AMOS

8 – Visoenen over Israëls ondergang

Amos 7:1-9

Het boek Amos snijdt met 7:1-9 zijn derde deel aan waarin, de profeet vijf visioenen te zien krijgt. Hij vertelt er niet bij waar en wanneer dat gebeurde, maar hij schreef ze wel op. Op grond van zijn confrontatie met de hoofdpriester van Betel lijkt het erg aannemelijk dat hij ze in het open­baar bekendmaakte. Hij doet dat in sobere bewoordingen, maar daarom klinken zij niet minder dramatisch!

Vergeving? Eén keer!

In een eerste visioen ziet hij JHWH in actie.

De zwerm sprinkhanen, die JHWH vormt, laat hij los op het nagras. Dat gras is het groen dat opkomt, nadat het gras voor de koning is binnenge­haald. Het paleis legde dit als een soort belasting op aan de landbouwers. Als zij hun oogst verplicht hadden afgestaan – waarvan een deel voor de stallen van de koning was bestemd – dan moesten zij wachten op de opkomst en de oogst van het tweede gewas.

Werd dit laatste gewas een misoogst, dan betekende dit een ware ramp voor de hele bevolking. De koning en zijn hofhouding ontsprongen dan uiteraard de dans. Net op het moment dat de sprinkhanen op het punt staan dit nagras volledig af te vreten, springt Amos in de bres. Hij smeekt JHWH om het volk te vergeven. Ter verdedi­ging claimt hij dat ‘Jakob’ – als een andere naam voor Israël – tegenover zijn hemelse rechter wel erg klein is. Hij is echt geen partij voor de God van hemel en aarde. JHWH laat zich door zijn dienaar-profeet vermurwen. Hij zet dit afvreten door de sprinkhanen stop. De te verwachte massale ondergang van Israëls volk gaat niet door.

Is het, omdat Israël tegenover een dergelijke natuurramp machteloos staat dat Amos bij JHWH een beroep doet op Jakobs ‘kleinheid’? Of is het, omdat Israëls bevolking al zó erg door het koninklijk hof is uitgezogen dat het daarom te zwak is om een dergelijke catastrofe te doorstaan? Misschien vindt de profeet Israël tegenover de schepper en wereldrechter gewoon te minuscuul. Of is hij ervan overtuigd dat het niet tegen de machtige Assyrische legers op kan?

Vergeving? Een tweede keer!

Amos krijgt een tweede visioen. Dat oogt nog dramatischer. Amos ziet Israëls God een straf uitvoeren met het gebruik van vuur.

Het is JHWH zelf, die de lont in het vat steekt om het door hem schuldig bevonden Israël te straffen. Het vuur is zó hevig dat het de (onderaardse) watervloed en dus het volledige grondwater opdroogt. Dit vuur staat op het punt alle akkerland droog te leggen. Opnieuw komt Amos tussenbeide, zoals hij bij het eerste visioen deed. Hij smeekt JHWH om de straf stop te zetten. Ook nu verdedigt hij Israël op dezelfde manier. ‘Het volk Israël is niet tegen u opgewassen. Heb toch medelijden! Hoe zou het volk van Jakob dit kunnen overleven? Het is zo klein!’ Ook deze keer gaat JHWH in op het smeekgebed van zijn dienaar profeet.

Amos staat in de rij achter andere profeten, die voor hun volk bij JHWH om vergeving smeekten. Mozes deed het naar aanleiding van Israëls ontrouw met het gouden stierkalf (Exodus 32). Jozua toonde zich een waardige opvolger, want ook hij smeekte om vergeving na Israëls nederlaag bij Ai, die door Achans overtreding werd veroorzaakt (Jozua 10). De priester-profeet Samuël ging bij JHWH om vergeving aankloppen toen Israël angst voor de Filistijnen had (1 Samuël 7). Ook Elia deed het in zijn gebed om regen (1 Samuël 18).

Deze voorbeelden leren dat een echte profeet werkelijk om zijn volk geeft. Hij toont dat hij niet bang is om tussenbeide te komen én bij God om vergeving aan te kloppen. Hij doet zelfs in situaties waarin het volk helemaal fout zit.

Nadrukkelijke beeldspraak

Bijbelgeleerden hebben het moeilijk om die vuurgloed te verklaren, die de onderaardse wateren en het akkerland doen opdrogen. Sommigen denken aan een grote hitte, die alle akkers en vruchtbomen verschroeide, anderen gaan uit van bliksemschichten. Weer anderen verwijzen naar een vuurregen zoals diegene die Sodom verwoestte. Toch zijn dit geen efficiënte veronderstellingen. Zij verklaren niet wat de onderaardse wateren ermee te maken hebben. Maar niet als  … men aan de uitdroging van alle bronnen en rivieren denkt.

Wie vertrouwd is met de profetische taal en de beelden van de Hebreeuwse Bijbel, vindt moeiteloos een gepaste verklaring. Deze taferelen moeten niet letterlijk worden opgevat, maar ze doen dienst als metaforen. Zij maken duidelijk dat er andersoortige concrete gebeurtenissen achter schuilgaan. Zo komt het vuur vaak voor als het beeld voor een om zich heen grijpende vernietiging door een vijandelijk leger. De grote vloed fungeert dan als het symbool voor zo’n leger. Het moordt een volk uit en vernietigt het akkerland van de natie, die het bezet. Een interessant voorbeeld van deze metafoor gebruikt Ezechiël als hij het over Nebakadnessars leger heeft dat Tyrus helemaal van de kaart veegt. Zo presenteert hij de oervloed en de machtige wateren, die deze haast onneembare stad overspoelen.

7 Want dit zegt de Heer JHWH:

         Ik zal Nebukadnessar, de koning van Babylonië, de koning van de koningen,

         naar jou, Tyrus, laten optrekken.

         Hij komt vanuit het noorden, met paarden, wagens en ruiters, met een groot en machtig leger.

8       Hij zal je dochters op het vasteland vellen met zijn zwaard

         en tegen jou zal hij een belegeringswal en een bestormingsdam opwerpen,

         terwijl zijn soldaten door schilden worden beschermd.

9       Met zijn stormram zal hij op je muren beuken,

         je torens zal hij met houwelen neerhalen.

10      Met zo veel paarden komt hij op je af dat stofwolken je zullen bedekken;

         als hij je poorten binnen komt zullen je muren beven

         door het geraas van de ruiters, de wielen en de wagens,

         alsof de stad wordt opengereten.

19 Dit zegt de Heer JHWH:

         Wanneer ik jou tot een stad van ruïnes maak,

         een stad zonder bewoners,

         wanneer ik de oervloed op je af laat komen

         en de machtige wateren je overspoelen,

 – Ezechiël 26:7-10 en 19 NBV

De zevenvoudige (!) rol van het verterende vuur in Amos’ eerdere teksten (1:4, 7, 10, 12, 14 en 2:3, 5) spreekt sterk tot de verbeelding van de lezer! In al die gevallen gaat het om een oorlogsmetafoor. Als de lezer de verzen 6, 9 en 17 in Amos 5 met elkaar verbindt, dan lijkt dat daar ook het geval te zijn. In de inleidende verzen (5:2-3) daarvan gaat het immers echt om oorlog. De lezer kan eruit afleiden dat het vuur ook hier in 7:4 als oorlogsbeeldspraak fungeert. Amos is trouwens niet de enige profeet, die zich van dergelijke beelden bedient. Dat doen ook zijn tijdgenoten Hosea en Joël en een eeuw later de profeten Jeremia en Ezechiël:

14 ‘Israël is zijn maker vergeten;                                           

    Israël heeft paleizen gebouwd                            en Juda talrijke vestingsteden.

   Daarom zal ik hun steden

   in vlammen doen opgaan;                                  vuur zal hun burchten verteren.’

-– Hosea 8:14 NBV


3 ‘Hun voorhoede is een verterend vuur,               hun achterhoede een verzengende vlam;

   als de tuin van Eden ligt het land voor hen,       achter hen blijft een kale woestijn.

  Niets en niemand kan ontkomen.

4 Het is alsof het paarden zijn,                                als strijdrossen draven ze voort;

5 als het ratelen van strijdwagens                          klinkt hun opmars over de bergtoppen,

  als het knetteren van stro                                     dat in het vuur verteert,

  als een machtig volk                                              dat zich opmaakt voor de strijd.

6 Bij die aanblik krimpen allen ineen,                     alle gezichten verbleken’

 – Joël 2:3-6 NBV


14 ‘Daarom – dit zegt JHWH,                                   de God van de hemelse machten:

    Omdat zij dit durven te zeggen,                          maak ik dit volk tot brandhout,

    maak ik mijn woorden in jouw mond                 tot een vlam die hen verslindt.

15 Israël, ik stuur een volk uit verre streken op je af                    – spreekt JHWH.’

   Dat volk is taai,                                                      dat volk is eeuwenoud,

   het spreekt een taal die je niet kent,                   je kunt hun woorden niet verstaan.

– Jeremia 5:14-15 NBV


3 Zeg:

     “Luister naar de woorden van JHWH!

     Dit zegt de Heer, JHWH:

         Ik steek je in brand,                                        en het vuur zal al het levende en dorre hout verteren.

         De laaiende vlam zal niet doven,                  alle gezichten, in noord en zuid,

                                                                                   zullen erdoor worden verschroeid,

4         alles wat leeft, zal weten                                dat ik die vlam heb aangestoken.

         Het vuur zal niet doven!”

 – Ezechiël 21:3-4 NBV

Het tweede visioen bezorgt Amos dus de informatie van JHWH dat vijandelijke legers het land van Israël met haar bevolking bijna helemaal zullen inlijven en dit daarna zullen decimeren.

Sprinkhanen? Soldaten!

Gaat het om beeldspraak in het tweede visioen, dan is dat hoogstwaarschijnlijk ook het geval in het eerste visioen. In de teksten van de profeten van het Oude Israël komen sprinkhanen wel vaker voor in de rol van vijandelijke soldaten. Deze figuurlijke soldaten vernietigen en veroveren tot er niets meer overblijft.

4 ‘Wat de ene sprinkhaan overliet,                        heeft de tweede afgeknaagd,

   wat de tweede nog overliet,                                heeft de derde afgemaaid

   en wat na de derde overbleef,                             heeft de vierde kaalgevreten.

5 Word wakker, dronkaards, en ween,                   barst uit in gejammer, drinkers van wijn,

   om het sap van de druiven,                                  dat jullie ontnomen is.

6 Mijn land is ten prooi aan een volk,                     een machtig volk zonder tal,

  met tanden als van een leeuw,                                            geweldige kaken als van een leeuwin.

 –  Joël 1:4-6 NBV


25 Ik zal u vergoeden de jaren,                                toen de sprinkhaan (alles) opvrat,

   de verslinder en de kaalvreter en de knager,     mijn groot leger dat ik op u afzond.

– Joël 2:25 NBG;


15 Toch zal het vuur je verteren                              het zwaard je verdelgen.

   Het zal je opvreten                                                als een zwerm sprinkhanen,

   ook al ben je net zo talrijk                                    en plant je je voort als de bidsprinkhaan.

16 Bij jou zijn er meer handelaars                           dan sterren aan de hemel –

   ze ontpoppen zich als sprinkhanen,                    en vliegen weg.

  Je leiders zijn als bidsprinkhanen,                       je ambtenaren als een zwerm vliegen.

  Op een koude dag zitten ze op de muren,           maar zodra de zon schijnt vliegen ze weg,

  niemand weet waarheen.                                     Waar zijn ze?

– Nahum 3:15-17 NBV


3 Voor uw schrikwekkend tumult                           slaan de volken op de vlucht,

  wanneer u zich verheft stuiven ze uiteen.           4 De buit wordt bijeengebracht

  zoals sprinkhanen dat doen,                                men stort zich erop als een sprinkhanenzwerm.

– Jesaja 33:3-4 NBV


22 ‘Egypte vlucht, sissend als een slang.                 De vijand bestormt het in groten getale,

    hij komt met bijlen op Egypte af                         23 en velt het, zoals houthakkers een bos

    spreekt JHWH.                                                      Met ontelbaar velen is de vijand,

    niemand weet hoeveel.                                       Ze zijn talrijker dan sprinkhanen.

– Jeremia 46:22-23 NBV

Het eerste visioen leert dat een sprinkhaneninvasie een vijandelijk leger symboliseert. Het richt grote schade aan onder de bevolking, terwijl het koningshuis op de valreep de dans ontspringt. Ook deze militaire invasie in Israël draait dus ook niet – op het nippertje – uit op een complete vernietiging van het volk.

Genoeg gewaarschuwd: geen vergeving meer!

In het derde visioen ziet Amos JHWH op een muur staan. Hij heeft een voorwerp in zijn hand. JHWH vraagt aan zijn profeet wat hij ziet. Als deze dan het voorwerp benoemt, dan verklaart JHWH dat hij dit in het midden van zijn volk Israël zal plaatsen.

Tijdens dit derde visioen geeft JHWH zijn profeet geen kans meer om vergeving voor het volk af te smeken. Geen sprake meer van bemiddelen. Nu laat hij zijn oordeel onafwendbaar voltrekken. In eerste instantie gaan de instituten van de tempel en van het koningshuis eraan. Beide worden met de grond gelijkgemaakt.

Nog meer beeldspraak

Het voorwerp dat JHWH in de hand houdt, is geen ‘pas­lood’ zoals veel Bijbelvertalingen (SV, NSV, WBV, NBG, NBV, Naardense Bijbel) weergeven. Die vertaalkeuze maakte eerst in de middeleeuwen opgang. Het Hebreeuwse woord (‘anākh) dat hier aan de orde is, betekent ‘tin’ (GNB, TOB). Dat verduidelijkt meteen wat er aan de hand is. Een paslood aanleggen om te zien of Israël wel of niet scheef is gegroeid, druist volledig in tegen het gezond verstand. Alsof het nog niet duidelijk genoeg is of het nu wel of niet moet worden aangeklaagd. Integendeel! In alle voorgaande hoofdstukken hameren JHWH en zijn profeet er in stereo op dat Israëls schuld torenhoog vaststaat.

Net zoals in de eerste twee visioenen blijkt het hier om een oorlogsmetafoor te gaan. Het woord ‘tin’ symboliseert dat ontegenzeggelijk. Tinerts is immers gewoon het onmisbare bestanddeel om samen met koper onbreekbaar brons te vervaardigen. Een strategisch materiaal! Wie er veel van had, kon er met passende technieken een grote wapenindustrie mee opzetten. Als JHWH het tinerts te midden van Israël aanbrengt, dan houdt dat in dat hij Israël de oorlog verklaart. Symbolisch doet hij dat van op de stadsmuur met ‘tin’ – als metafoor voor een zwaard – in zijn hand.

Dat de vijand met wapens in de hand op de muur van belegerde steden terecht komt, is bij Joel (2:7,9) en bij Ezechiël (21:17) de gewoonste zaak van de wereld.

7 Onverschrokken komen zij aanstormen               als strijders beklimmen zij de muren.

  Ieder houdt vast aan zijn eigen weg                    niet één wijkt ervan af;

8 niemand van hen duwt een ander opzij               iedereen houdt zijn eigen plaats.

  Ook als er sneuvelen door tegenstand                verbreken zij hun gelederen niet.

9 Ze bestormen de stad                                                          ze klimmen over de muren heen,

  ze dringen de huizen binnen                                 ze komen als dieven door de vensters.

– Joël 2:7-9 NBV


17 Schreeuw het uit en weeklaag, mensenkind     want dit is gericht tegen mijn volk;

   het is gericht tegen alle vorsten van Israël;        aan het zwaard zullen zij overgeleverd worden,

  zij en mijn volk.                                                       Daarom, sla u op de heup.

– Ezechiël 21:17 NBG


Amos beeldt JHWH in 4:10 en later nog eens in 9:1 zelfs uit met een (bronzen) zwaard in actie. In andere profetische teksten komt ditzelfde beeld terug!

10 Ik stuurde op jullie de pest af                              zoals ooit op Egypte;

   ik doodde met het zwaard jullie jonge mannen               met het buitmaken van jullie paarden

   en ik deed omhoogkomen de stank                   

   uit jullie legerkampen                                           tot in jullie neuzen

  maar jullie zijn niet naar mij teruggekeerd         – uitspraak van JHWH.

 – Amos 4:10


1 Ik zag de Heer staan bij het altaar,                        

  en toen hij zei:

     ‘Sla op de bovendorpel,                                       zodat de dorpels schudden!

    Breek ze alle stuk op de hoofden.                      En wie er van hen overblijven

zal ik met het zwaard doden.

     Wie van hen zal vluchten, zal niet ontvluchten. En wie van hen zal ontkomen,

zal absoluut niet ontkomen.

 – Amos 9:1


12 Op de kale heuvels in de woestijn                                     doemen vernietigende legers op,

    JHWH houdt een verslindend zwaard gereed.  Niemand is meer veilig, nergens in het land.

 –  Jeremia 12:12


8 Zeg:

   “Dit zegt JHWH:

         Ik keer me tegen je,                                                       ik trek mijn zwaarduit de schede

         en ik zal je inwoners uitroeien,                                     de schuldigen en de onschuldigen.

9        Van het zuiden tot het noorden roei ik iedereen uit, de schuldigen en de onschuldigen.

         Daaromlaat ik mijn zwaarduit de schedekomen,    10 en alles wat leeft zal weten

         dat ik, JHWH, mijn zwaard getrokken heb!                 Het keert niet meer in de schede terug.”

Ezechiël 21:8-10 NBV

Waarom geen vergeving meer?

JHWH denkt er niet aan om Israël nog te sparen en zijn talloze misdaden door de vingers te zien. De Israëlieten hebben zijn weldaden overvloedig ervaren – zoals de bevrijding uit Egypte en de toewijzing van het land Kanaän – en zij hebben een eindeloze reeks van waarschuwingen gekregen. En toch blijkt dit allemaal onvoldoende te zijn om zijn misdaden te doen stopzetten. De leiding van de natie in al zijn geledingen – de leden van het koningshuis en van de tempels, de edelen, de rechters, de militairen, de kapitalisten en de handelslui – piekert er immers niet over om hun way of life te veranderen. Opzettelijk gaan zij voort met het vertrappen van armen, geringe en weerloze burgers. Om nog maar te zwijgen over hun schijnheilige religieuze vormendienst aan JHWH en de toenemende erediensten aan andere goden. Bovendien is er nog die irritante militaire hoogmoed. Die pretentie dat hun God JHWH vierkant achter hen zou staan. Denken dat JHWH Israël zal blijven zegenen, terwijl hun leidinggevenden zo doelbewust en systematisch zijn barmhartige daden van liefde en vergeving naast zich neerleggen. Dat is door en door bespottelijk!

Dit Israëlitisch gedrag en dito instelling beantwoordt aan Mozes’ definitie van dergelijke overtredingen. Vergeving voor Israël komt volgens JHWH beslist niet meer in aanmerking.

15 U herinnert u de tijd dat we in Egypte woonden

   en hoe we daarna door het gebied van andere volken trokken.

16 U hebt toen kennisgemaakt met de gruwelijke afgodsbeelden

    van hout, steen, zilver en goud die zij erop na hielden.

17 Mogelijk is er hier een man of vrouw, of zelfs een familie of stam,

    die op dit moment liever JHWH onze God,

    zou willen verlaten om de goden van die volken te gaan vereren;

    Mogelijk sluimert er zo’n giftige kiem in ons midden.

18 Mocht zo iemand bij het horen van de vervloekingen menen:

         Als ik mijn eigen koppige hart volg zal het me evengoed voor de wind gaan,

         en zichzelf daarmee geruststellen, dan zet hij alles wat hij is en heeft op het spel.

19 Want JHWH zal het hem niet willen vergeven;

   JHWH zal zijn gekrenkte liefde wreken en al zijn woede tegen hem laten losbarsten.

   Alle vervloekingen die in dit boek beschreven zijn zullen hem treffen,

   en JHWH zal ervoor zorgen dat niets op aarde nog aan hem herinnert.’

– Deuteronomium 29:15-19 NBV

Drie militaire campagnes

De beelden in de drie visioenen – met hun opklimmende ernst en het uitzicht op steeds ergere gevolgen – wijzen op oorlogsgeweld. Het eerste visioen doet dat met kaalvretende sprinkhanen, die een onvoorstelbare honger veroorzaken. Zij brengen het leven van de bevolking in gevaar. De vijand houdt zó erg huis dat er een verschrikkelijk tekort aan voedsel voor de gewone mensen zit aan te komen. De koning en zijn entourage zijn echter voor de bui binnen. Het tweede visioen schildert een verzengende hitte. Een deel van de bevolking komt om door de droogte of door het vuur dat de waterbronnen verteert. Een fors deel van het landbouwland gaat zo door verschroeiing verloren. Het derde visioen met JHWH op de stadsmuur met een symbolisch tin of een zwaard in zijn hand schetst het tafereel van een natie waarvan de twee pijlers – vorstenhuis (de staat) en clerus (de tempels) – worden vernietigd.

Lezers van nu hebben het een stuk makkelijker dan Amos’ toenmalige hoorders. Die gebeurtenissen hadden zij immers nog niet meegemaakt, terwijl ze later in de geschiedenisboeken terechtkwamen. Allerlei gegevens en details in de visioenen voeren tot de conclusie dat de drie visioenen als metaforen moeten worden opgevat. Zij beelden drie militaire campagnes uit, die een tijd na Amos’ optreden plaatsvonden.

Eerste Assyrische campagne

Tussen 743 en 738 voor de gewone jaartelling ondernam de Assyrische koning Tiglatpileser III – die in de Bijbel ‘Pul’ heet – een veldtocht in de regio tussen de Eufraatrivier en de Nijldelta.

17 In het negenendertigste regeringsjaar van koning Azarja van Juda,

  werd Menachem, de zoon van Gadi, koning van Israël en regeerde tien jaar in Samaria

   …

19 In die tijd viel koning Pul van Assyrië het land binnen.

   Menachem gaf Pul duizend talent zilver om zich te verzekeren van diens steun

   bij het handhaven van zijn koningschap.

20 Daartoe legde hij de vermogende Israëlieten een schatting op van vijftig sjekel zilver per hoofd.

   Hij droeg het zilver over aan de koning van Assyrië,

   die daarop zijn troepen terugtrok en het land niet bezette.

– 2 Koningen 15:17, 19-20 NBV

Tijdens deze militaire actie onderwierp zijn wereldrijk enkele kleine staten zoals Aram (of Syrië), Fenicië en Israël. Israëls koning Menachem haastte zich om deze Tiglatpileser een forse schatting te betalen. Een zware financiële boete van 1.000 talenten of omgerekend 34.200 kg zilver! De koning zelf bleef daarbij buiten schot, omdat hij dat bedrag van alle vermogende lieden van het land opeiste. Zestigduizend onderdanen moesten elk 50 sikkels van om en bij de 57,5 gram zilver betalen! Israël was voortaan een aan Assyrië onderworpen vazal.

Tweede Assyrische campagne

Tiglatpilesers tweede militaire veldtocht vond plaats rond -732. Hij kwam om de tegen hem rebellerende koning van Israël Hosea af te straffen. Deze stopte immers om de jaarlijkse loodzware schatting aan Assyrië te betalen. Bovendien begon hij onderhandelingen met Assurs concurrent Egypte. Absoluut ongeoorloofd voor een vazal van Assyrië! De Assyrische koning besloot dan ook om de west-semitische staatjes opnieuw te onderwerpen.

29 In de tijd van koning Pekach van Israël viel koning Tiglatpileser van Assyrië het land binnen.

   Hij veroverde Ijjon, Abel-Bet-Maächa, Janoach, Kedes en Hasor, Gilead en Galilea

   inclusief het gebied van Naftali,

   en voerde de inwoners van die steden en gebieden als ballingen naar Assyrië mee.

– 2 Koningen 15:29 NBV

Tiglatpileser hield heel hardhandig huis. De strijd was hevig en heel wat dorpen en steden brandde hij plat, waar­onder ook de beroemde Israëlitische stad Hasor. Deze vijand uit het verre Noorden gebruikte niet alleen een vernietigend vuur. Hij voerde ook massale groepen van Israëls bevolking in ballingschap. Al drie keer had Amos daarop gezinspeeld (5:5, 27; 6:7). Uiteindelijk bleef er van het eens zo zelfbewuste koninkrijk van Jerobeam II slechts een kleine rompstaat over. De Assyrische koning decimeerde het Noordrijk zodanig dat het van alle kanten grote stukken land verloor. De gebieden Dor (westkust), Megiddo (noorden) en Gilead (oosten) lijfde hij in als provincies van het grote Assyrische wereldrijk. Slechts het middendeel van het land rond de hoofdstad Samaria bleef bestaan. Een kleine rompstaat!

Derde Assyrische campagne

De Assyriërs kwamen van 725-722 voor een derde en laatste keer naar de hoofdstad Samaria. Opnieuw was er onrust ontstaan in Israël en in de landen van de regio. Deze keer trad Tiglatpilesers opvolger Salmanassar V met zijn machtig leger onverbiddelijk op. Hij tolereerde immers niet dat Israëls koning Hosea geen schatting meer betaalde. Daarom belegerde hij diens hoofdstad Samaria en dat beschrijft de boekrol Koningen als volgt:

3 Koning Salmanassar van Assyrië rukte tegen Hosea op en onderwierp hem.

  Voortaan moest Hosea schatting afdragen aan de koning van Assyrië.

4 Na verloop van tijd ontdekte Salmanassar dat Hosea tegen hem samenspande

  en afgezanten had gestuurd naar koning So van Egypte.

  Ook verzuimde hij de jaarlijkse schatting af te dragen.

  Daarom liet de koning van Assyrië Hosea in de boeien slaan en in de gevangenis opsluiten.

5 Hij viel het land binnen, trok op tegen Samaria en belegerde de stad drie jaar lang.

6 In het negende regeringsjaar van Hosea nam de koning van Assyrië Samaria in.

  Hij voerde de Israëlieten als ballingen mee naar Assyrië.

  Sommigen wees hij een woonplaats aan in Chalach, anderen aan de rivier de Chabor in Gozan, en weer

  anderen in de steden van Medië.

– 2 Koningen 17:3-6 NBV

Drie jaar (!) later in -722 nam Salmanassars opvolger Sargon II Israëls hoofdstad Samaria dus definitief in. Hij verwoestte haar tot op de grond. De bevolking voerde hij mee in balling­schap naar het noorden van zijn rijk. Gedaan was het met Israël, net zoals de profeet Amos het in zijn drie visioenen had zien aankomen.

Merkwaardig genoeg blijkt zo’n 140 jaar later Israëls zuiderbuur Juda niet van deze gebeurtenissen te hebben geleerd. Ook de Judeeërs en hun natie gingen ten onder. Eveneens door een vijand uit het noorden! Deze Babyloniërs – die de Assyriërs waren opgevolgd – trokken ten oorlog tegen de landen in de regio tussen de rivieren Eufraat en Nijl. Net zoals bij Israël gebeurde dat in drie fasen en telkens namen zij ballingen mee. In 605 voor de gewone jaartelling moeten o.a. Daniël, zijn vrienden, andere leden van de adel en de koninklijke familie mee naar Babel (Daniël 1:1-2). Zo’n acht jaar later in 597 herhaalde zich dat soort scenario: Ezechiël en zo’n 10.000 Judeeërs worden tijdens een tweede militaire campagne gevangen meegevoerd (2 Koningen 24:8-17). In -586, na een driejarige belegering, werd de meerderheid van de Judese bevolking gedeporteerd (2 Koningen 25:1-7).

Bij deze derde keer werden Jeruzalems muren afgebroken, werd JHWH’s tempel vernietigd­ en gingen de koning en een deel van de bevolking naar het noorden naar Babylonië in ballingschap. Bij elk van Israëls drie betrokken koningen – Menachem, Pekach en Hosea – klinkt in het boekrol Koningen hetzelfde refrein:

18 Hij deed wat slecht is in de ogen van JHWH

– 2 Koningen 15:18, 15 en 17:2 NBV

Juda’s drie koningen Jojakim, Jojakin en Sedekia traden precies in het voetspoor van hun eerdere noordelijke collegae Menachem, Pekach en Hosea. De schrijvers die verantwoordelijk zijn voor (o.a.) de redactie van de boekrol Koningen leggen een directe relatie tussen dit ‘kwaad in JHWH’s ogen’ (NBG) en de dramatische lotgevallen die Israël troffen. Dit ‘kwaad’ moet hoofdzakelijk worden geduid als een afval van JHWH. Israëls koningen en bevolking namen de door Mozes’ voorgeschreven geboden absoluut niet in acht. Daardoor liepen zij zijn zegeningen mis en lokten zij de daaraan verbonden destructieve gevolgen uit.

Ter afronding

Het eerste paar visioenen over de bijna alles kaalvretende sprinkhanen en over het alom verschroeiend vuur leren, dat JHWH op aandringen van zijn profeet nog bereid is om Israël te vergeven. Bij beide zet hij in een kritieke fase deze vernietigende straffen­ stop. Het derde visioen maakt echter glashelder dat voor JHWH de maat vol is. Israël heeft het er zó naar gemaakt dat er van vergeving geen sprake meer kan zijn. En dus tekenen er zich aan de horizon … (Assyrische) vernietigende militaire acties af!

Wordt vervolgd