AMOS

6 – Klaaglied over Israël 1

Amos 5:1-17

De profeet Amos heft namens JHWH een dodenzang aan over Israël alsof de natie … al overleden is. Met schrikwekkende tonen, beelden en woorden probeert hij zijn Israëlitisch publiek door elkaar te schudden. Onrecht en geweld tegen arme, geringe en rechtvaardige mensen verplichten hun God om van zich te laten horen. Is hij niet Israëls schepper en rechter? Definitieve en absolute doem verkondigt de profeet nóg niet. Hopend op een eventuele omslag wil hij hen nog ruimte geven. Vereiste? Aanbidding in de tempels hoeft voor JHWH niet als … concrete liefde voor hun zwakke volksgenoten ontbreekt. Dan kan en wil JHWH zich niet als hun weldoener blijven bewijzen.

Amos zingt een rouwlied

In zijn toespraken gebruikt de profeet uit het zuidelijke Juda allerlei middelen om zijn publiek te interesseren, te verrassen én … schaakmat te zetten. In 1:2 schetst hij het beeld van het schrikaanjagende leeuwengebrul van JHWH en in 3:3 het vredige tafereel van twee wandelaars. Hier in hoofdstuk 5 treedt hij als het ware op als een professionele klaagzanger, die bij overlijdens en begrafenissen zingt. Al profeterend kondigt hij de dood van de natie Israël aan. Die klaagzang klinkt daarom in allerlei rouwtonen en dat in een heel karakteristieke compositie.

Amos draagt dit lied heel kunstig voor in zeven strofen. Telkens corresponderen er twee strofen, die eenzelfde thema bespelen. Hij plaatst ze echter niet na elkaar en hij alterneert ze ook niet. Hij organiseert ze concentrisch. Zo ontstaat er een relatie tussen de laatste strofe (5:16-17) en de eerste strofe (1-3). Beide brengen het thema van sterven en rouwen. De voorlaatste strofe (14-15) past bij de tweede strofe (4-6). Indringend roepen beide op tot het maken van een beslissende keuze. Ten slotte stemt de op twee na laatste strofe (11-13) overeen met de derde strofe (7). Zij kaarten beide bittere praktijken aan! Tussen die twee strofen in staat er één strofe (5:8-9) zonder corresponderende tegenhanger. Deze vormt het hart van de dodenzang die er dus als volgt uit ziet:

Strofe 1 – Klaaglied: een gewelddadige dood (5:1-3)

Het valt niet te achterhalen wanneer Amos dit klaaglied voordroeg. Sommige bijbelgeleerden menen dat hij dit tijdens één van de religieuze feesten deed in één van Israëls tempels. Misschien in die van Betel en mogelijk tijdens het Loofhuttenfeest in de herfst? De wijnoogst is dan binnengehaald en iedereen is vrolijk en blij. Er wordt volop gefeest. Amos kan nauwelijks een groter contrast creëren. In zo’n vrolijke feeststemming een klaaglied laten horen, lokt uiteraard consternatie en opschudding uit. Hij ontpopt zich als een echte pretbederver.

De manier waarop hij deze verzen schrijft, verraadt dat hij ze mogelijk als een lied in het qina-ritme van de beroepsklagers voordroeg. Bij deze hinkende cadans geeft hij elke versregel drie plus twee beklemtoonde lettergrepen. Deze jammerende toon, die bij begrafenisplechtigheden hoort, gaat gepaard met passende woorden.

De overledene, die JHWH klagend bezingt – of laat hij dit aan Amos over? – blijkt Israël te zijn. Deze laatste is de eerste schriftprofeet, die de natie als een vrouw voorstelt. En dat nog wel in de ontluikende kracht van haar leven! Hij noemt haar ‘de maagd van Israël’. Dit wekt de indruk dat JHWH het hier over zijn verloofde heeft. De manier waarop hij haar val beschrijft, maakt duidelijk dat zij écht dood is. Neergeveld op het slagveld! Een dubbele ontkenning beklemtoont dit: opstaan kan ze niet meer en er is niemand in haar buurt om haar overeind te helpen. Haar tot leven terugbrengen lukt niet meer. Zij ligt dood op haar eigen bodem. Israëls natie is in eigen land ten onder gegaan. Het is nog wel niet gebeurd, maar Amos meldt dit overlijden, alsof het al een voldongen feit is. Profeten na hem doen dat ook: een dood aankondigen, die nog in de toekomst ligt. Wel is het heel bijzonder dat Amos zich rechttoe rechtaan tot de toekomstige overledene richt. De manier waarop hij dat namens JHWH doet, verraadt diens echte verdriet.

Gewelddadige dood

Vraagt men naar de doodsoorzaak van deze jonge vrouw Israël, dan blijkt dat het om een gewelddadige daad gaat: zij is ‘neergeworpen’. Pijnlijk is dan dat JHWH haar niet (meer) wil overeind helpen. Het gaat niet om een ziekte. Geen twijfel mogelijk. De lezer zal bij het volgende vers de conclusie trekken dat het op het slagveld gebeurt.

Oorlogsgeweld veegt Israëls volk drastisch en radicaal van zijn bodem weg. Deze parallelle zinnen accentueren een voortgaande beweging in hun beide helften. Elke stad, die voor de verdediging van de natie uittrekt, mag het vergeten. Nauwelijks 10% van Israëls strijdmacht zal ervan overblijven. Een schamele en bedroevende rest!

Geen woord echter over de identiteit van de vijand. Uit eerdere en latere toespraken kan de lezer afleiden dat Amos – hoewel hij hun naam niet noemt – aan de Assyriërs denkt. Het feit dat de profeet Israëls dood bezingt alsof het al gebeurd is – ze is gevallen! – markeert dit als een definitief overlijden. Zijn toehoorders mogen concluderen dat het JHWH dodelijke ernst is en dat Israëls lot helemaal vaststaat.

De profeet neemt de Israëlieten dus mee naar hun toekomst. Hij laat hen als het ware als toeschouwers zien wat er voor hun natie in het verschiet ligt. Deze sterk retorische effecten zullen maar weinige toehoorders onberoerd hebben gelaten. Zij kunnen niet aan de indruk komen noch eraan twijfelen dat het om hun koninkrijk gaat. De strofe begint en eindigt immers met ‘huis van Israël’ (1a en 3c)!

Strofe 7 – Klaaglied: overal dood en rouw (5:16-17)

Aan het eind van JHWH’s lied – in de zevende strofe – komt Amos terug op zijn aankondiging in de beginstrofe: Israël zal doodgaan! In het land zal er niet hier en daar een stad worden getroffen. Integendeel!

Het oorlogsgeweld zal dus overal toeslaan en alle lagen van de bevolking treffen! In alle steden en overal op het platteland zullen alle mogelijke soorten weeklachten in woorden en tonen klinken. Alles zal treurnis, verdriet en rouw uitademen. De luide en bange klachten klinken immers op alle pleinen, in alle straten en in alle wijngaarden. De drievoudige vermelding van zowel ‘alle’ als van ‘rouwklachten’ accentueert het algemene drama. En dat … terwijl de toehoorders aan het feestvieren zijn! Er zullen zóveel doden vallen dat er zelfs een groot tekort aan beroepsklagers zal ontstaan. Men moet er ongeacht wie dan ook bijhalen om de rouwplechtigheden te organiseren. Zelfs de boer – die juist in de naweeën van de oorlog zo hard op het land nodig is – moet de begrafenissen omkaderen!

Hier, in de zevende strofe, noemt Amos JHWH met zijn volle titel: JHWH, God van de legers, de Heer. De profeet wijst hem aan als de onheilsbrenger over Israël. Hij is namelijk de Heer die Israëls lot bepaalt! Zo noemde hij hem ook in de eerste strofe (5:3). Daarmee brengt Amos de Israëlieten onder ogen dat JHWH als machthebber niet alleen alles in de hand heeft, maar het vonnis ook uitvoert. Hij zal door hun midden trekken en hen straffen. De geschiedenis blijkt zich te gaan herhalen. In Egypte trok JHWH ook door het midden van het land waardoor de eerstgeborenen stierven. Het gevolg? Overal rouw en rouwklacht.

4 En Mozes zei: Zó zegt JHWH: te middernacht ga ik door het midden van Egypte.

5 Dan zal iedere eerstgeborene in het land Egypte sterven …

23 en JHWH zal Egypte doortrekken om het te slaan …

30 … en er was een luid gejammer in Egypte; want er was geen huis, waarin geen dode was.

– Exodus 11:4-5 en 12:23 en 30 NBG

Dat Amos dezelfde onheilspellende termen gebruikt, betekent, dat Israëls samenleving op die van het toenmalige Egypte lijkt. Al komen hier vijandelijke legers door het land marcheren en het met de grond gelijkmaken, dan nog moeten zijn toehoorders begrijpen dat het JHWH is, die dit als de God van de legers laat uitvoeren. De dramatische woorden, tonen en beelden, die JHWH en Amos gebruiken, verraden hun eigen pijn en verdriet. Het zijn neutrale noch puur zakelijke uitingen. Beiden voelen er zich integendeel intens bij betrokken. Hun gedeelde pathos blijkt trouwens overduidelijk uit hun dubbele daaraan gelinkte oproep in 4-6 en 14-15. Bijzonder aangrijpend!

Ultieme oproep voor het leven

Strofe 2 – Oproep tot leven: zoekt JHWH! (5:4-6)

Na de door Amos aangeheven rouwwoorden (1-3) van de klaagzang verandert hij plotseling van toon. Werden de toehoorders ongerust? Reageerden zij heftig zoals ‘dit zal niet gebeuren! JHWH is toch met ons! Heeft hij ons niet volop leven en zegen beloofd?’ Beginnen zij te twijfelen? ‘Stel dat die Amos het bij het rechte eind heeft, zullen wij het er dan levend afbrengen?’

Echt weten doet de huidige lezer het natuurlijk niet, maar Amos gebruikt niet mis te verstane woorden. Wie het er levend wil afbrengen en bij die schamele rest – bij die 10% – van de bevolking wil horen, doet er goed aan om naar JHWH op zoek te gaan.

Amos zegt als het ware: ‘Naar de tempels gaan is voor jullie echt geen optie. De hoofdtempels in Israël worden hoe dan ook verwoest. Niets zal ervan overblijven!’ Waar het om draait, stelt de profeet, is dat de Israëlieten zich terug op hun God richten. ‘JHWH zoeken’ betekent een heel concrete aansporing om JHWH opnieuw te dienen én … een hernieuwde relatie met hem aan te gaan. In Amos’ optiek vormt het tempelbezoek maar één concrete vorm van hun liefde voor God. En die liefde geeft echt niet de doorslag.

Als Amos het aanbidden, offeren en vieren in de heiligdommen Betel, Gilgal of Berseba zó absoluut afwijst, hoe moeten zij dit ‘zoeken’ dan opvatten? De tempel van Betel is toch Gods huis op zo’n 40 km van de hoofdstad Samaria? Het ligt dicht bij de grens met het Zuidrijk op rond de 16 km van Juda’s tempel in de hoofdstad Jeruzalem. De overlevering leert dat Israëls stamvader Jakob dáár op zijn vlucht voor zijn broer Esau uitrustte. Hij kreeg er een droom, waarin hij God zag. Op terugweg van zijn verwanten in het Tweestromenland droeg God hem op om naar Betel of ‘huis van God’ terug te keren. Op die plaats diende Jakob een altaar op te richten (Genesis 28:10-22 en 35:1-15), waar God zich beide keren aan Jakob liet zien. ‘Als Betel niet de plaats is waar de Israëlieten JHWH kunnen zoeken, waar dan wel?’ moeten Amos’ toehoorders hebben gedacht.

De profeet vermaant hen ook om zich niet zo’n 30 km oostwaarts naar de tempel in Gilgal te begeven. Waarom niet? Het was toch de eerste gewijde plaats ten oosten van Jericho, waar Israël zich onder Jozua’s leiding legerde. Had deze generaal er niet de twaalf stenen uit de Jordaan opgestapeld (Jozua 4:24)? In de tijd van de rechter, priester en profeet Samuël speelde het als één van JHWH’s heiligdommen toch ook een belangrijke rol? Zalfde hij er niet Saul tot koning tijdens de door hem bijeengeroepen volksvergadering (1 Samuël 10)? Werd Elia van daar niet ten hemel opgeheven (2 Koningen 2:1) en verrichtte zijn opvolger Elisa er geen wonderen (4:38-41)? Waarom zouden de Israëlieten God dan niet in Gilgals heiligdom mogen gaan (op)zoeken?

Tenslotte heeft Amos het ook nog over het oeroude heiligdom in Berseba. Daar trekken sinds jaar en dag hun pelgrims naar toe! ‘Wat is daar dan mis mee?’ lijken de Israëlieten te riposteren. Abraham sloot er bij de ‘zevenput’ een verbond en riep er JHWH’s naam aan. Hij woonde er zelfs (Genesis 21:33; 22:19) en zijn zoon Isaak riep er JHWH’s naam aan. Hij bouwde er zelfs een altaar voor JHWH, omdat deze zich daar aan hem had laten zien (26:23-25). Op zijn reis naar Egypte hield Jakob er nog halt om er aan JHWH te offeren. Daarna sprak God daar tot hem in nachtgezichten (46:1-2)! ‘Het ligt dan wel ten zuiden van onze zuiderbuur Juda, maar wat is er mis mee om er over de grens naar toe te reizen! Dat heiligdom in Berseba is toch met onze drie stamvaders verbonden! Dat is toch top!’ kunnen Amos’ toehoorders hebben gedacht.

Een lezer hoeft niet veel verbeelding te hebben om de Israëlieten verbaasd en vol ongeloof te horen zeggen: ‘Hoe kan het dan Amos dat jij er ons vanaf wilt brengen om naar die beroemde pelgrimsoorden te trekken? Dat slaat toch nergens op! En dan nog beweren dat zij verwoest worden!’ Nu zet Amos zijn antwoord meesterlijk in de verf. Opnieuw met die karakteristieke opbouw van met elkaar corresponderende buitenste zinnen met Betels tempel, dat voor hen het dichtst bijlag. In de tweede en de voorlaatste zin met Gilgal dat zo’n 25 km in het oosten lag. En precies in het midden plaatst hij het 80 km verder liggende heiligdom Berseba.

Afgaande op deze beweringen die de profeet namens JHWH uitspreekt, zijn Betel en Gilgal geen lang bestaan meer beschoren. Ze zullen door militaire acties worden vernietigd. Berseba ontspringt hoogstwaarschijnlijk de dans, omdat het niet op Israëlitisch grondgebied ligt. Toch hoeven de Israëlieten er geen reis voor over te hebben. De inspanning zal immers toch geen soelaas bieden!

Strofe 6 – Oproep tot leven: zoekt het goede! (5:14-15)

JHWH zoeken? Goed doen!

Bijna aan het einde van zijn dodenzang – in zijn voorlaatste strofe – komt Amos terug op de noodzaak om naar JHWH op zoek te gaan. Deze keer formuleert hij dit zoeken naar JHWH als het doen van het goede.

Volgens Amos’ redenering moeten de Israëlieten ‘het goede zoeken’. Hij verduidelijkt die woordgroep met het parallelle ‘het goede liefhebben` en ‘het kwade haten`. ‘In de poort het recht aanbrengen, handhaven of ‘hooghouden’ (NBG) betekent, dat juist op die plaats recht moet worden gesproken en dat … conform Mozes’ thora of Gods geboden. Heel concreet betekent dit het goede doen … aan weerlozen, armen en onterecht aangeklaagde mensen!

Als bij het horen van deze zesde strofe (14-15) de aanwezigen de tweede strofe (4-5) nog vers in het gehoor hebben, dan begrijpen zij precies wat dit zoeken van JHWH inhoudt.

Deze parallelle woordgroepen met hun dubbele drievoudige nadruk op zoeken én op leven, werken heel verhelderend. Het kwade zoeken schuift Amos helemaal aan de kant. Deze herhalingen bevestigen dat ‘JHWH zoeken’ of ‘mij zoeken’ inderdaad het equivalent vormen van ‘het goede zoeken’. De betekenis van dit laatste wordt door één concrete invulling meteen glashelder: het recht handhaven in de poort waar de rechters zitting hebben. In de praktijk doet dit woord recht (mīsjpat) dienst als een exponent van alle thoravoorschriften. Al met al tonen deze analoge beweringen een duidelijke lijn:

zoekt JHWH = zoekt het goede = handhaaft het recht = houdt de geboden = heb God en je medemens lief

Vele eeuwen later stelde de profeet Jezus (volgens Marcus 12:28-34) – net zoals de profeet Amos – beide opdrachten ook op één lijn: God liefhebben (Deuteronomium 6:5) en de medemens liefhebben (Leviticus 19:18). Jezus’ leerling en briefschrijver Johannes begreep dit eveneens:

20 Als iemand zegt:

               ‘Ik heb God lief’,

    maar hij haat zijn broeder of zuster, is hij een leugenaar.

    Want iemand kan onmogelijk God, die hij nooit gezien heeft, liefhebben

    als hij de ander, die hij wel ziet,niet liefheeft.

21 We hebben dan ook dit gebod van hem gekregen:

               wie God liefheeft, moet ook de ander liefhebben.

– 1 Johannes 4:20 NBV

‘Het doen van wat goed is’ gaat dus hand in hand met het praktiseren van Gods geboden, inzettingen en richtlijnen. De vergelijking tussen Amos 5:14-15 en Deuteronomium 30:15-20 leert bovendien dat JHWH het drietal tegenspoed – dood – vloek schril aftekenen tegen de trits voorspoed – leven – zegen.

15 Besef goed, vandaag stel ik u voor de keuze          

   tussen voorspoed en tegenspoed,

   tussen leven en dood.

16 Wanneer u zich houdt aan deze geboden zoals ik ze u vandaag heb gegeven,

   door hem lief te hebben, door de weg te volgen die hij wijst,

   en zijn geboden, wetten en regels in acht te nemen,

   dan zult u in leven blijven en in aantal toenemen,

   en dan zal JHWH, uw God, u zegenen

  in het land dat u in bezit zult nemen.

17 Maar als u hem de rug toekeert en weigert te luisteren,

   als u zich ertoe laat verleiden neer te knielen voor andere goden en die te vereren,

18 dan zeg ik u op voorhand

   dat u te gronde zult gaan.

   Uw verblijf zal dan van korte duur zijn.

   aan de overkant van de Jordaan, in het land dat u in bezit zult nemen,

19 Ik roep vandaag hemel en aarde als getuigen op:

   u staat voor de keuze tussen leven en dood,

   tussen zegen en vloek.

   Kies voor het leven,

   voor uw eigen toekomst en die van uw nakomelingen,

20 door JHWH, uw God, lief te hebben,

   hem te gehoorzamenen hem toegedaan te blijven.

   Dan zult u lang blijven wonen in het land

   dat hij uw voorouders Abraham, Isaak en Jakob onder ede heeft beloofd.’

– Deuteronomium 30:15-20 NBV

Keer op keer hamert Israëls God er dus op dat de Israëlieten moeten kiezen: voor hem of voor andere goden, naar hem luisteren of voor die goden knielen. In deze Mozes’ tekst (30:16) staat God liefhebben dus gelijk met het praktiseren van zijn geboden, wetten en regels. Zijn focus en nadruk ligt op het leven. Dat noemt hij eerst en pas daarna … de dood! Goed doen betekent voor Amos stoppen met misdaden en een concrete nieuwe start maken met … het houden van de geboden! Dat zorgt voor voorspoed en leven! De verantwoordelijkheid ligt volgens de profeet dus volledig bij de Israëlieten. In diezelfde zin verwoordt zijn latere collega-profeet Ezechiël het zo:

30 Ik zal iedereen beoordelen naar de weg die hij gegaan is

   – spreekt God, JHWH.

    Kom tot inkeer, bega geen misdaden meer,

    anders brengt jullie schuld je ten val.

31 Breek met het zondige leven dat jullie hebben geleid,

   en vernieuw je hart en je geest.

   Dan hoeven jullie niet te sterven, Israëlieten!

32 Want de dood van een mens geeft me geen vreugde

    – spreekt God, JHWH.

   Kom tot inkeer en leef!

-– Ezechiël 18:30-32 NBV

Niet naar de tempel!

Met de omkaderende tonen van de dodenzang – in de eerste (1-3) en in de laatste strofe (16-17) – betoogt Amos: ‘als jullie niet dagelijks Gods richtlijnen voor een gelukkig leven toepassen, dan hoeven jullie ook niet naar de heiligdommen van de staat Israël te komen. Doen jullie dat toch, dan krijgen jullie JHWH tegen je (5:4-6)! Hij zal ze trouwens stuk voor stuk in brand steken. Met een niet te blussen vuur – zoals de eerder door Amos gemelde brandhaarden – zal Israëls vijand die ontsteken’.

In JHWH’s ogen telt slechts één ding: misdaden stopzetten en opnieuw goed doen. Wie weet rekent hij hun overtredingen dan niet het hele volk aan. Komen er duidelijke tekenen van verandering, dan wil JHWH best een deel van de bevolking genadig zijn. Juist dat deel dat overblijft, nadat de vijand grondig heeft huisgehouden. Met verve bezingen parallelle strofen 2 en 6 (5:4-6 en 14-15) dat een radicale gedragsverandering de vernietigende ramp nog enigszins kan inperken. Armen, kwetsbaren en behoeftigen moeten die omslag echter wel meteen kunnen ervaren.

Al met al hebben de vermaning (5:4-6) en de dreigende waarschuwing (14-15) een voorwaardelijke toon. Hoewel Amos niet de indruk wekt dat hij van een gedragsverandering uitgaat, lijkt hij de deur toch op een kier te houden voor een klein deel van het volk: een overblijfsel.

Wordt vervolgd