AMOS

9 – Priester en profeet oog in oog

Amos 7:10-17

Amos heeft drie visioenen ervaren, waarin hij JHWH straffend in actie ziet en hij zelf door hem wordt aangesproken (7:1-9). Die visioenen kondigen een aantal voor het volk catastrofale gebeurtenissen aan. De profeet weet JHWH ertoe te brengen om de eerste twee rampen in te perken, omdat hij hem smeekt het volk te vergeven. Tijdens dit derde visioen (7:7-9) geeft JHWH zijn profeet geen kans om nog voor Israël te bemiddelen. Van vergeving geen sprake meer. Met het metaforische tin in zijn hand dat hij te midden van Israël plaatst, verklaart hij Israël de oorlog. Een verontwaardigde reactie van de hogere geestelijkheid blijft niet uit.

Priester bericht koning

Hoelang Amos in de stad Betel en in haar heiligdom zijn toespraken hield en het publiek over zijn visioenen vertelde, valt niet te achterhalen. De hoofdpriester van de tempel Amasja vindt het intussen welletjes. Hij bericht hierover aan Israëls koning Jerobeam II, die in zijn paleis in de hoofdstad Samaria verblijft.

Hoe de priester dit bericht verstuurt, is niet duidelijk. In telegramstijl? Zakelijk? Emotioneel? Respectloos, omdat een gebruikelijke adressering, zoals ‘mijn heer de koning’ of ‘moge de koning voor altijd leven’, ontbreekt? Amasja richt zich niet tot hem met ‘jouw dienaar’ en spreekt hem zelfs niet aan in de eerste persoon. Hij verzoekt de koning ook niet om een bevel. Die vaagheid genereert een zekere spanning.

Amos’ activiteiten zijn nu bekend bij de koning van de natie en de hoofdpriester van het belangrijkste heiligdom in het land. Zullen zij hun verantwoordelijkheid nemen over wat er mogelijk mis zou kunnen gaan met Israël? Door contact op te nemen met het paleis en Amos als een indringer uit Juda af te schilderen, identificeert de priester zich hier met de heersende dynastie van Juda, waartoe koning Jerobeam II hoort.

Amasja citeert Amos’ woorden en leidt die in met de bodeformule (11). Zo laat hij diens bericht objectief overkomen. Daarmee houdt hij een grotere afstand van de inhoud dan wanneer hij de koning in de directe rede had bericht. Bovendien vermijdt hij op die manier dat Jerobeam hem voor de inhoud verantwoordelijk kan stellen. Hoewel hij de koning tot maatregelen probeert aan te zetten, geeft deze niet thuis.

Amasja’s rapport klinkt bijzonder negatief én sterk gekleurd. Hij stelt immers dat Amos het volk tegen de koning opzet en het op een staatsgreep wil laten aankomen. In de Hebreeuwse Bijbel wordt het woord ‘samenzwering’ (NBG) inderdaad gebruikt als het om een coup gaat, waarbij een koning er het leven bij kan inschieten. Dat een profeet aan de basis van een staatsgreep kan staan, bewees Elisa in het verleden al. Hij zette Jehu ertoe aan om een einde te maken aan Omri’s dynastie, waartoe koning Achab behoort (2 Koningen 9:1-10).

1 Ondertussen riep de profeet Elisa, een van de leerlingen van de profetengemeenschap bij zich en droeg hem op: ‘Neem dit kruikje met olie en ga zo snel mogelijk naar Ramot in Gilead. 2 Daar aangekomen moet je Jehu opzoeken, de zoon van Josafat, de zoon van Nimsi. Ga naar hem toe en neem hem apart. Ga met hem naar een afgezonderd vertrek 3 en giet het kruikje olie over zijn hoofd uit met de woorden: ‘Dit zegt JHWH: Hierbij zalf ik je tot koning van Israël.’ Daarna moet je het vertrek verlaten en maken dat je wegkomt.’

– 2 Koningen 9:1-3 NBV

Als hoofdpriester van het staatsheiligdom van Betel is Amasja ervan overtuigd dat het land Amos’ woorden of zaken, die hij aankaart, niet zal aan kunnen. De mensen zullen bij het horen ervan schrikken en doodsangsten uitstaan. Amos doelt immers op een komende oorlog, die op een ballingschap zal uitlopen. Wie zou in Israël zoiets kunnen doorstaan? Echter, … het rapport van de hoofdpriester aan de koning is ronduit oneerlijk! Amos’ woorden ‘… en tegen Jerobeams huis zal ik optreden met het zwaard’, verdraait hij in ‘door het zwaard zal Jerobeam sterven!’ Amasja betrekt hiermee diens woorden op de koning zelf, terwijl hun focus zich op de dynastie richt. Bovendien komen die woorden niet eens van Amos maar van … JHWH!

Priester beveelt profeet

Nadat hij zijn rapport heeft verstuurd, spreekt de priester de in zijn ogen onruststoker Amos uit het Zuidrijk heel direct en persoonlijk aan. Dreigend beveelt hij hem om Israëls grondgebied te verlaten. Linea recta moet hij naar zijn land van herkomst vluchten. Dáár in Juda moet hij dan maar gaan profeteren en zulke onaangename en onverdraaglijke dingen verkondigen en op die manier zijn brood verdienen.

Tegenover Amos alludeert de priester niet op het bericht noch spreekt hij in naam van de koning. Hij spreekt hem niet aan in de eerste persoon en hij hint niet naar de samenzwering, die hij eerder evoceerde. Amasja beweert zelfs niet dat Amos zou liegen noch dat hij wel of niet in de JHWH’s naam zou spreken. Dit alles wekt de indruk dat hij zich achter de overheid verschuilt en louter als een instrument van het systeem wil dienst doen. Dat hij Amos zonder eigennaam aanspreekt, suggereert dat hij geen enkele relatie met hem wil aangaan. Beleefd kan men hem allerminst noemen. Hij spreekt hem immers aan met drie werkwoorden in de gebiedende wijs – ‘ga, vlucht, eet’ – en laat er nog eens twee krachtige bevelen op volgen: ‘jij zult profeteren’ en ‘jij zult niet verder profeteren’. Met dit vastberaden en autoritair spreken veronderstelt de priester mogelijk dat Amos voor een dergelijk gezaghebbende uitspraak zal zwichten.

Amasja spreekt hem aan met ‘ziener’. Daarmee probeert hij een wig te drijven tussen diens activiteit en de instituten van de koning met een ondertoon van ‘wie denk jij eigenlijk wel wie jij bent Amos.’  Zijn ‘ga’ komt niet over als een aansporing, maar als een bevel. Immers, als iemand een persoon van een (veronderstelde) lagere rang beveelt, dan is dat eenzijdig en dan nodigt dat niet uit tot een dialoog. Ook het letterlijke ‘vlucht voor je eigen bestwil’ versterkt dit ‘ga’. Het klinkt dus absoluut niet als een advies.

Amos moet geen onbekende zijn geweest, want Amasja voegt er de door hem gewenste bestemming Juda aan toe. Uit het in één adem uitgesproken ‘en eet daar brood’ – zo in de zin van ‘verdien je brood in je eigen land’ – blijkt zijn sterk neerbuigende minachting! Hij verhevigt dit nog extra door de plaatsbepaling heel nadrukkelijk voorop te zetten: ‘dáár hoor je te profeteren’. Dit versterkt al wat hij net heeft gezegd en laat dit neerkomen op: ‘val ons hier niet meer lastig!’ Met het ‘maar in Betel’ dat hij aan het begin van de volgende zin uitspreekt, krijgt deze plaats een maximale nadruk en intensifieert de tegenstelling met ‘het land Juda’ en ‘daar’.

Amasja beschouwt deze zuiderling Amos dus als een beroepsprofeet of een Judese professional. Die mag zijn acti­viteiten nu eenmaal niet in het Betel van het Noordrijk Israël ontplooien. Eigenlijk best ironisch als men erbij stilstaat dat die plaatsnaam Betel in het Hebreeuws letterlijk ‘Huis (bēt) van God (‘ēl)’ heet! JHWH’s profeet moet dus zwijgen in … Gods huis!

De hoofdpriester verbiedt Amos om op die plaats actief te zijn, omdat hij dit als het heiligdom van de koning beschouwt en het dus opvat als een rijkstempel of (letterlijk) als een ‘huis van het koninkrijk’. Met deze formulering verraadt Amasja wat er wezenlijk fout zit in zijn land: de koning controleert er het godsdienstige leven. Een van zijn voorgangers en naamgenoot Jerobeam I installeerde daar in Betel een specifieke staatsgodsdienst. JHWH God moest er plaats ruimen voor koning Jerobeam. Alleen priesters, die in zijn dienst waren, liet hij in Betel toe. Zij moesten er het koningshuis, de staat en het volk dienen. Godsmannen hoorden er blijkbaar niet thuis! Een voorganger van Amos kreeg eveneens moeilijkheden met Israëls koningshuis. De profeet Elia werd er bijna een eeuw eerder met de dood bedreigd, omdat hij zich tegen zijn koning Achab verzette.

Achab vertelde Izebel alles wat Elia had gedaan, ook dat hij alle profeten ter dood had gebracht. 2 Toen liet Izebel Elia de volgende boodschap overbrengen: ‘De goden mogen met mij doen wat ze willen als u morgen om deze tijd niet hetzelfde lot ondergaat als zij.’ 3 Elia werd bang en vluchtte om zijn leven te redden. Bij Berseba in Juda aangekomen liet hij zijn knecht achter 4 en zelf trok hij één dagreis ver de woestijn in.

– 1 Koningen 19:1-3 NBV

Amasja’s salvo van zeven opeenvolgende zinnen laat de spanning oplopen en heeft de bedoeling Amos af te schrikken. Zij verraden immers de dreigende intentie van de priester. Bovendien blijkt duidelijk dat diens mentale horizon niet verder reikt dan die van de koning, de natie en het heiligdom. Uit persoonlijke onzekerheid of uit geldingsdrang?

JHWH beveelt profeet

Amos reageert zeer verontwaardigd op het bevel van de priester. Bij hoog en bij laag verklaart hij geen gesalarieerde profeet te zijn, maar een gewone leek. Krachtig benadrukt hij dat het Israëls God JHWH is, die hem in het Noordrijk tot profeteren aanzet. Net zoals Amasja zeven opeenvolgende en opklimmende zinnen op de profeet afvuurde, zo doet Amos dat nu ook (zevenvoudig) tegenover de priester en dat eveneens met … een staccato-effect.

Tegenover het ga van de priester (7:10) citeert Amos hier het ga van JHWH. Hij wil er geen misverstand over laten bestaan: hij gehoorzaamt God eerder dan mensen! JHWH draagt hem op om tegen Israël te profe­teren. Niemand zal hem dáárvan afhouden. Wie het hem ook beveelt. De hoofdpriester niet en diens koning evenmin! Amos denkt er niet aan om zijn spreken namens JHWH af te breken en daarom besteedt hij geen aandacht aan Amasja’s nationale instituten, paleis en tempel. Hij reageert echter wel heel direct op diens suggestie, alsof hij een beroepsprofeet uit Juda zou zijn. Energiek en verontwaardigd ontkent hij dat hij een ‘profeet’ of een ‘profetenzoon’ zou zijn. Met een ander woordpaar repliceert hij dat hij ‘een veehouder’ en ‘een vijgenteler’ is. In het Hebreeuws doet hij dat heel nadrukkelijk door aan het eind van drie opeenvolgende zinnen de lange ik-vorm (‘ānōchī) te plaatsen. Met dit sterk benadrukte voornaamwoord in de eerste persoon verduidelijkt hij dat JHWH hem louter een objectrol toekent: ‘hij heeft mij genomen’ en ‘en hij zei tot mij’. In tegenstelling tot de priester, die zijn loyaliteit met het politieke heiligdom en de nationale tempel verbindt, linkt Amos de zijne niet aan zijn land Juda of aan de tempel in Jeruzalem, maar aan het gezag van JHWH. Daarmee maakt hij duidelijk dat dit laatste dat van de priester overstijgt.

Amos ontkent dus een profeet te zijn, maar … hij benadrukt wel dat hij als een profeet optreedt. Zo verbleekt zijn persoon voor zijn profetische opdracht en verantwoordelijkheid. Hierbij noemt Amos drie keer JHWH’s eigennaam en citeert hij diens opdracht met twee werkwoorden in de gebiedende wijs: ‘Ga! Profeteer!’. Een onmiskenbaar dubbel bevel!

JHWH bericht priester

De priester stuurde aan zijn koning een boodschap in allesbehalve positieve bewoordingen. Daarop reageert JHWH met een boodschap voor … de priester! Daarin klinken JHWH’s woorden nog veel minder positief en zelfs snoeihard. De priester wil immers JHWH (!) de mond snoeren. Zeer autoritair verbiedt hij diens dienaar Amos om tegen Israël – dat hij hier het ‘huis van Isaak’ noemt – te profeteren. Daarom krijgt Amasja nu zelf een uiterst loeiharde boodschap te horen.

Amos volgt JHWH’s bevel onmiddellijk op en focust Amasja’s aandacht op diens woord. Hij doet dat heel sterk met het plechtig klinkende bijwoord ‘welnu’. Elders leidt dit telkens een belangrijk bericht in. De profeet vervolgt met de krachtige gebiedende wijs: ‘hoor’ of ‘luister’. Dan voert hij twee citaten op, die hij in het Hebreeuws woord voor woord parallel uitspreekt. Zij beginnen elk met een uitdrukkelijk ‘nee’ of ‘niet’, waarmee de profeet ferm Amasja’s verbale geweld in herinnering brengt.

Deze twee verbodsbepalingen staan mooi tussen de twee sprekers in – ‘jij (Amasja) zegt’ en ‘JHWH zegt’ – en zo geeft Amos zijn opdrachtgever het laatste woord. Met dit doelgericht ‘jij zegt’ zonder Amasja’s titel, functie of eigennaam te noemen, werpt hij de priester op zichzelf terug. Juist wat deze wil tegengaan – namelijk Amos’ boodschap over de ondergang van de koning en Israëls ballingschap (11bc) – krijgt door deze goddelijke interventie een averechts effect.

Het verbod van de priester om te profeteren heeft in de tweede zin een werkwoord dat in het Hebreeuws moeilijk valt te vertalen. Het doet dienst als een soort metafoor om te verwijzen naar het doen ‘neerkomen’, ‘druppelen’ of ‘stromen’ van de door de profeet uitgesproken woorden. Binnen het verhaal koppelt het inderdaad terug naar ‘al de woorden van Amos’ (10). Amasja doelt dus op dat aanhoudende spreken van de profeet in Israël. De priester gebruikt daarbij ‘het huis van Isaak’ als synoniem voor ‘het huis van Israël’, om daarmee de nationale dimensie van het vonnis extra te benadrukken.

Dan citeert Amos JHWH’s tweeledige godsspraak. Eerst herhaalt hij Israëls toekomstige ballingschap (zoals in 11c) en daarna kondigt hij de ondergang van de priester mét zijn gezin aan. Daarvoor gebruikt hij vier keer het bezittelijke voornaamwoord: jouw vrouw, jouw zonen, jouw dochters, jouw (akker)grond. Dit gebeuren zal niet lang op zich laten wachten, want Amasja zal op een onreine grond sterven. Voor een priester betekent een onreine bodem de ergst denkbare straf. Hij zal dus samen met Israël in ballingschap gaan. Wat hem en zijn gezin zal overkomen, fungeert blijkbaar als exponent van wat er met de bevolking zal gebeuren: hij in ballingschap, zij in ballingschap!

JHWH’s boodschap focust volledig op alles wat de priester aanbelangt: zijn gezin, zijn akkerland en hijzelf. Zijn vrouw zal door vijandelijke soldaten worden verkracht of zal zich moeten prostitueren. Zijn kinderen zullen door het zwaard omkomen en zijn akkerland zal onder vreemdelingen worden ver­deeld. Zelf zal hij in ballingschap sterven op een onreine bodem en dus een vreemd land.

Al wie in Israël denkt dat Amos’ visioenen misschien anders moeten worden uitgelegd, zit er dus flink naast. Zijn profetische woorden zijn glashelder en hoewel zij op de priester toegespitst zijn, blijken zij niet louter privé bedoeld. Wat de priester zal ondergaan, beeldt het lot uit van de hele bevolking. Koning Achab – een van Jerobeams voorgangers – hoorde de profeet Elia een analoge onheilsboodschap uitspreken. Daarop reageerde die koning bijzonder passend. Hij scheurde zijn kleren stuk, deed een rouwkleed aan en hij begon te vasten. Met dat kleed ging hij slapen en hij liep er futloos mee rond. Zo toonde hij dat hij echt berouw had.

20 Toen Achab Elia zag, zei hij: ‘Mijn vijand heeft me dus weer weten te vinden.’ ‘Ik heb u gevonden’, antwoordde Elia. ‘U hebt u ertoe geleend iets te doen dat slecht is in de ogen van JHWH. 21 Daarom breng ik onheil over u: U zult worden weggevaagd en alle mannelijke leden van uw koningshuis, van hoog tot laag, zullen worden uitgeroeid. 22 Omdat u JHWH hebt getergd door de Israëlieten aan te zetten tot zonde, zal het uw familie vergaan zoals het de familie van Jerobeam, de zoon van Nebat, vergaan is, en de familie van Basa, de zoon van Achia. 23 En over Izebel heeft JHWH gezegd: “De honden zullen Izebel opvreten onder de stadsmuur van Jizreël.” 24 Wie van de familie van Achab in de stad sterft, zal door de honden worden opgevreten, en wie sterft in het open veld, zal worden opgevreten door de vogels.’ 25 (Inderdaad, niemand heeft zich er meer dan Achab op toegelegd te doen wat slecht is in de ogen van JHWH. En het was zijn vrouw Izebel die hem daartoe aanzette.26 Het was gruwelijk, zoals hij afgoden vereerde naar het voorbeeld van de Amorieten, die door JHWH voor de Israëlieten waren verdreven.) 27 Bij het horen van deze woorden scheurde Achab zijn kleren. Hij trok een boetekleed aan, dat hij op zijn blote lijf droeg en waarin hij ook sliep. Hij vastte en gedroeg zich ook verder zeer berouwvol.

– 1 Koningen 21:20-27 NBV

Net zoals Achabs Fenicische echtgenote Izebel destijds, krijgt Amasja een zeer persoon­lijke onheilsboodschap. Bij haar werd het profetische woord heel precies werkelijkheid.

23 En over Izebel heeft JHWH gezegd: “De honden zullen Izebel opvreten onder de stadsmuur van Jizreël.”

– 1 Koningen 21:23 NBV

33 Ze wierpen haar naar beneden, zodat haar bloed tegen de stadsmuur en tegen de paarden opspatte.

Jehu vertrapte haar lichaam. … 35 Maar de mannen die haar gingen begraven vonden alleen nog haar schedel, haar voeten en haar handen. 36 Toen ze terugkwamen om het aan Jehu te vertellen zei deze: ‘Zo is in vervulling gegaan wat JHWH bij monde van de Tisbiet Elia heeft voorzegd: “De honden zullen het lichaam van Izebel op de akkers van Jizreël opvreten. 37 Het lijk van Izebel zal als een hoop mest op het land liggen, op de akkers van Jizreël, en niemand zal kunnen zeggen: ‘Dit was Izebel.’”’

– 2 Koningen 9:33,35-37 NBV

De priester Amasja kan van haar ervaring leren, maar zal hij dat ook doen?

Amos in zijn rol van profeet

Dat de profeet het niet makkelijk krijgt, blijkt op de manier, waarop dit verhaal wordt verteld. Amos eist voor zichzelf geen aandacht op en neemt ook geen initiatief. Hij kwijt zich echter wel van de door JHWH aan hem opgelegde opdracht: profeteren tot Israël. Het spel van gezags- en machtsverhoudingen maakt helder dat de profeet klem komt te zitten tussen twee bevelen. Aan de ene kant het verbod te profeteren en aan de andere kant het gebod dat juist wel te doen. Deze zijn afkomstig van twee gezagsinstanties – koning versus JHWH – en dit voor twee belanghebbenden – koninkrijk versus volk. De priester verdedigt de koning en het koninkrijk en gebruikt het heiligdom als zijn battle ground. De profeet veehouder ervaart een dwingende opdrachtgever om voor diens zijn volk Israël op te komen. Zijn bijzondere status als diens gezondene geeft zijn spreken niet alleen gewicht, maar het impliceert tevens zijn moeilijke positie.

Op de voorgrond spelen Amasja en Amos een hoofdrol en JHWH doet dat achter de schermen. Het gaat hier niet om een publieke confrontatie, maar om een tête à tête zonder getuigen! De priester zelf neemt als loyale manipulator – met de zwijgende en passieve koning Jerobeam op de achtergrond – het initiatief. Hij voert deze naar een climax en plaatst niet alleen de koning, de tempel en de staat op de voorgrond, maar hij neemt ze ook in bescherming. Doet hij dat omdat hij dit aan zijn beroep verplicht is of om zijn eigen positie en invloedssfeer te beschermen? Hij ziet Amos als een politieke onruststoker en verzet zich niet zozeer tegen diens inspiratie door JHWH, maar tegen het feit dat hij in zijn Bethel durft te profeteren. Het slot leert eenduidig dat JHWH deze hoogwaardigheidsbekleder – die wel om het instituut geeft, maar niet om het volk – hoe dan ook mee verantwoordelijk acht voor Israëls ondergang.

Na Amasja’s initiatief rijst immers de vraag wat de koning zal doen? Zal Amos verder gevolg geven aan JHWH’s opdracht? Of zal hij er uit angst een punt achter zetten? Zal JHWH – die van de verteller hoe dan ook het laatste woord krijgt – zijn dubbel geciteerde godsspraak ‘en Israël zal absoluut zeker in ballingschap gaan, weg vanuit zijn land.’ (11 en 17) uitvoeren? Dit alles zorgt in Amos’ boek voor in een intense spanning.

Wordt vervolgd