7-Bijbelse figuren7.1-Kennismaken

7.1.3 Jozef als slaaf, gevangene en grootvizier in Egypte

Kennismaken met een van de grote figuren uit de Hebreeuwse Bijbel die tot zegen werd voor het Egyptische en het Hebreeuwse volk.

Inleiding

Jozef is de elfde zoon en ook lievelingszoon van Israëls stamvader Jakob. Zijn vader trekt hem op verschillende wijzen voor. Dat zit zijn broers niet lekker. Bovendien brengt Jozef hun vader op de hoogte van hun doen en laten. Tot overmaat van ramp vertelt hij hun twee dromen. In zijn eerste droom is hij een korenschoof die overeind staat terwijl elf andere schoven zich voor hem buigen. De tweede droom heeft het over de zon, de maan en elf sterren die zich voor hem buigen. Vader, moeder en broers blijken dus de minderen van Jozef te zijn! De haat van zijn broers drijft hen ertoe de toch wel verwaande Jozef te verkwanselen aan Midianitische kooplui die op weg zijn naar Egypte.

Van slaaf tot opperslaaf

‘Jozef nu werd naar Egypte gebracht’ (Genesis 39:1). De angst en de ontbering die Jozef doorstaat, blijven onvermeld. Als slaaf komt hij terecht in het huis van Potifar de overste van farao’s lijfwacht. Jozef moet zich enorm inspannen en aanpassen: een vreemde taal, andere kleren, andere zeden en gewoonten en ook ander voedsel. Toch blijkt de God van zijn vader met hem te zijn. Hij zegent hem in alles wat hij doet met de zegen die hij aan zijn overgrootvader Abraham heeft beloofd (Genesis 12:3). Het gevolg is dat de Egyptenaar deze Hebreeuwse slaaf steeds meer toevertrouwt. 

Hoge bomen vangen veel wind

Jozefs inzet en invloed blijven niet onopgemerkt. Bovendien is hij flink gebouwd en heeft hij een,’ knap gezicht (39:6). Zijn diensten, zijn inzicht, zijn vlijt en zijn wijsheid raken dat hij in de kijker loopt. De vrouw van Potifar laat haar oog op hem vallen en ze probeert hem te verleiden (39:7,10 en 12)! Jozef weigert keer op keer

8 Maar dat weigerde hij. ‘Sinds ik hier ben,’ zei hij, ‘maakt mijn meester zich geen zorgen meer over wat dan ook hier in huis, en hij heeft mij het beheer gegeven over al zijn bezittingen. 9 Ik heb hier evenveel gezag als hij, en hij heeft mij niets onthouden behalve u, omdat u zijn vrouw bent. Hoe zou ik dan zo’n grote wandaad kunnen begaan en zo kunnen zondigen tegen God?’ 10 Dag in dag uit probeerde ze Jozef over te halen, maar hij gaf niet toe, hij wilde niet bij haar gaan liggen – Genesis 39:8-10 en 12).

Hij ziet dit als een groot kwaad en als een overtreding van Gods wil. Als zij hem bij zijn kleed aangrijpt en hij van haar wegvlucht, zijn kleed in haar handen achterlatende (39:11-12) is zijn vonnis geveld. Hij wordt in de gevangenis gezet. Deze keer is niet Jozefs verwaandheid maar zijn trouw aan Gods thora de aanleiding dat hij in nesten komt. Een glansrijke carrière wordt juist door trouw aan Jakobs God verknald. Of toch niet?

Van gevangene tot ‘oppergevangene’

God blijkt ook in de gevangenis achter hem te staan. In een mum van tijd wint hij het vertrouwen van de overste en wordt hij de ‘eerste’ onder de gevangenen, zoals hij de ‘eerste’ onder.de slaven is geweest! Potifar blijkt als overste van farao’s lijfwacht ook de gevangenisbewaarder te zijn. Jozef zit dus in de kerker waar zijn eigen heer’ de scepter zwaait (Genesis 40:3,4 en 7 en 39:1). Jozef komt dus voor de tweede keer in de gunst van zijn heer. In de gevangenis krijgt Jozef met de overste van de bakkers en de overste van de schenkers te maken (Genesis 40). De Egyptische koningen hadden onnoemelijk veel bedienden waarvan de chefs allerlei mooie titels droegen. Men kende opperbakkers, opperschrijvers, opperwagenmenners, opperboekhouders, enz. De opperbakker en de opperschenker hebben in dezelfde nacht allebei een verschillende droom, die Jozef voor hen uitlegt. Droomuitlegging werd in Egypte veelvuldig gebruikt en ging met veel hocuspocus gepaard. Men zag in de droom eerder een voorafgaande waarschuwing dan een noodlot dat kon worden afgewend. De slaap werd als een contact met de goden en de doden gezien. De droomverklaarder had daarom toegang tot een voor de meesten onbereikbaar terrein. Jozef legt er echter als Hebreeër de nadruk op dat de uitleg van de dromen aan God toebehoort (Genesis 40:7).

Bij de schenker dringt Jozef er op aan om hem niet te vergeten, wanneer hij in ere zal zijn hersteld. Dit vraagt hij niet aan de bakker, Jozef is er blijkbaar van overtuigd dat het met deze man verkeerd zal aflopen. Het verzoek van Jozef aan de schenker wordt door deze laatste vergeten. Zo blijft Jozef in de gevangenis zitten.

Van Hebreeuwse gevangene tot Egyptisch grootvizier

Nu is het de beurt aan de farao om twee keer te dromen. Hij is ervan overtuigd dat niemand zijn dromen zal kunnen uitleggen (41:1-9). De opperschenker herinnert zich dan zijn eigen ervaring met de Hebreeuwse slaaf en vertelt dit aan zijn koning (41:12,18). Als Jozef voor de farao wordt gebracht, zegt deze monarch dat Jozef slechts een droom moet horen om hem te kunnen uitleggen. Jozef protesteert met de woorden:

16 ‘Dat is niet aan mij, maar misschien geeft God een uitleg die gunstig is voor de farao.’ – Genesis 41:17

Hij geeft God dus alle eer en herhaalt dat even later nog een keer om dit feit duidelijk te beklemtonen! (41:25,29). Nadat Jozef de twee dromen heeft verklaard, krijgt hij van de farao een ongekende beloning. Egyptes koning zegt tot hem: ‘Gij zult over mijn huis zijn, op uw bevel zal mijn hele volk zich voeden; alleen door de troon zal ik boven u staan. Ik stel u aan over het gehele land Egypte’ (Genesis 41:40,41).

En Jakobs God was tot zegen voor Egypte

Jozefs relatie tot de farao is nu precies dezelfde als die hij had ten aanzien van zijn vorige meester Potifar. Beide Egyptenaren stellen Jozef aan over alles wat hun toebehoort en slechts zijzelf blijven boven hem staan! Hun vertrouwen in deze Hebreeër blijkt dus eindeloos te zijn. In beide gevallen doen zij dit omdat een voor hen onbekende God, de God van Israël, met Jozef is. En van diens zegeningen willen zij maar al te graag mee genieten.