AMOS

12 Amos’ hartzeer voor Israël

Inleiding

Sommige lezers openen een boek, bekijken de inhoudstabel, lezen het begin en bladeren daarna door tot aan het slot. Zij willen weten hoe het verhaal afloopt en het betoog ervan eindigt. Het loont om dat ook bij het boek Amos te doen. Het begint immers met grimmige beelden en harde woorden van een tegen Israël boze brullende JHWH (1:2). Die blijken zich in het hele geschrift onafgebroken door te zetten. Het is bijzonder interessant om te kijken hoe het aan het einde met dit in het kwaad volhardende Israël afloopt. Het eindigt echter met nauwelijks te geloven mooie en euforische beelden (9:11-15)! Kan of moet Amos nu gekwalificeerd worden als een onheils- of een heilsprofeet?

Wat een schrikwekkende inleiding …!

Wie al lezend in de Bijbel bij het boek Amos terechtkomt, zal mogelijk al bij de eerste zinnen schrikken. Meteen nadat de schrijver zich introduceert en situeert in de dagen van Uzzia, koning van Juda, en in de dagen van Jerobeam, de zoon van Joas, koning van Israël, twee jaar vóór de aardbeving (1:1), valt deze schapenfokker met de deur in huis. Hij heeft ‘woorden gezien’ over het Noordrijk Israël. Zijn geschrift rapporteert over ‘zaken, dingen of gebeurtenissen’, die zijn opdrachtgever JHWH ‘hem heeft doen (in)zien’. Deze blijkt erg boos op Israël te zijn. Met tweemaal twee korte zinnen suggereert Amos een hartverscheurend geluid. Hij laat JHWH schrikwekkend brullen alsof hij een leeuw is.

Het compacte ‘JHWH brult’ versnelt en intensiveert dit fenomeen meer dan een omslachtiger ‘JHWH brult als een leeuw’ zou doen. Brult er ergens een leeuw, dan gaat dat geluid bij wie het hoort door merg en been. Het is zó enorm sterk, dat de top van de berg Karmel eronder lijdt. De hitte van JHWH’s adem vanuit de tempelberg Sion in Jeruzalem blijkt zó intens en zó krachtig, dat het een afstand van wel 120 km overbrugt! Hij doet de weiden van de herders en de wouden van de berg Karmel verschroeien, terwijl die meestal sterk begroeid zijn met gras, planten en bomen. Het is alsof het een lange hete zomer zonder één druppel water is geweest, of dat er een enorm vuur heeft gebrand.

JHWH’s brullen gebeurt in de tijd van de twee koninkrijken Israël en Juda (1:1), die vroeger ontstaan zijn toen het koninkrijk Israël van David en Salomo uiteenviel. Hun koningen Jerobeam van Israël en Uzzia van Juda leefden in vrede met elkaar terwijl zij op het hoogtepunt waren van hun beider macht over het hele voormalige gebied van Davids koninkrijk. Zij verdeelden hun invloedssferen. Jerobeam in het noorden en noordoosten, Uzzia in het westen, zuiden en zuidoosten. Als Amos van Israëls God schrijft dat hij brult, dan moet er wel iets heel ernstigs aan de hand zijn.

… en wat een onvoorstelbaar slot!

Brengen de eerste zinnen van het boek (1:2) de lezer de triestige weiden en de verdorde bossen van de Karmel voor de geest, dan hebben de slotalinea’s (9:11-15) het over bergen en heuvels die overstromen van jonge wijn. Het zijn beelden die het einde van een ballingschap suggereren. Stellig stelt JHWH dat hij de ballingen weer naar huis zal brengen, zodat zij hun eigen grond terug in bezit kunnen nemen (9:15). Nadat de velden, weiden en wijngaarden door vijandelijke legers vernietigd waren, kunnen de landbouwactiviteiten hervatten. Een vervulling van JHWH’s belofte, die de lezer vanuit de thora kent (o.a. Deuteronomium 30:3-5). Amos schildert onvoorstelbare idyllische beelden van een overweldigende vruchtbaarheid. Terwijl mensen de oogst nog binnenhalen, beginnen anderen de grond al om te ploegen! Ploegers en maaiers, druiventreders en zaaiers lopen elkaar voor de voeten.

JHWH stelt dat hij Davids omgevallen en geteisterde hut – als ironische metafoor of metoniem voor Davids koninkrijk – zal oprichten en herstellen (9:11). Dat zou dan betekenen dat de beide in 1:1 genoemde koninkrijken Israël en Juda weer verenigd zullen zijn. Ook zullen zij hun verwoeste steden kunnen herbouwen en erin wonen. Veilig en wel. JHWH maakt het met een metafoor duidelijk: hij zal zelf de mensen op Israëls grond planten. Zij zullen er niet meer vanaf worden weggerukt (9:15).

Hoe vallen dit contrast en deze omslag te verklaren?

Uiteraard moet de hele tekst tussen inleiding en slot worden gelezen. Hij bestaat uit drie delen: I. Israëls schuld (1:3-2:16); II. Israëls oordeel (3:1-6:14) en III. Israëls straf (7:1-9:10). De beperkte omvang van deze bijdrage staat alleen een compacte doorlichting ervan toe. Een beknopt inhoudelijk overzicht van deel I (dat op de schrikwekkende inleiding volgt) en van deel III (dat aan het onvoorstelbaar mooi slot voorafgaat) kan echter wel helpen om dit contrast en deze opvallende omslag te verklaren.

Israëls torenhoge schuld (Deel I)

Misdaden van zeven buurvolken

Met JHWH’s gebrul (1:2) is de toon gezet voor het eerste deel van Amos’ geschrift. Het zet Israëls schuld indrukwekkend in de verf (1:3-3:2). Het fungeert als de voorbode van het verwoestende vuur dat JHWH onder Israëls zeven buurvolken veroorzaakt (Amos 1:2-2:5). Hij heeft het telkens over hun zeven (nl. drie plus vier) misdaden, die hij niet ongestraft wil laten. Zijn aanklacht geldt eerst zes volken, die gewetenloos en doelbewust de meest elementaire rechten van mensen hebben ontkracht: de Arameeërs om hun vernietigingsoorlogen (1:3-5); de Filistijnen om hun mensenroof en deportaties (1:6-8); de Tyriërs om het verbreken van allianties (1:9-10); de Edomieten om het doden van de onderdanen van hun broedervolk (1:11-12); de Ammonieten om het misprijzen van mensenlevens (1:13-15) en de Moabieten om de totale vernietiging van mensen (2:1-3). Daarnaast geldt voor een zevende volk, Juda, een gelijkaardige strafaankondiging. Hun drievoudig godsdienstig wangedrag bewijst een onvoorstelbare trouweloosheid tegenover hun verbondsgod JHWH (2:4-5). In al die gevallen verwijst JHWH met ‘ik zal vuur werpen’ en ‘ik zal vuur ontsteken’ (respectievelijk 6x en 1x) en ‘het zal verbranden’ (7x) naar onmiskenbaar oorlogsgeweld. Zelfs de burchten van zijn eigen Jeruzalem moeten eraan geloven (2:5). En Israël dan? Wat Amos heeft gezien had toch betrekking op het Noordrijk?

Israëls misdaden

Amos’ Israëlitisch publiek heeft mogelijk JHWH’s aanklachten en strafaankondigingen met ingehouden adem aangehoord. Misschien heeft het gedacht dat met de zeven (!) buurvolken de serie compleet was. Deze redekunstenaar houdt echter zijn kaarten lang tegen de borst en speelt dan plotseling zijn joker uit. Op grond van hun vier misdaden tegen mensen plus drie misdaden tegen JHWH zegt hij ook de Israëlieten de wacht aan (2:6-8).

De berg Karmel, waartegen JHWH brult, fungeert dus als metafoor voor het Noordrijk Israël. JHWH somt zeven concrete tenhemelschreiende misdaden van Israël op. Dit aantal geeft symbolisch aan dat de maat echt vol is. Armen en zwakken worden financieel, sociaal, juridisch, economisch, seksueel, politiek en zelfs godsdienstig enorm onder druk gezet (2:6-15). Verontwaardigd creëert JHWH een schril contrast met zijn vroegere weldaden voor Israël (2:9-12). Met een dubbel ‘ik, (ja) ik’ benadrukt hij geërgerd dat hij vroeger tegen diens vijanden is opgetreden met uitroeien, vernietigen, wegleiden en wegvoeren.

JHWH vergelijkt Israël met een met schoven overbelaste wagen, die uit zijn voegen kraakt als hij over een oneffen terrein rijdt. Vanwege hun talrijke misdaden zal hij Israël op zijn grondvesten doen schudden en er een verpletterende militaire nederlaag op doen volgen. Hun zeven soorten krijgslieden worden verslagen en op de vlucht gejaagd: de snelste man, de sterke, de krijgsheld, de boogschutter, de hardloper, de ruiter en de dapperste held. Hun allerdappersten zullen ‘naakt’ wegvluchten door de plotseling opdoemende vijand, die ‘op die dag’ zal toeslaan (2:13-16).

En toch is dit – na deze strafaankondiging – niet JHWH’s laatste woord. Als hun bevrijder uit Egypte wijst hij Israëls hele familie eropdat hij een heel speciale band met hen heeft. Uit alle families van de wereld heeft hij hen immers ‘gekend’. In het Hebreeuws verwijst dit werkwoord naar een hechte en intieme relatie. Juist daarom moet JHWH al hun ongerechtigheden bestraffen (3:1-2). Amos smeert die breed uit in het derde deel van zijn geschrift.

Israëls straf wordt uitgevoerd (Deel III)

Het derde gedeelte van Amos’ geschreven tekst bevat vijf visioenen, die JHWH zijn boodschapper intens laat beleven. De drie eerste visioenen hebben te maken met de vergeving van Israël.

Eerste en tweede visioen

Het eerste visioen (7:1-3) toont sprinkhanen, die bijna het hele land kaalvreten en het tweede (7:4-6) een om zich heen grijpend vuur dat het bouwland verteert. JHWH stopt deze vernietigende straffen­, omdat Amos hem smeekt het kleine en kwetsbare Jakob (Israël) te vergeven.

Derde en vierde visioen

Het derde visioen (7:7-9) toont JHWH met een tinnen voorwerp (i.e. metafoor voor een zwaard) in zijn hand. Hij stelt dat er van vergeving geen sprake meer kan zijn. Sprinkhanen, vuur en tin blijken toekomstige vernietigende militaire acties uit te beelden. Het vierde visioen (8:1-3) komt met een korf met rijpe vruchten en hint naar het definitieve einde van Israël. Als rottende vruchten zullen er door de vijand overal lijken liggen met een algemeen immens gejammer tot gevolg.

Biografisch verhaal

Het derde en vierde visioen volgen elkaar logisch op – eerst oorlog dan lijken – maar worden onderbroken door een verhaal over een belevenis van Amos in het land Israël. Daarin verbiedt de hoofdpriester Amasja de profeet Amos om nog meer in Betels nationale heiligdom te profeteren, waarbij hij o.a. de deportatie van Israël aankondigt. Amasja beveelt hem dan ook om terug te keren naar zijn eigen land Juda. De profeet dwingt echter de priester om JHWH’s woord te aanhoren dat die wegvoering van Israëls bevolking bevestigt.

Amos’ hartverscheurend betoog

Amos blijft met zijn Israëlitisch publiek worstelen en legt de werkelijke schuld bij Israël (8:4-7). Hun misdadig gedrag tegenover het arme en kwetsbare deel van de bevolking illustreert hij met het (pars pro toto) aan het woord laten van handelaren met hun onvergeeflijk sociaaleconomisch bedrog en religieuze schijnheiligheid. JHWH zweert daarom met een eed dat Israëls misdaden bestraft zullen worden.

Hierna schildert de profeet met nog krachtiger beelden de in rouw gedompelde bevolking. Het van schrik bevende land en volk worden onstuimig omhoog gestuwd, zoals de Nijl dat doet in de lente. Op die dag zal JHWH alles omkeren: de zon zal op het middaguur ondergaan en feestliederen moeten plaatsmaken voor rouwliederen (8:8-10).

Complete ontreddering

Er zullen dagen komen, kondigt Amos aan, waarop de mensen compleet ontredderd naar JHWH’s woorden zullen snakken. Zij zullen er tevergeefs naar zoeken (8:11-12), terwijl zij er zich vroeger, net zoals Amasja, doof voor hielden (7:12-13). Zelfs de jonge mensen – de bloem van de natie – zullen totaal gedesillusioneerd zijn en door het zwaard omkomen. De deur naar de toekomst zit definitief op slot. Het zal zelfs niet helpen als zij bij JHWH zweren of bij de erediensten in Israëls heiligdommen. JHWH’s oordeel blijft overeind: zij zullen door het zwaard omkomen en niet meer opstaan (8:13-14)!

Het vijfde visioen

Amos ziet een tempeltafereel met de Heer die als een priester bij een altaar staat. Hij bewerkt er absoluut geen vergeving, plaatsvervanging of verzoening. Hij beveelt het zwaard van een niet genoemde vijand om de tempel (die van Betel?) compleet te verwoesten en de bevolking te deporteren. De immer bevrijdende JHWH ziet zich genoodzaakt om tegen zijn eigen volk te ageren. Als Israëls legeraanvoerder veroorzaakt hij de totale vernietiging van zijn eigen natie (9:1-4). Hij dompelt haar in een onvoorstelbare crisis die zal lijken op de schrikwekkende watermassa’s van de wassende, kolkend bruisende Nijlwateren. De leidinggevenden maakten van Israël een Egyptische natie! Nu moeten zij maar hun God ontmoeten en met hem oog in oog staan. Hij die Amos met ‘JHWH is zijn naam’ presenteert (9:5-6).

Op gelijke voet

Amos roept Israël op om bescheiden te zijn. JHWH heeft zijn naam immers over alle volken uitgeroepen. Qua bestemming stelt hij Israël op gelijke voet met bijvoorbeeld diens aartsvijanden: de Arameeërs en de Filistijnen. Net als Israël heeft hij hen uit hun vorige verblijfplaats weggeleid (9:7), maar … met Israël is hij een blijvend verbond aangegaan (Exodus 19:4-6).

JHWH’s besluit staat rotsvast: het schuldige koninkrijk zal hij vernietigen en Jakobs huis doen verdwijnen. Echter niet helemaal. Amos gebruikt de metafoor van het schudden van de zeef. Deze verwijst naar het door het zwaard omkomen van alle schuldigen onder het volk, dat JHWH (nog altijd) ‘mijn volk’ noemt. Zij menen immers dat het kwaad hen absoluut niet zal treffen, omdat zij denken er immuun voor te zijn (9:10). Alleen lezers, die Amos’ betoog van begin tot einde hebben gelezen, weten meteen welke schuldigen hij bedoelt: Israëls machtigen, rijken, schuldeisers, handelaars, geweldenaars, rechters en priesters. Terwijl alle misdadige leidinggevenden van het volk en hun instituten door de zeef vallen, blijven de onschuldigen als steentjes over. Met hen zal JHWH een nieuwe start maken. Hij stelt het herstel van Davids oude rijk in het vooruitzicht met een ongekende vrede, welvaart en welbevinden. Het wordt helemaal anders, zoals nooit tevoren (9:8-10).

Een mogelijke verklaring

De overheersende toon, de indrukwekkende beelden, de harde woorden, de indringende metaforen en de uitgewerkte thema’s over schuld, oordeel en straf van het Noordrijk Israël maken dat Amos algemeen gezien wordt als een snoeiharde onheilsprofeet. De woordenschat, de inhoud en de thema’s in de delen I en III lijken die indruk te bevestigen, zoals ook de volgende opsomming dat doet: JHWH’s aanklachten, Israëls misdaden, oorlogsscènes met krijgsgeschreeuw, vuurhaarden, door het zwaard omgekomenen, afgeblokte vluchtmogelijkheden, aangekondigde deportaties door een niet bij naam genoemde (maar impliciete Assyrische) vijand, scènes van ontreddering, dood, lijken en rouw met daarbij horende beelden, weeklachten en liederen, verwijten over religieuze schijnheiligheid, het de mond snoeren van JHWH’s profeten, vernietigingen van huizen, paleizen, tempels en heiligdommen, enz. Al deze zaken sporen met het begrip ‘ballingschap’ waarvan de werkwoordstam in het Hebreeuws (toepasselijk?) wel twaalf keer (!) in het boek voorkomt. Desondanks zendt Amos positieve signalen uit. Terwijl hij JHWH’s relatie met alle volken beklemtoont, doet hij dat nog meer over diens bijzondere band met Israël. Als zijn bevrijder uit Egypte (2:10; 3:1-2; 9:7), memoreert JHWH zijn weldaden tegenover zijn volk (2:9-11). Op Amos’ ontroerend aandringen, wil hij Israël zelfs twee keer vergeven (7:3,6).

Amos’ empathisch spreken tegen Israël staat in het exacte midden van zijn geschrift (5:1-17). Daarin draagt hij emotioneel zijn dodenzang over Israël aan zijn publiek voor opdat … het zijn destructief gedrag stopzet. Eerst citeert hij JHWH’s ‘zoekt mij en leeft’ (5:4-6), waarna hij zelf ‘zoekt het goede, opdat jullie leven’ uitspreekt (5:14-15). Beiden hopen echt dat Israël positief zal reageren, zodat JHWH hen genadig zal kunnen bejegenen (5:6,15). Helaas geen respons! JHWH zegt daarom radicaal ‘nee!’ tegen het koninkrijk, maar ‘ja’ tegen een deel van het volk. Voor hen plant hij een hernieuwde uitgave van Davids rijk, waarin Juda en Israël samen zijn. De zes vermelde volken (1:3-2:3) met inbegrip van het weerbarstige Edom (9:12) komen dan opnieuw terecht binnen de grenzen van JHWH’s herenigd Israël dat door Davids dynastie zal worden geleid. Geen sprake meer van een apart Zuidrijk en een dito Noordrijk zoals in Amos’ tijd (1:1).

Ter afronding

Wat zegt dit nu allemaal over Amos? Is hij werkelijk een doemprofeet? Amos hoort, ziet, maar zwijgt niet. Met de Israëlieten worstelt hij en betoogt, pleit, smeekt, prikkelt, strijdt en roept op. Werkelijk alles haalt hij uit de kast tegen het begane onrecht. Hij ontpopt zich als een vijf-voor-twaalf profeet, die hartzeer heeft om Israël. Hij uit JHWH’s ultieme bedreigingen … maar er doorheen klinkt zijn ultieme oproep tot omkeer!

Literatuur

S. Amsler, Amos, Neuchâtel 1965

J. Barton, The Theology of the Book of Amos, Cambridge 2012

M. Daniel Carroll R, The Book of Amos, Grand Rapids MI 2020

J. Goldingay, Hosea – Micah, Grand Rapids MI 2021

C. van Leeuwen, Amos, Nijkerk 1985

R. Martin-Achard, Amos. L’homme, le message, l’influence, Genève 1984

M.A. Sweeney, The Twelve Prophets, Collegeville Minnesota 200