AMOS

5 – Israëls tenhemelschreiend gedrag 2

Amos 3:9-4:13

Religieus afvallig gedrag

Het onbarmhartig gedrag van Israëls machthebbers en hun vrouwen is JHWH een doorn in het oog. Het gaat echter nog verder! Met z’n allen gaan zij ook naar de tempels, waar zij hun vroomheid opzichtig ten toon spreiden. Hoe is het toch mogelijk dat zij zich zo op hun godsdienstigheid voorstaan, terwijl zij zich tegelijkertijd zo schandalig tegenover hun medemens gedragen? Gewoon absurd! Om dit aan de kaak te stellen, roept Amos hen cynisch op om als pelgrims naar Israëls heiligdommen trekken. Dáár mogen zij hun ontrouw tegenover JHWH – dat uit hun misdadig gedrag blijkt – nog versterken.

Amos blijft er nogal op los razen: ‘met al die offerdieren en geldoffers brengen jullie je vroomheid opzichtig in beeld. Jullie gaan er zo prat op. Of niet soms? Laat het horen. Laat iedereen het weten. Schreeuwt het van de daken, dat jullie je God een heel groot hart toedragen. Zo kunnen jullie verhullen wat jullie geringe en behoeftige mensen aandoen!’ Nee, voor Amos tellen geen vroomheid in de tempel, noch overdadige gaven aan JHWH, als … de meest elementaire mensenliefde ontbreekt.

Deze profeet is geen revolutionair, die een politiek-sociale omwenteling op het oog heeft. Integendeel! Hij bestrijdt het gebrek aan zuivere en echte godsdienst (waar veel later ook Jezus’ broer Jakobus voor opkomt – Jakobus 1:27). Die godsdienst bewijst zich door het omzien naar arme mensen. Sociale bewogenheid valt voor Amos niet los te koppelen van godsdienstige vroomheid. Meer nog. Voor hem geldt: sociale bewogenheid is godsdienstige bewogenheid. Liefde voor God zonder liefde voor de mens is ongerijmd en onwaarachtig. De leidinggevenden in Israël – waaronder ook de priesters – moeten niet doen alsof zij die tweeledige relatie niet kennen! De thoravoorschriften zijn ondubbelzinnig en staan zij aan zij. Voorbeeldig gedrag tegenover God in godsdienstige aangelegenheden wordt in één adem genoemd met de handel en de wandel tegenover de arme medemens.

5 Wanneer je JHWH een vredeoffer aanbiedt, moet je, wil het offer aanvaard worden,

6 het vlees eten op de dag dat het dier wordt geslacht, of op de volgende dag.

  Wat er op de derde dag nog over is, moet worden verbrand.

7 Als er op de derde dag nog van het offervlees gegeten wordt,

   is dat verwerpelijk en zal het offer niet worden aanvaard.

8 Wie ervan eet moet de gevolgen van zijn zonde dragen.

   Hij heeft ontwijd wat JHWH toebehoort

   en wordt uit de gemeenschap gestoten.

– Leviticus 19:5-8 NBV

9 Wanneer je de graanoogst binnenhaalt,

   oogst dan niet tot aan de rand van de akker

   en raap wat blijft liggen niet bijeen.

10 En wanneer je bij de wijnoogst druiven plukt,

   loop dan niet alles nog eens na

   en raap niet bijeen wat op de grond is gevallen,

   maar laat het liggen voor de armen en de vreemdelingen.

   Ik ben JHWH, jullie God.

– Leviticus 19:9-10 NBV

Die tweeledige relatie valt nog meer op in de verzen 11 tot en met 13. Het voorschrift over de relatie met God staat er ingeklemd tussen de geboden over de relatie met medemensen.

11 Steel niet, lieg niet en bedrieg je naaste niet.

12 Leg geen valse eed af als je bij mijn naam zweert,

    want daarmee ontwijd je de naam van je God. Ik ben JHWH.

13 Beroof niemand en pers een ander niet af.

   Betaal een dagloner zijn loon nog op dezelfde dag uit.

– Leviticus 19:11-13 NBV

In de nieuwtestamentische tijd bepleit 1 Johannes 4:20-21 Amos’ principe dat liefde tot God niet kan zonder liefde voor de medemens. Echte liefde voor God sluit de liefde voor de mens in.

Ongeldig protest van de beklaagde

Niet geleerd van de ervaringen met JHWH

Amos beschrijft de reacties van zijn Israëlitische toehoorders niet. Komen zij onder de indruk? Uit de toon van zijn toespraak met verontwaardigde woorden en heftige beelden blijkt, dat hij niet opgeeft om tegen hen te spreken. Hij blijft proberen hen te overtuigen. De lezer kan zich voorstellen dat zijn publiek zich door Amos in de beklaagdenbank gezet voelt. Ervaren zij de profeet alsof hij als JHWH’s openbare aanklager optreedt? Een beklemmend betoog! Heeft hij niet keer op keer alles op alles gezet om de beklaagden te waarschuwen? Om hen te overtuigen van hun verkeerde gedrag en hen op andere gedachten te brengen?

             Tweemaal heft JHWH met heel veel nadruk aan. Hij doet dat met het persoonlijke voornaamwoord ‘IK’… was het die’. Dat laat hij volgen door driemaal ‘ik’ dat het vervoegde werkwoord inleidt. Samen leiden zij het vijfvoudige refrein in: ‘maar jullie zijn NIET maar mij teruggekeerd!’ Deze herhaalde hardnekkige weigering – met het (in het Hebreeuws) ontkennende ‘maar NIET’ voorop – spreekt boekdelen. Zo beklemtoont JHWH dat hij zowat alle mogelijke middelen heeft gebruikt om Israël tot inkeer, omkeer en terugkeer te brengen. Hij heeft zich uitgeput maar …tevergeefs!

             Hongersnood (4:6) en grote droogte (4:7) hielpen niet. Plantenziekten, misoogsten (4:8) en kinderloosheid van het volk baatten niet! Zelfs militaire nederlagen met veel jonge gedode Israëlieten (4:10) maakten geen indruk. Enorme verwoestingen die hele steden plat legden, brachten evenmin enig soelaas. ‘Israëlieten jullie verdienen niet beter. Jullie hadden het kunnen weten! Geen pardon, dames en heren!’, lijkt Amos uit te schreeuwen!

             Amos vijfvoudig refrein – ‘maar NIET zijn jullie teruggekeerd naar mij’ – lijkt een echo van Mozes’ vijfvoudige refrein in Leviticus 26. Het ziet ernaar uit dat de door JHWH gezonden herder uit Tekoa bij het uitspreken en of het uitschrijven van JHWH’s woorden, de toespraak van die andere herder in gedachten had. De overeenkomsten – en dan nog wel in dezelfde volgorde (!) – maken dat meer dan duidelijk:

AmosoverLeviticusover
4:6hongersnood26:14-17 m.n. 16ziekte en hongersnood
4:7-8droogte26:18-20 m.n. 19droogte
4:9vruchtbaarheidsgebrek26:21-22wilde dieren verslinden kinderen en vee: afnemende bevolking
4:10militaire nederlaag26:23-26 m.n. 24-25oorlog en nederlaag
4:11verwoeste steden26:27-33vernietiging van steden en geallieerden

Gebruikt Amos het beeld van de onvruchtbaarheid met het oog op de reductie van de bevolkingsgroei? Vergelijkt hij Israëls nakomelingen met een vijgenboom en een wijngaard? Zo in de trant van wat zijn tijdgenoot en collega-profeet Hosea schrijft?

10 Als druiven in de woestijn, zo vond ik Israël,

    jullie voorouders keurde ik als vroege vijgen,

    eerstelingen van de vijgenboom.

   Maar zij – zodra ze in Baäl-Peor waren

    wijdden ze zich aan de god van de schande.

    Ze werden even weerzinwekkend als het voorwerp van hun liefde.

11 Efraïms luister vervliegt, verdwijnt als een vogel:

    er wordt geen kind meer geboren,

    er is geen zwangerschap meer, geen bevruchting.

12 Ook al brengen zij hun kinderen groot,

    kinderloos maak ik hen, niemand blijft over.

    Groot onheil is hun deel wanneer ik van hen wijk.

13 Efraïm, in mijn ogen ooit een jonge palm, geplant in een oase,

    Efraïm moet nu zijn kinderen aan moordenaars toevertrouwen.

14  – Ach JHWH, geef hun toch … ja, wat te geven? …

    geef hun een onvruchtbare schoot en verdroogde borsten. –

15 In Gilgal bleek mij hun slechtheid, van toen af ging ik hen haten.

    Om hun wangedrag verjaag ik hen uit mijn huis.

    Ik geef hun mijn liefde niet meer: al hun leiders zijn verleiders.

16 Geveld is Efraïm: zijn wortels verdroogd, een boom zonder vrucht.

    Ook al brengen zij kinderen voort,

    het kostbaarste uit hun schoot, ik breng het om.

17 – Mijn God zal hen verwerpen

    want zij hebben niet naar hem geluisterd.

    Zij zullen dolen onder vreemde volken. –

1  Israël was een weelderige wijnstok,

   die volop vruchten voortbracht.

    Maar hoe meer vrucht de wijnstok droeg,

    hoe meer er op de altaren kwam;

    en hoe rijker het land,

    hoe rijker versierd de gewijde stenen.

– Hosea 9:10-17 en 10:1 NBV

Hosea past heel duidelijk het beeld van de olijfboom en de wijnstok op Israël toe:

5  Ik genees hen van hun ontrouw,

    mijn hart gaat naar hen uit.

    Mijn toorn heb ik laten varen.

6  Ik zal voor Israël zijn als de dauw.

   Het zal bloeien als een lelie,

   wortelen als een ceder op de Libanon;

7  zijn jonge loten zullen uitlopen.

    Het zal als een prachtige olijfboom pronken

    en geuren als de ceders op de Libanon.

8  Dan is het weer goed toeven in zijn schaduw,

    er wordt weer koren verbouwd.

    Het zal bloeien als een wijnstok,

    befaamd zijn als de wijn van de Libanon.

– Hosea 14:5-8 NBV

Via Mozes had JHWH Israël beloofd, dat hij het volk zou zegenen op voorwaarde dat … het zijn voorschriften in acht zou nemen.

3 Als jullie mijn bepalingen opvolgen, je aan mijn geboden houden en ze naleven,

4 zal ik jullie op gezette tijden regen schenken,

  zodat het land opbrengst geeft en de bomen vrucht dragen.

5 Dan zal de dorstijd duren tot de druivenpluk,

  en de druivenpluk tot de zaaitijd.

  Je zult volop te eten hebben

   en onbezorgd in je land kunnen wonen.

6 Ik zal het land rust en vrede geven,

  zodat je kunt slapen zonder te worden opgeschrikt.

  Ik zal ervoor zorgen dat de wilde dieren je met rust laten

  en dat het land niet geteisterd wordt door oorlogsgeweld.

7 Jullie zullen je vijanden op de vlucht jagen

  en zij zullen door jullie zwaard worden geveld.

8 Vijf van jullie zullen volstaan om honderd vijanden te verjagen

   en met honderd van jullie verjaag je er tienduizend;

  ze zullen door jullie zwaard worden geveld.

9 Ik zal naar jullie omzien en je vruchtbaar en talrijk maken,

  en mijn verbond met jullie gestand doen.

10 Je zult van je oogst kunnen eten tot je de nieuwe oogst binnenhaalt

   en het restant van de oude oogst kunt wegdoen.

– Leviticus 19:3-10 NBV

De Israëlieten blijken dus zelf JHWH’s belofte te dwarsbomen. Hun allesbehalve ‘heilig’ gedrag tegenover arme en geringe mensen bewijst hun ‘onheilige’ relatie met JHWH. En dat nog wel terwijl hij zich juist als de ‘heilige’ God presenteert:

1 De HEER zei tegen Mozes:

2 ‘            Zeg tegen de gemeenschap van Israël:

                              “Wees heilig, want ik JHWH, jullie God, ben heilig.

– Leviticus 19:1-2 NBV

Zijn wetten hebben heel specifiek Israëls geluk op het oog. Juist inbreuk daarop genereert tegenkrachten. Mozes ziet die als een vloek over het volk. Met een vijfvoudig refrein stampt Amos dit er bij zijn toehoorders in. Het lijkt verre van toevallig dat Mozes zich in Leviticus met een vijfvoudige voorwaardelijke aanspreking tot het volk richt:

14 Maar als jullie mij niet gehoorzamen en deze geboden niet naleven, … 16 dan zal ik

18 Als jullie mij dan nog niet willen gehoorzamen, dan zal ik

21 Als jullie tegen mij in blijven gaan en mij niet willen gehoorzamen, dan zal ik

23 Als jullie hieruit geen lering trekken en tegen mij in blijven gaan, 24 dan zal ik

27 Als jullie hierna nog niet naar mij willen luisteren en tegen mij in blijven gaan, 28 dan zal ik

– Leviticus 26:14, 18, 21, 23 en 27 NBV

JHWH’s ingrijpen aangekondigd

Amos stelt vast dat de Israëlieten alle aansporingen en waarschuwingen van JHWH naast zich neerleggen. Zo roepen zij de daarmee verbonden straffen over zich uit. Uiteindelijk kondigt JHWH een straf aan, die hij als de meest imponerende taxeert: hem zelf in hoogst eigen persoon ontmoeten!

             Eigenlijk zegt Amos: ‘Jullie zullen oog in oog komen te staan met jullie schepper. Jullie hebben je leven aan hem te danken. Hij kent jullie gedachten. Tot in de kleinste details kan hij – zonder zich te vergissen – jullie daden beoordelen. De echte motieven van jullie gedrag onderkent hij als geen ander. Als een strijdende legeraanvoerder komt hij jullie nú tegemoet. Jullie zelfzekerheid en zelfgenoegzaamheid, die jullie zó schitterend en veelbelovend vinden, zal hij doen omslaan in duisternis. Die schepper, die bovendien jullie bevrijder is, heet JHWH en blijkt nu een God te zijn, die vijandelijke legers aanvoert. Hij stuurt die nu op jullie af!

Amos kondigt Israëls vernietiging aan. In absolute bewoordingen! Hij presenteert zijn meester JHWH als een onoverwinnelijke strijder. Met die eigennaam van Israëls God verraadt hij diens werkelijke aard: hij is een bevrijder en verlosser. Vroeger van de onderdrukte Israëlieten in Egypte, nu van de uitgebuite volksgenoten in Israël. Als zijn toehoorders dit nu goed tot zich laten doordringen en als zij dan tot JHWH terugkeren door hun gedrag radicaal om te gooien, dan …! Ja dan, is er mogelijk nog een kleine kans op vergeving. En … wie weet? Een annulering van dat aangekondigde oordeel.

Ter afronding

JHWH gaat via Amos in gesprek met diens Israëlitische toehoorders. Hij reageert als het ware op hun hoogstwaarschijnlijke verontwaardiging bij elk van zijn eerdere strafaankondigingen. Met heel veel nadruk betoogt de profeet dat de Israëlieten de rampen, die hen treffen, niet verkeerd hoeven te duiden. Zij zijn echt afkomstig van hun eigen God! Daarna daagt hij hen namens JHWH voor de rechtbank. Terwijl hij Israëls machthebbers en hun vrouwen aanklaagt, roept hij buitenlandse getuigen op. De schandalige praktijken van de leidinggevenden maken hun overdadig en overdreven religieus gedrag nog een pak erger. De straf, die hij aankondigt, liegt er niet om: zij worden gedood of in ballingschap gevoerd. En hun paleizen en tempels? Die worden met de grond gelijkgemaakt! JHWH heeft geen oor voor hun protesten. Bleven zij namelijk zelf niet Oost-Indisch doof voor zijn waarschuwingen? Nu dit allemaal niet helpt, roept hun schepper en rechter de Israëlieten op om hem te ontmoeten: oog in oog te staan op de drempel van het oordeel.

Wordt vervolgd