf bevonden zich dan de wateren van boven, die door de hemelkoepel werden tegengehouden. Dáár weer boven zetelde de schepper in zijn paleis of in zijn opperzalen. Hij torende niet alleen boven alles uit, hij had ook de macht om het water van de zee (via verdamping) op te roepen, om het daarna (als regen) weer op de aarde te doen neerkomen. In Israël kan het vooral in de winter hevig stortregenen’. Die kunnen soms wel twee tot drie dagen duren. Dat Amos hier aan een soort zondvloed denkt, is minder waarschijnlijk. Die lag voor de toehoorders té ver weg in het verleden. Met die uit de hemel fors neerstromende regen hebben de Israëlieten echter wel vaker te maken. Misschien wendt Amos ze als beeldspraak aan om JHWH’s grimmigheid uit te drukken. Een woede, die hij als water uitstort, zoals ook zijn eeuwgenoot Hosea dat beschrijft:

8 Blaas de ramshoorn in Gibea, steek de trompet in Rama,

sla alarm in Betel: ‘Te wapen, Benjamin!’

9 Efraïm zal een schrikbeeld worden als de dag van de vergelding komt;            

wat ik over de stammen van Israël afkondig is onafwendbaar.

10 Nu al stillen de Judese bevelhebbers hun landhonger.

Maar ik stort mijn woede als een vloed over hen uit.

– Hosea 5:8-10 NBV

Een grimmigheid die voortspruit uit de slechtheid van de Israëlieten. Juist die slechtheid wil de schepper nu over henzelf uitgieten! ‘Vergeet het maar’ lijkt Amos het uit te schreeuwen, ‘tegen deze God zijn jullie Israëlieten niet opgewassen. Mochten jullie het nu nog niet door hebben: JHWH is zijn naam!’ Deze laatste uiterst korte oneliner had Amos al eerder uitgeroepen (5:8) bij de Rietzee, toen de Israëlieten de nederlaag van de Egyptenaren bezongen:

3 JHWH is een krijgsheld. JHWH is zijn naam

– Exodus 15:3 NBG

Door JHWH’s naam te gebruiken evoceert Amos Israëls geboorte als een onafhankelijk volk. Dat heeft het te danken aan ‘JHWH, de God van de legers!’, die daarbij zijn vaardigheden als schepper en als bevrijder ontplooide. Ook de profeten Jeremia en Ezechiël hebben een ontzagwekkende eerbied voor die gecombineerde scheppende en straf­fende macht van Israëls God.

15 Daarom zo zegt JHWH van de profeten

die in mijn naam profeteren, zonder dat ik hen gezonden heb, en die zeggen:

Zwaard noch honger zal in dit land zijn –

door het zwaard en de honger zullen die profeten aan hun eind komen.

16 En het volk, waarvoor zij profeteren,

zal op de straten van Jeruzalem ten gevolge van de honger en het zwaard terneer geworpen liggen zonder dat hen iemand begraaft, zij, hun vrouwen, hun zonen en hun dochters.

Zo zal ik hun boosheid over hen uitgieten.

– Jeremia 14:15-16 NBG

7 Hij zei tegen de mannen:

‘Dood alle mensen in de voorhoven zodat de tempel onrein wordt,

en ga dan naar buiten!’

Ze gingen naar buiten en trokken moordend door de stad.

8 Terwijl zij moordend rondtrokken bleef ik achter,

en ik wierp me voorover op de grond en schreeuwde:

‘Ach JHWH, mijn God,

gaat u, nu uw woede Jeruzalem treft, alle Israëlieten vernietigen die er nog zijn?’          

9 Hij antwoordde:

‘De schuld die het volk van Israël en Juda op zich heeft geladen is onmetelijk groot.

Het land is vol bloed, de stad vol onrecht,

want ze denken bij zichzelf:

JHWH heeft het land verlaten, JHWH ziet ons niet

10 Ik zal dan ook geen medelijden tonen, ik zal geen medelijden kennen; ik zal hen voor hun daden laten boeten.

– Ezechiël 9:7-10 NBV

8 Wacht maar – spreekt JHWH –,

wacht op de dag dat ik mijn buit kom halen.

Ik heb besloten volken te verzamelen en koninkrijken bijeen te halen,

en mijn toorn, mijn laaiende woede over ze uit te storten.

Door het vuur van mijn woede vergaat heel de aarde.

– Sefanja 3:8 NBV.

Amos laat er geen twijfel over bestaan. Het oordeel komt er beslist! JHWH God zal er als een chirurg bij optreden. Hij zal alles wat slecht is wegsnijden en behouden al wat goed is. Het wordt een gloednieuwe start voor Israël. De echte schuldigen van de Israëlitische natie zaaiden geweld en onderdrukking. Zij zullen navenant oogsten: via het zwaard van de vijand! Na de zifting van de bevolking, waarbij schuldigen en onschuldigen worden gescheiden, vindt JHWH de tijd rijp om Israël – qua land, volk en dynastie – duurzaam te herstellen.

Wordt vervolgd