11 – Straf, zifting en herstel 2
Amos 9:1-15
Amos heeft met zijn Israëlitisch publiek lang geworsteld en tenslotte heeft hij de werkelijke reden van hun schuld heel nadrukkelijk geformuleerd (8:1-14). Bovendien heeft hij bekendgemaakt dat JHWH God een eed heeft gezworen: hij zal het misdadige gedrag van Israëls leidinggevenden en de schijnheilige criminaliteit van de handelaren tegenover de armen en kwetsbaren van de bevolking nooit willen vergeven. Daarom zal hij hen zó bestraffen dat er een algemene rouw in Israëls zal heersen. Hun hulpeloos zweren bij de goden in hun heiligdommen zal de schuldigen beslist niet baten. JHWH heeft besloten het doek over Israëls natie definitief te laten vallen.
Een chirurgisch oordeel
Hoe zou Israël …?
Het laatste visioen moet in de oren van de JHWH-met-ons (!) Israëlieten als een donderslag bij heldere hemel klinken. JHWH staat in Israëls heiligdom en geeft het bevel om dit samen met de tempelgangers erin te verwoesten. Wie eraan probeert ontkomen, zit hij genadeloos achterna. Voor Amos’ toehoorders gaat dát te ver. Dat past immers niet bij hun godsbeeld. Deze voorstelling hoort absoluut niet bij het verbondsvolk dat JHWH uit alle volken heeft uitgekozen (Exodus 19:5). Hij beschouwde het toch als zijn persoonlijk bezit? ‘Amos, je spreekt wartaal!’ kunnen de lezers zijn publiek als het ware horen zeggen.
Op dergelijke hoogstwaarschijnlijke reacties gaat de profeet hier nu in. Regelrecht vuurt hij een meervoudige vraag op hen af. Hierop zouden zij – als zij eerlijk en onbevooroordeeld zijn – met een volmondig ‘ja’ moeten kunnen antwoorden. Zeer waarschijnlijk zullen ze dat pertinent weigeren te doen.
Amos wijst de Israëlieten erop, dat JHWH God net zo goed de vader is van de ver weg en aan de rand van de toenmalige bekende wereld wonende Kusieten, Ethiopiërs of Nubiërs. ‘Wat zouden jullie Israëlieten op die volken voor hebben? Stammen ook zij niet af van dezelfde stamvader? Jullie hoeven je beslist niet voor te staan op wat JHWH vroeger voor jullie volk heeft gedaan. Al haalde JHWH jullie voorouders uit Egypte, dan is dat toch niet zó uniek. Hij deed dat óók voor de voorouders van jullie Filistijnse aartsvijanden. Hij leidde hen vanuit Kaftor (mogelijk het latere Kreta of Cyprus) naar Palestina. Zelfs die van die andere aartsvijanden, de Arameeërs, voerde hij de voorouders weg uit (het nu niet meer te situeren) Kir. Nee, nee Israëlieten! Jullie verdienen geen voorkeursbehandeling. Noch om jullie natuurlijke afkomst, noch om jullie historische ervaringen of om jullie band met JHWH God. Integendeel! Leert de thora niet dat een uitverkiezing niet alleen rechten oplevert, maar ook – en vooral – een heilig of andersoortig gedrag. Zij verwacht dat het volk zich ook aan de plichten houdt en dat het verantwoordelijkheden met zich meebrengt.
5 Nee, dít staat u te doen:
u moet hun altaren slopen en hun gewijde stenen verbrijzelen,
hun Asjerapalen omhakken en hun godenbeelden verbranden.
6 Want u bent een volk dat aan JHWH,
uw God, is gewijd. U bent door hem uitgekozen om,
anders dan alle andere volken op aarde, zijn kostbaar bezit te zijn.
7 Het is niet omdat u talrijker was
dan de andere volken dat hij u lief kreeg en uitkoos
– u was het kleinste van allemaal! 8 Maar omdat hij u liefhad
en zich wilde houden aan wat hij uw voorouders onder ede had beloofd, heeft JHWH u met sterke hand bevrijd
uit de slavernij, uit de macht van de farao, de koning van Egypte.
9 Besef dus goed: alleen JHWH, uw God, is God
en hij houdt woord; hij komt zijn beloften na
en is trouw aan ieder die hem liefheeft en die doet wat hij gebiedt, tot in het duizendste geslacht.
10 Maar ieder die hem haat zal daarvoor boeten met zijn leven;
JHWH zal hem niet laten begaan, hij laat hem persoonlijk boeten.
11 Neem daarom de geboden, wetten en regels die ik u vandaag voorhoud zorgvuldig in acht.
– Deuteronomium 7:5-11 NBV
Onverbiddelijke veroordeling
Eigenlijk zegt Amos: ‘Jullie moeten niet denken dat JHWH jullie zal voortrekken. Het is niet, omdat jullie onder alle volken zijn kostbaarste bezit zijn, dat hij een oogje zal dichtknijpen voor jullie misdaden. Integendeel! Mijn meester en onze verbondsgod JHWH kijkt naar jullie met een kwade blik (9:4) als naar een schuldig bevonden koninkrijk. Als natie schrijft hij jullie af. Jullie hebben het echt te bont gemaakt. Juist omdat zijn naam JHWH is – waarmee hij zich altijd voor jullie engageerde – moet hij nu wel maatregelen nemen. Voor de Ethiopiërs, de Filistijnen en de Arameeërs hadden jullie een lichtend voorbeeld kunnen zijn. Ja! Zelfs voor alle volken van de wereld. Jullie hebben je echter zowaar tot een toonbeeld van misdaden ontpopt.’
De richtlijnen van zijn hemelse stichter treedt Israëls koninkrijk moedwillig met voeten. Op de twee fundamenten, waarop de hele thora van Mozes rust – God en medemens liefhebben – zondigt dit Israël van de achtste eeuw voor de gewone jaartelling in hun samenleving zonder met de ogen te knipperen. Het verkracht de basisrechten van medemensen. In de ogen van de volken werpt het bovendien een smet op JHWH’s karakter. God vindt het daarom maar beter dat Israël in de wereld ophoudt te bestaan.
Onvolledige vernietiging
JHWH richt de natie te gronde, omdat Israël zijn God ten overstaan van de buitenwereld blijft krenken. JHWH neemt het op de koop toe dat de volken hem daarvoor minachten. Bij hen komt hij vanwege de Israëlieten immers over als een machteloze God. Dat Israël het loodje legt, is niet te wijten aan de goden van die volken. Die zijn niet machtiger dan JHWH. Nee, want hij geeft immers zelf het bevel tot Israëls ondergang. Desondanks wil hij Jakobs volk niet helemaal doen verdwijnen. Beloofde hij hun stamvaders niet zijn duurzame trouw? Om die reden zal Israël, ondanks alle soorten wangedrag van de natie – al is het maar een restgedeelte – blijven bestaan. JHWH houdt zich aan zijn woord. De koning met zijn koninkrijk moet er daarentegen aan geloven en dat in het gezelschap van de priesters en hun heiligdommen, de machthebbers met hun militairen en edelen, de kapitaalbezitters met hun grootgrondbezitters en groothandelaars en tenslotte de rechters met hun ambtenaren. Drastisch zal JHWH ingrijpen maar … Jakob zal niet helemaal verdwijnen. In dát opzicht kunnen derden – de andere volken – niet anders dan hem als een rechtvaardige God zien.
Chirurgische ingreep
Net zoals een landbouwer de graankorrels van de steentjes en het grove vuil scheidt door met de zeef te schudden, zo zal JHWH tegenover Israël optreden. Hij zal dit doen, zoals een chirurg, die bij zijn patiënten het goede weefsel behoudt en de kwaadaardige gezwellen wegsnijdt.
Terwijl de volken een hand hebben in deze operatie, brengt JHWH een scheiding aan tussen de gebroken mensen en hen, die hen juist beschadigen. Tussen al diegenen, die zijn thora hooghouden en diegenen, die hem afbreken. Chirurgisch hanteert hij het Assyrische zwaard. Wie JHWH’s woorden via Amos hoort en leest, begrijpt dat rechtvaardigen, armen, geringen en weerlozen geen schuld hebben aan het wangedrag van Israëls natie. Volgens Amos vormen zij daarom het restgedeelte van het volk (5:14). De profeet noemt deze Israëlieten hier niet in concrete bewoordingen, omdat hij zijn schijnwerpers richt op de afstraffing van de misdadigers.
De profeet heeft er erg lang mee gewacht voor hij zijn toehoorders laat weten dat JHWH de rechtvaardigen niet zal treffen. Een didactische strategie! Als hij zijn boodschap eerst téveel zou hebben genuanceerd, dan had zij haar effect gemist. Om Israëls leiding tot gedragsverandering aan te zetten vuurde hij de ene oordeelaanzegging na de andere af. Hij benadrukte hun collectieve verantwoordelijkheid voor het wel en wee en het voortbestaan van de natie. Een huisarts dringt er bij zijn patiënten regelmatig op aan, dat zij hun levensstijl moeten veranderen. Slaan zij die raad in de wind, dan zal een empathische arts alsnog zijn uiterste best doen om te redden wat er te redden valt.
Herstel van het koninkrijk
Een nieuw begin
Na de operatie richt JHWH God zijn patiënt op. Het destructieve gezwel is weggesneden. Het is tijd voor het herstel, waarop hij zich bereid verklaart om eraan mee te werken.
JHWH wil Davids geteisterde hut oprichten en herstellen. Deze hut doet dienst als een metafoor voor Davids koninkrijk. Sinds 930 voor de gewone tijdrekening was het, na zijn opvolger Salomo, gesplitst in het zuidelijke Juda en het noordelijke Israël. Na het uiteengaan van de twaalf stammen onder de koningen Rechabeam van Juda en Jerobeam I van Israël kwam het tussen de twee delen van Davids voormalige rijk nooit meer goed. In Israëls dynastie van Jerobeam II ziet JHWH hoe dan ook geen heil meer. Bovendien was deze koning noch Davids nakomeling, noch diens geestesgenoot. Aan de ene kant voorspelt JHWH het definitieve einde van het Noordrijk, maar aan de andere kant daagt er opnieuw een toekomst voor Davids oude rijk, waarin Juda en Israël nog samen waren. JHWH lijkt herstelwerkzaamheden te zullen verrichten, scheuren te dichten, opnieuw op te richten en te herbouwen. Het wordt dan weer als vanouds. Als in de dagen van David. Israëls God blijkt niet alleen – als het niet anders kan – te kunnen vernietigen, maar hij kan ook weer opbouwen.
Een nieuw verenigd Israël
In de toekomst wordt het net zoals in de tijd van koning David. Heel Edom zal opnieuw binnen Israëls grenzen vallen en dus niet alleen maar een deel ervan, zoals in Amos’ dagen. Jakobs en Esau’s nakomelingen zullen weer verenigd zijn. Meer nog: ook de volken over wie de naam van JHWH uitgeroepen is, zullen deel uitmaken van Groot-Israël. De zes volken, die Amos in zijn eerste twee hoofdstukken opsomt, zullen er weer bij horen. Net zoals dat tijdens Davids regering het geval was. Isaaks en Ismaëls afstammelingen zullen het met elkaar kunnen vinden. Hoewel Amos de namen van deze zonen van Abraham en Isaak niet noemt, lijkt deze rechtgeaarde Judese Israëliet daar wel vanuit te gaan. De overgeblevenen uit het misdadige Noordrijk zullen onder één toekomstig koninklijk bewind met hun zuiderburen in harmonie kunnen leven.
Zegen voor het verenigde Israël
Na het herstel van Davids koningshuis en de grenzen van diens koninkrijk schetst Amos in anticipatie het leven van het volk. JHWH zal de onderdanen van dit hernieuwd verenigde koninkrijk in zo’n mate zegenen, dat zij een overweldigende overvloed zullen ervaren.
De beelden van ploegen, zaaien, maaien en druiven treden vloeien zo in elkaar over, dat zij de indruk wekken dat de ene oogst op de andere volgt, zonder dat de grond ook maar één dag braak ligt. Men is al aan het ploegen en het zaaien toe, terwijl de vorige oogst nog niet eens is binnengehaald! Ploeger en maaier, druiventreder en zaaier blijken samen aan het werk te zijn! Deze indrukwekkende beelden worden nog versterkt door de van de jonge wijn druipende bergen en doordrenkte heuvels. Het volk zal ongekende en onvoorstelbare zegeningen ervaren.
Gelijkaardige paradijselijke taferelen schildert ook Ezechiël ruim 150 jaar later. In zijn visioen over de tempelbeek, die het brakke water in zoet visrijk water omzet, is de oogst zó overweldigend dat het totaal onwaarschijnlijk en niet te vatten lijkt.
12 Aan de oevers van de rivier zullen allerlei vruchtbomen opkomen,
waarvan de bladeren niet zullen verwelken en de vruchten niet zullen opraken;
elke maand zullen ze vrucht dragen. Het water stroomt immers uit het heiligdom.
De vruchten zullen eetbaar zijn en de bladeren geneeskrachtig.’
– Ezechiël 47:12 NBV
Helemaal anders
JHWH is dus van zin het omgekeerde te doen van wat hij bij zijn strafgericht deed (9:15).
De steden zal hij niet uitroeien noch vernietigen om ze voor altijd te doen verdwijnen. Hij wil ze integendeel weer opbouwen. Er komen huizen waarin mensen voor altijd kunnen wonen. Wijngaarden en boomgaarden worden opnieuw geplant. De gewone bevolking zal er steeds de wijn van kunnen drinken. Zegen voor iedereen: van hoog tot laag, van klein tot groot, van jong tot oud. Absoluut geen discriminatie en geen catastrofale scenario’s voor kwetsbaren, armen en geringen. De aanplantingen? Die zal JHWH zelf doen!
Deze indrukwekkend mooie beelden suggereren dat het volk net zo vruchtbaar wordt als de wijngaarden en de boomgaarden. Niets – maar dan ook niets – zal het volk nog bedreigen. Geen plagen en geen misoogsten meer. Geen verwoestende oorlogen noch deportaties. Het beloofde land wordt eindelijk werkelijkheid! Alles wordt gloednieuw! Het is JHWH God die dat voorspelt! Op deze noot eindigt de veehouder en vijgenteler profeet zijn indrukwekkende boekje. De door hem geschetste beelden van het herstelde Israël lijken verwant aan die van de profeet Jesaja, die ‘een nieuwe hemel en een nieuwe aarde’ voorspelt.
17 Zie, ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.
Wat er vroeger was raakt in vergetelheid, het komt niemand ooit nog voor de geest.
……
21 Zij zullen huizen bouwen en er zelf in wonen, wijngaarden planten en zelf van de opbrengst eten;
22 in wat zij bouwen zal geen ander wonen, van wat zij planten zal geen ander eten.
– Jesaja 65:17, 21-22 NBV
Ter afronding
De periode van benauwdheid en onmacht, waarin Israëlieten hulpeloos en wanhopig bij de goden in hun tempels naar oplossingen zoeken, genereert JHWH’s krachtige reactie. Geen van de Israëlitische machthebbers ontkomt eraan. Israëls cultus wordt samen met haar tempelgangers vernietigd. Het zwaard van een niet door Amos genoemde vijand zal dit uitvoeren. Israëls God, die van oorsprong een bevrijdende God is, voelt zich verplicht om als een rechter tegen zijn eigen volk te ageren. Hij is terecht boos en gaat over tot een totale vernietiging van de natie. Als schepper en aanvoerder van zijn legers voegt hij de daad bij het woord. Hoewel hun naam niet klinkt, zijn het de Assyriërs die JHWH’s zwaard zullen hanteren. De hoorders (en lezers) dienen dit op te vatten als een chirurgische ingreep, waarbij het kwaad – op te vatten als de misdadige leidinggevenden en hun instituten – wordt weggesneden. De onschuldigen blijven over en met hen maakt JHWH een nieuwe start. Hij stelt het herstel van Davids oude rijk in het vooruitzicht en dat met een ongekende vrede, welvaart en welbevinden. Het wordt helemaal anders, zoals het eigenlijk nog nooit is geweest.
Wordt vervolgd