7-Bijbelse figuren7.1-Kennismaken

7.1.8 Koning David aangeklaagd

Stapsgewijs kennismaken met David, die als de hoofdspeler fungeert

in het tweede gedeelte van de boekrol Samuël.

Davids plan om Uria met zijn vrouw Batseba te doen slapen mislukt grandioos. Hij begrijpt niets van Uria’s gedrag, maar hij wil hoe dan ook dat het niet bekend wordt dat hij, als koning van Israël, met de vrouw van een van zijn krijgslieden heeft geslapen (zie 7. Bijbelse figuren 7.1. Kennismaken 7. David blundert erop los). Het zou een kolossaal schandaal teweegbrengen. Bovendien zou hij – als hij naar de thoravoorschriften zou handelen – zichzelf samen met Batseba moeten aanklagen en veroordelen om dan te worden gestenigd. Hij besluit de hele zaak geheim te houden. Uria stuurt hij naar het slagveld terug met een brief voor zijn generaal Joab. Niet wetend wat erin staat, wordt deze soldaat, die een van Davids dertig krijgshelden is (2 Samuël 23:8-37), de boodschapper van zijn eigen dood. Joab moet ervoor zorgen dat Uria in de strijd omkomt. Als een slecht verliezer en zonder scrupules rekent koning David definitief af met zijn ‘concurrent’ (2 Samuël 11:11-15). Dit is echter buiten de waard van JHWH gerekend, die zich verplicht ziet om gepaste maatregelen te nemen (2 Samuël 11:18-12:15a)

  1. David en Joab manoeuvreren – 2 Samuël 11:18-27

Joab boodschapt aan David

Loyaal als Joab is, voert hij Davids opdracht gehoorzaam uit. Hij stelt Uria tijdens de aanval van de stad juist dáár op waar deze het sterkst wordt verdedigd. Tijdens een uitval van de vijand sneuvelen een aantal krijgslieden waaronder ook Uria (11:16-17). Joab heeft zich van zijn taak gekweten en laat het resultaat aan David melden. Hoogstwaarschijnlijk zal deze bij het horen ervan een zucht van opluchting slaken.

De instructies in zijn bericht, dat de generaal aan zijn boodschapper meegeeft, ordent hij quasi strategisch. De bode moet de koning heel het verloop van de strijd vertellen en dit precies zoals Joab het hem voorschrijft. De generaal schikt zijn zinnen en woorden zeer zorgvuldig met een dubbele cadans van drie gegevens. Eerst ‘zo dicht bij de stad’/ ‘van de muur af’ / ‘versloeg’ (d.w.z. doodde) en dan ‘van de muur af’ / ‘dood’ / ‘zo dicht bij de muur’. Joab veronderstelt dat David dan woedend zal reageren en verwijtend zal reageren en vragen:

De generaal gaat ervan uit dat de boodschapper met het uitspreken van die laatste zin de mogelijke woede van de koning volledig zal neutraliseren. Met Uria’s dood bereikt hij immers het door de koning beoogde doel.

De boodschapper bij David

Na zijn aankomst bij de koning in Jeruzalem brengt de boodschapper inderdaad verslag uit over dat onderdeel van de strijd (22:22). Hij doet het echter op een wel heel creatieve manier. Hij zegt tegen David:

Waarom past hij het bericht van zijn baas naar eigen goeddunken aan? Is hij geducht voor de woede van de koning waarop Joab anticipeert? Zo’n woede kan wel eens ontaarden in een onmiddellijke terechtstelling waartoe David al eens eerder heeft besloten (2 Samuël 4:5-12). Of wil de bode zijn strijdmakkers in bescherming nemen door te wijzen op hun moed bij het terugdringen van de vijand tot bij de poort? Of spreekt hij ‘uw knechten’, ‘enige knechten van de koning ’ en ‘uw knecht Uria’ als het ware in adem uit om deze laatste uit de schijnwerper weg te houden, terwijl dat nu net Joabs bedoeling was? Hoogstwaarschijnlijk hoopt hij een (mogelijk) tegen hemzelf gerichte woedende uitval van de koning te vermijden. Zijn opzet slaagt bijzonder goed en kan hij opgelucht adem halen. Zelf komt hij er zonder kleerscheuren af.

Of de koning danig onder de indruk is van de door de boodschapper vermelde moed van strijdende knechten is zeer twijfelachtig. Het gaat David immers de hele tijd om uitsluitend dat éne doel: Uria’s dood! In dit verhaal wordt juist die dood drie keer vermeld (11:17,24 en 27),  zodat deze alle nadruk krijgt. Geen twijfel aan, de operatie is geslaagd.

David boodschapt Joab

Tevreden stuurt de koning de boodschapper terug. Hij krijgt een voor Joab geruststellende mededeling mee. Letterlijk (vanuit het Hebreeuws vertaald) luidt zij: ‘laat niet kwaad zijn in jouw ogen deze zaak’ (11:25). Hij zegt met andere woorden: ‘je hebt wel een zeer kundig krijgsman verloren, maar maak je geen zorgen, want – zo voegt hij er aan toe – in de strijd vallen er nu eenmaal links en rechts doden’. Hij sluit af met de opdracht om de strijd met succes voort te zetten.

Eind goed, al goed!?

Niet lang erna verneemt Batseba dat haar man dood is, waarop zij in de rouw gaat. Zij beweent hem met hoorbaar gejammer. Misschien zeven dagen lang, zoals Jozef vanwege de dood van zijn vader Jakob (Genesis 50:10) en zoals Israël vanwege Sauls dood (1 Samuël 31:13) dat doen? De verteller vertelt het allemaal zonder haar naam te noemen. Daarentegen legt hij wel een drievoudige nadruk op haar relatie met haar man Uria: ‘toen Uria’s vrouw hoorde, dat Uria, haar man, dood was, bedreef zij rouw over haar echtgenoot’ (NBG). Hij hint dus niet op haar overspel, maar op de moord die David heeft gearrangeerd.

De verteller gaat voort in een soort telegramstijl en doet dat met een vlotte aaneenschakeling van werkwoorden: na de rouwtijd laat David haar naar zijn paleis halen, neemt haar bij zich binnen in huis, zij wordt zijn vrouw en zij baart hem een zoon. Opnieuw doet de verteller dat zonder haar naam te vermelden, zodat zij lijkt op een object lijkt, waarmee men doet wat men wil. Informatie verstrekt hij ook niet. Zo maakt hij geen gewag van omhelzingen, van vreugde, van een huwelijksfeest, van de periode van haar zwangerschap, van blijdschap en feestelijkheden vanwege de geboorte (11:26). De verteller doet het als een fait divers overkomen, terwijl dat hij juist het tegendeel beoogt. Het is allemaal heel erg!

Vertellerscommentaar

Heel zakelijk rondt de verteller af met zijn eigen commentaar: ‘maar de zaak, die David gedaan had, was kwaad in de ogen van JHWH’ (11:27). Deze overdrachtelijke of metaforische uitdrukking ‘in de ogen van iemand’ moeten lezers begrijpen als ‘volgens de mening van x’ of ‘naar het oordeel van x’. Met deze woordgroep lijkt hij met opzet een soort van echo te creëren van Davids eigen woorden. Zei de koning immers niet letterlijk (in het Hebreeuws): ‘laat niet kwaad zijn in jouw ogen deze zaak’ (11:25). Lezers, die Davids uitspraak laten binnenkomen, hebben er alle reden toe om diep geschokt te zijn, omdat de koning al het gebeurde met louter militair tactische termen verwoordt. Geen enkele verwijzing naar enig medeleven, maar dit mist allesbehalve zijn effect. Het is overduidelijk dat JHWH van oordeel is, dat David zich heel erg slecht heeft gedragen.

  1. David ontmaskerd – 2 Samuël 12:1-5

Natans verhaaltje

Natan krijgt JHWH’s opdracht om naar David toe te gaan. Hij vertelt de koning een kort verhaal over een (zogezegd) voorval, waarop deze enorm krachtig en verontwaardigd reageert (2 Samuël 12:1-6). Trouw vertaald vanuit het Hebreeuws klinkt het als volgt:

Deze vertelling legt een opvallende nadruk op wat klein is. Waarom een lammetje ‘klein’ noemen? Dat is het toch al? Het roept daardoor extra broosheid en kwetsbaarheid op. Met zijn weinige middelen blijkt de arme man het toch te kunnen kopen en op te voeden. Zo kan het bij hem opgroeien. Dit idyllische tafereel met de arme man, die samen met zijn zonen voor zijn lammetje zorgt, kan lezers alleen daarom al aanspreken. De arme houdt het bijzonder dicht bij zich: hij laat het eten van zijn eten, het drinken van zijn drinken en bij hem in zijn bed slapen. Temidden van zijn zonen koestert hij het als een enige dochter. Het lijkt op een fijngevoelig schilderij met een sprekend contrast tussen de rijkdom van de arme man en de armoede van de rijke man. De arme deelt alles: veiligheid, voedsel en intimiteit. Een prachtige relatie van harmonie, contact en warmte gepaard met een maximale zorg. Dat alles ontbreekt bij de rijke man. Hij brengt alleen gevoel op voor zijn eigen omvangrijke bezit en van harmonie, contact en warmte is er absoluut geen sprake. Het egoïstische gedrag van de rijke verplettert de intimiteit van de arme.

Geen geheimtaal

De lezers, die Natan het verhaal bij wijze van spreken horen vertellen, hebben na het vorige gebeuren geen enkele moeite om zijn hints, verwijzingen en verhulde toespelingen te doorzien. De twee mannen wonen in één stad (Jeruzalem) met de rijke (koning David) en de arme (krijgsman Uria). De eerste heeft veel vee (David heeft op dat moment zes vrouwen en mogelijk nog Sauls vrouwen en bijvrouwen – 3:2-5) en de tweede heeft maar één stuk(je) kleinvee (Batseba). Dat koestert hij als zijn enige dochter (‘bat’, Hebreeuws voor dochter), maar de rijke ‘neemt’ het van hem af (David laat Batseba uit haar huis ‘nemen’). De beschrijving met drie werkwoorden over hoe de arme het lammetje laat eten, drinken en bij hem (in zijn armen of aan zijn boezem) liggen, creëert een link met Uria’s situatie. De koning probeert hem immers aan te zetten om naar huis te gaan en er te eten, te drinken en bij zijn vrouw te liggen, zoals hij dat kon doen voor hij op veldtocht ging. Die mooie werkelijkheid verandert in een keiharde werkelijkheid, omdat zijn koning zich zijn vrouw toe-eigent en hem de dood in stuurt. Helderder kan dit verhaal het gebeurde toch niet uitbeelden, noch de betekenis ervan doen inzien!

Natans drievoudig herhaalde woorden spreken boekdelen: rijk, arm en wijfjeslam. Ze signaleren Davids tenhemelschreiend onrecht. Daarnaast creëert Natan contrasten die dit thema versterken: rijk versus arm; heel veel versus helemaal niets en maximale zorg (van de arme voor zijn kleine bezit) versus de onbestaande zorg (van de rijke voor dat van de arme).

Davids verontwaardiging

Bij het aanhoren van Natans verhaaltje of parabel, kan David zich niet inhouden. Witheet en hals over kop veroordeelt hij die rijke man.

David bedeelt de rijke man met een straf, die buiten alle proporties is. Voor een diefstal van kleinvee schrijft de thora een normale ‘viervoudige’ vergoeding voor (Exodus 22:1), maar beslist … geen doodstraf! De rijke man hoort slechts veroordeeld te worden tot het vergoeden van de arme man met vier lammeren. Van executie mag absoluut geen sprake zijn! Davids heftigheid verraadt zijn kwaad geweten.

In het oude Israël wordt echtbreuk zwaar aangerekend. Er staat de doodstraf op. De koning en Uria’s vrouw Batseba dienen eigenlijk te worden gestenigd. Bovendien heeft de koning gemoord. Dit heeft hem psychisch beslist niet ongedeerd gelaten. De geweldige kracht, waarmee David de rijke man in het verhaaltje veroordeelt, komt overeen met de kracht, waarmee hij Uria heeft laten ombrengen. Zó spreekt de koning onbewust een dubbele straf uit: de doodstraf die voortkomt uit zijn geweten en een vergoeding, die uit Mozes’ thora stamt.

Hebben de lezers hier te maken met een man, die net zoals mensen misstappen hebben begaan en deze samen met hun schuldgevoelens verdringen? Aanspreekbaar daarover zijn ze dan niet meer. Natan maakt – net zoals psychologen dat bij hun cliënten doen – omtrekkende bewegingen en houdt zijn koning een spiegel voor. Met een onschuldig klinkend verhaal, dat ogenschijnlijk ver buiten zijn wereld aan het hof ligt, slaagt hij erin de innerlijke blokkade van de ‘schuldige’ David op te heffen.

  1. David veroordeeld – 2 Samuël 12:7-14

Ontmaskerd

Nadat David zijn woede heel krachtig heeft geuit over de rijke man, die de arme man groot onrecht aandeed, neemt Natan opnieuw het woord. Hij begint met (in het Hebreeuws) slechts twee woorden: ‘Jij, (bent) die-man!’ met alle nadruk op het persoonlijk voornaamwoord. Sterker kan het niet, omdat er gewoonlijk ‘die man ben jij’ zou klinken.

Meteen vervolgt Natan met een woord van JHWH, dat hij inleidt met de door de profeten gebruikte bodeformule ‘zo zegt JHWH’. Lezers kunnen eruit afleiden, dat de verteller deze Natan als een profeet beschouwt. Natan voegt er de titulatuur ‘de God van Israël’ aan toe. Dat betekent dat het gaat om een zaak van nationaal belang. David moet echt begrijpen dat hij als Israëls koning wordt toegesproken.

JHWH leidt zijn woord in met een heel nadrukkelijk ik (‘ānokhī), dat hij nog eens herhaalt (8c). Hij doet dat in plaats van het gebruikelijke ‘ik’ (‘anī). Telkens staat dit ik heel prominent voorop, zodat de lezers het moeten opvatten als ‘ja ik!’. Hij vat heel beknopt samen wat hij vroeger voor David heeft gedaan.

God presenteert zich hier als een weldoener, die David niet alleen uit Sauls greep heeft gered, maar hem ook tot koning over Israël heeft gezalfd. Dat JHWH hem dus heel veel heeft ‘gegeven’ blijkt ook uit het feit dat hij dit werkwoord drie keer in de mond neemt. Dit geeft aan welke cruciale rol dit ‘geven’ voor JHWH speelt. Hij heeft David Sauls huis en al zijn vrouwen (en mogelijke bijvrouwen) ‘gegeven’. En hoewel het niet zeker is of hij met ze trouwde, kreeg hij ze wel in zijn bezit (‘in zijn schoot’!). Daarnaast heeft JHWH hem ook nog het huis van Israël en Juda ‘gegeven’. Ironisch voegt hij eraan toe dat hij David nog wel meer had kunnen ‘geven’.

Aangeklaagd en veroordeeld

Nadat JHWH David dit allemaal in herinnering brengt, stelt hij de koning de directe vraag waarom hij diens woord heeft ‘veracht’. Dit werkwoord drukt een sterke afkeer of weerzin uit. Dit komt o.a. tot uiting bij Esau, die het eerstgeboorterecht misprijst (Genesis 25:34) en ook bij een Goliat, die David hevig minacht (1 Samuël 17:42). Dat David ‘JHWH’s woord veracht’ typeert diens overtreden van diens thora. Retorisch en verontwaardigd vraagt JHWH waarom hij dit kwaad in JHWH’s ogen heeft gedaan.

Het valt op dat JHWH dit verachten van zijn woord (9a) gelijkschakelt met het verachten van zijn persoon (nl. ‘mij’ – 10a). Hij beschouwt zichzelf en zijn woord als één. Het naast zich neerleggen van zijn richtlijnen, die naastenliefde beogen, staat gelijk met het opzijschuiven van God zelf. Vanuit zijn optiek vindt hij dit overeenkomen met het schaden van mensen. JHWH beschuldigt David boven de thora te staan en dat hoort Israëls koning echt nooit te doen. Hij mag niet links noch rechts van het gebod afwijken (Deuteronomium 17:20).

Strikt genomen overtreedt David niet minder dan vijf (!) van de tien woorden of geboden:

  • het tiende woord: begeerte (nl. hij ziet de mooie vrouw en laat haar halen)
  • het zevende: overspel (nl. hij slaapt met haar)
  • het achtste: bedrog (nl. hij zet Uria valselijk aan om zijn vrouw te slapen)
  • het zesde: moord (nl. hij stuurt Uria de dood in)
  • het achtste: diefstal (nl. hij huwt met Uria’s vrouw)

Met twee orakels concretiseert JHWH het kwaad dat David heeft begaan. Het eerste betreft de moord (9a-10a) en het tweede het overspel (10b-12). JHWH legt dan ook de volle nadruk op de eerste misdaad. Enerzijds noemt hij ‘het zwaard’ drie keer en anderzijds draait hij de chronologische volgorde om. Zo plaatst hij de moord als de schandelijke kant van de hele zaak op de voorgrond. Op die manier spiegelt JHWH Davids reactie op het gedrag van de rijke man: met diens dubbel verdict (doodstraf en vergoeding – 5d + 6a) en diens dubbele motivatie (‘dit heeft gedaan’ en ‘geen medelijden heeft getoond’ – 6b + 6c).

Gevonnist

Het kwaad dat David heeft begaan (9b), komt als een boemerang naar hem terug (11b). Davids dubbel ‘nemen’ (9d en 10c) contrasteert met JHWH’s dubbel ‘geven’ (8a en 8c). Tegen die achtergrond blijkt het gedrag van de koning van Israël heel flagrant. Ondanks het feit dat hij had al veel had ‘gekregen’, heeft hij zich nog meer toegeëigend.

JHWH reageert daarom met een dubbel wegnemen-weggeven. Zo creëert hij een scherp contrast tussen enerzijds Davids naar bed gaan met Uria’s vrouw in het geheim in zijn kamer (alleen zijn bedienden weten ervan) en anderzijds diens naaste (nl. zijn zoon Absalom), die met zijn vrouwen in het openbaar zal slapen. Op klaarlichte dag in het volle zonlicht zal heel Israël er getuige van zijn. Al met al zorgt JHWH ervoor dat de koninklijke rechter wordt berecht, de koninklijke dief bestolen, de koninklijke overspeler overtroefd door een overspelige derde en de koninklijke moordenaar getuige wordt van moordende zonen.

Beleden en vergeven

David kan geen kant uit. Compleet vastgereden, belijdt hij zijn misstappen. Tegenover Natan bekent hij schuldig tegenover … JHWH te zijn! Wat hij immers deed tegenover Uria en Batseba was kwaad in …  JHWH’s ogen. Daar elke medemens een evenbeeld van God is (Genesis 1:26-27), beschouwt JHWH een misstap tegen een mens eveneens als een misstap tegen hemzelf.

Davids boemerang treft niet alleen hemzelf. Zijn inkeer en berouw (13) maken wel dat hij niet zelf sterft (13e), maar wel de zoon uit zijn overspelige relatie. Het fungeert als een straf, die in werkelijkheid hém toekomt (14b). In het Hebreeuws staat er letterlijk ‘hij zal sterven, já sterven!’ (14b), zodat David eruit kan opmaken dat er niet aan te tornen valt. Daarbij stopt het echter niet. Het zwaard dat hij heeft laten hanteren met Uria’s dood tot gevolg zal later ook huishouden onder zijn directe gezinsleden (12). Er is echter nóg meer. Davids wangedrag heeft immers een internationale proportie aangenomen in die zin dat Israëls vijanden JHWH’s heilige naam lasteren (14a).

Ter afronding

Natans taak zit erop en hij gaat naar huis (15a). Het was een zeer onaangename opdracht, die hij op een grandioze wijze heeft uitgevoerd. Met een verhaaltje over een fictief gebeuren heeft hij David weten los te weken van zijn ego. Toen deze als reactie in overdrive ging, was het moment aangebroken om JHWH aan het woord te laten. In niet mis te verstane woorden maakt deze David duidelijk hoe hij over zijn hele gedrag denkt en zet hem daarmee volledig schaakmat.

Ontmaskerd bekent David meteen zijn misstappen, waarop JHWH hem onmiddellijk vergeeft. De gevolgen krijgt hij echter niet cadeau. Eerst zal het zoontje sterven dat uit zijn overspelige relatie met Uria’s vrouw is geboren. Het zwaard, dat hij door derden tegen Uria heeft gebruikt, zal later binnen zijn gezin flink tekeergaan.

De joodse bijbelgeleerde J. Soetendorp schrijft terecht: “David is een man van tegenstellingen. Dat deze tegenstellingen zo sterk uitkomen, pleiten voor het waarheidsgehalte van de verhalen. Een leven van louter glorie en wijsheid zou de koning tot een supermens hebben gemaakt. De koning maakt vreselijke fouten, in zijn persoonlijk gedrag en in zijn houding tegenover zijn kinderen, maar die fouten erkent hij en hij boet er voor. Hij is niet getroffen door grootheidswaanzin, hij kan wraakzuchtig zijn en naarmate hij ouder wordt neemt dat toe. Maar hij kan ook edelmoedig zijn.” (‘David’ in: Zoals er gezegd is over Koningen en Kronieken, Zeist 1964, 61).

Wordt vervolgd