8.1.3 Recht en gerechtigheid
Beide begrippen spelen een belangrijke rol in het leven van mensen. Worden ze in de samenleving toegepast dan ontstaat er een goede basis voor een algemeen concreet geluk. Onrecht en ongerechtigheid veroorzaken echter ellende voor velen. Het woordenboek Van Dale omschrijft recht o.a. als gerechtigheid, rechtvaardigheid, billijkheid en gerechtigheid o.a. als iemand gerechtigheid laten wedervaren.
De Hebreeuwse begrippen mīsjpāt (recht) en tsedāqā (gerechtigheid) kennen die juridische betekenisaspecten ook wel, maar ze vertegenwoordigen tevens een dimensie van liefde: ‘het houden van de geboden is doen wat recht is in de ogen van JHWH, uw God’ (Deuteronomium 13:18) en uit mededogen en barmhartigheid ten aanzien van de medemens blijkt ‘gerechtigheid in de ogen van JHWH, uw God’ te zijn. (Deuteronomium 24:10-13).
‘Koning David handhaafde (letterlijk: deed) recht en gerechtigheid’ leidt een verhaal in dat illustreert wat de bijbelverteller ermee bedoelt (2 Samuël 9:1-13). Op het hoogtepunt van zijn macht convoceert David Mefiboset, de kleinzoon van zijn gestorven voorganger Saul. Bij die gelegenheid geeft hij hem de landerijen van zijn grootvader. Daarmee deed hij recht in harmonie met de thorarichtlijnen (Deuteronomium 22:1-4). De koning beseft dat de invalide Mefiboset het land dat hij heeft geërfd niet zelf kan bewerken. Zonder daartoe verplicht te zijn, stelt hij Siba, de opperhoofdmeester van wijlen koning Saul, samen met diens vijftien zonen en twintig dienaren als Mefibosets knechten aan. Daar bovenop verleent hij ook nog eens aan deze door mensen geminachte kreupele man een permanente plaats aan zijn koninklijke tafel. Hij mag zelfs te midden van Davids eigen zonen zitten. Zo doet de koning gerechtigheid en dus … veel meer dan de thora voorschrijft: hij bewijst mededogen, empathie en barmhartigheid!
Lezers kunnen zich afvragen waarom Jezus Zacheüs – die de helft van zijn bezit aan de armen geeft en door hem afgeperste mensen viervoudig vergoedt – ‘een zoon van Abraham’ noemt (Lucas 19:10)? Een viervoudige teruggave van wat is ‘gestolen’ (of in Zacheüs geval ‘afgeperst’) is nu juist precies wat de thora als recht vereist (Exodus 21:1). Nergens staat er echter dat men de helft van zijn bezit aan de armen moet uitdelen. Zacheüs doet het uit eigen beweging en dat dient dus als een daad van barmhartigheid of gerechtigheidte worden opgevat. Hij bewijst dus eerst gerechtigheid en dan pas recht. Laat dat nu exact de volgorde van het woordpaar zijn dat God Abraham heeft opgedragen om zijn zonen ‘gerechtigheid en recht te doen’ (Genesis 18:19).
Een lege zak chips, die men in de hand heeft, dient in bijvoorbeeld Engeland in een prullenmand te worden geworpen, omdat daarop geschreven staat: do the right thing. Raapt men uit zichzelf een leeg zakje van straat op en deponeert men dat ook in de prullenmand, dan bewijst men naast recht ook gerechtigheid. De thora onderwijst om de medemens en God lief te hebben door o.a. dit-te-doen en dat-na-te-laten. Doet men méér dan dat, dan heeft men daarmee – qua het liefhebben – de geest van de thora begrepen. Was het Jezus op de berg niet dáárom te doen: ‘als jullie gerechtigheid niet groter is dan …’? Leerde hij niet om méér te doen dan wat tot de ouden werd gezegd (Matteüs 5:17-20; 21-48)?