7-Bijbelse figuren7.1-Kennismaken

7.1.7 David blundert erop los

Stapsgewijs kennismaken met David, die als de hoofdspeler fungeert in het tweede gedeelte van de boekrol Samuël.

Inleiding

De gebeurtenissen, die in 2 Samuël 11-14 worden verteld, situeren zich ongeveer halverwege Davids veertigjarige regering. Zijn zoons zijn intussen volwassen mannen. Hijzelf heeft zich ontwikkeld tot een rijp, wijs en bewonderenswaardig staatsman. Zijn koninkrijk heeft respect afgedwongen bij omringende landen en zijn vijanden zijn verslagen. Dankzij zijn kolossale inzet en een door hem aan God gevraagde hulp heeft hij veel voor de goede zaak – en dus voor Israël – bereikt. (7. Bijbelse figuren 7.1. Kennismaken 6. Een koning naar Gods hart). In die tweede helft van zijn regering lopen de zaken echter helemaal niet zo geweldig goed. De oorzaak ervan is hoofdzakelijk bij de koning zelf te zoeken.

  1. De strateeg David – 2 Samuël 11:1-5

Oorlog!

Het nieuwe seizoen om oorlog te voeren, waarin de koningen zich tegen elkaar opmaken, vangt aan bij de jaarwisseling. Dit valt na de gebeurtenissen van het vorige jaar, waarin koning David in een oorlog met de Ammonieten werd verwikkeld. Die wil hij nu voortzetten en beslechten (2 Samuël 10). Een volgende ronde zal dus uitsluitsel moeten geven. Hij stuurt zijn leger onder de leiding van zijn neef en generaal Joab, diens officieren en het ‘hele’ krijgsvolk erop uit om het hem vijandige Ammon aan te vallen. Het lukt hun om het Ammonitische leger te verslaan en daarna starten zij met de belegering van hun hoofdstad Rabba op ruim 60 km van Jeruzalem (11:1).

En Israëls opperbevelhebber dan? Die blijft gewoon thuis, ver van het slagveld! Wat een contrast! Lezers kunnen dit misschien verstandig vinden, omdat koning David dan in veiligheid blijft. Het verhaal dat erop volgt, doet echter inzien, dat dit toch niet zó wijs van hem was. In een paar pennenstreken, die elkaar supersnel opvolgen, gebeurt er heel veel (2-5).

Wow!

Na zijn siësta staat David van zijn bed op en wandelt op het dak van zijn paleis. Hij kijkt van boven naar beneden en merkt een vrouw op, die zich baadt. De tekst zegt dan (letterlijk): ‘die vrouw ziet er zeer goed’ of ‘prachtig’ uit. Is het een kwalificatie voor rekening van de verteller? Of beschrijft het Davids vaststelling (2)? De opmerking, die iets later klinkt, dat ‘zij zich van haar onreinheid had gereinigd’ (4), duidt erop dat zij een (door in de thora voorgeschreven) ritueel bad neemt (Leviticus 15:19-24). Vanaf dat moment is het haar toegestaan om weer met haar man naar bed te gaan.

De gefascineerde en geïntrigeerde David laat door een bode nagaan wie die vrouw dan wel is. Deze komt terug en leidt zijn informatie in met het nadrukkelijke ‘deze’ (nl. die vrouw) is Batseba (of dochter van de eed), dochter van Eliam. Aan het eind ervan voegt hij eraan toe dat zij ‘de vrouw van Uria’ is. Glashelder toch? Deze vrouw hoort een ander toe en nog wel aan Uria, de Hethiet! Later rekent de verteller van de boekrol Samuël deze Uria bij de dertig krijgshelden van David (2 Samuël 23:39).

Prompt negeert David het gegeven dat zij getrouwd is en stuurt zijn bedienden om ‘die vrouw’ op te halen’. Zij verzet zich niet tegen de bedienden van de koning, maar gaat mee met hen die haar naar het paleis brengen. In de tekst staat niet dat David haar naar hem doet komen maar dat ‘zij naar hem toe komt’!

Hoewel zij feitelijk had kunnen weigeren net zoals later Nabot dat tegenover zijn koning Achab deed. Hij wilde zijn wijngaard, niet aan hem verkopen, omdat de thora verbiedt om familie-eigendom van de hand te doen. Zo kan Israëls koning – zich wel zonen en de dochters van het volk ‘nemen’ om hen als dienaren en dienaressen in te zetten (1 Samuël 8) – maar een getrouwde vrouw van een ander mag hij beslist niet tot zich ‘nemen’. Lezers kunnen zich indenken dat dit van haar een buitengewone moed zou hebben vereist. Hoe kun je immers ‘als vrouw’ een koning – en dan nog wel koning David – een ‘nee’ verkopen? Zij geeft hem dus toestemming om met haar te doen wat hem goeddunkt.

Zij had natuurlijk ook kunnen inbrengen dat zij niet het risico wilde lopen om zwanger te worden,  maar dat deed zij niet. Waarom niet? Over dit soort vragen kan alleen maar worden gespeculeerd. Durfde zij echt niet te weigeren? Voelde zij zich gevleid, omdat de koning haar wilde? Had zij seksuele verlangens, omdat haar man op veldtocht was? Was zij bang dat zij in het geval hij zou sneuvelen een armoedig leven te wachten zou staan? Dan maar beter een van de vrouwen van de koning worden of tenminste een van zijn bijvrouwen? Of wilde zij misschien een kind, omdat Uria haar misschien geen kinderen kon geven?

Meteen de slaapkamer in

Na haar aankomst wordt er niet gezellig gepraat, gedronken en gegeten. David laat er geen gras over groeien en gaat meteen met haar in zijn bed liggen en slaapt met haar. Na afloop ‘keert zij naar haar huis terug’ (4). Bij dit alles blijft de eigennaam van deze vrouw – behalve die eerste keer bij de door hem ingewonnen informatie – telkens onvermeld. Zij wordt vijf keer vermeld als de vrouw en verder bij het ophalen, slapen en terugkeren gewoon als een grammaticaal achtervoegsel. Dit betekent dat zij quasi aldoor als een object wordt geportretteerd. Het taalgebruik van de verteller verraadt dus dat de koning zich niet zozeer meester maakt van een persoon, maar van een ‘zeer goed uitziende vrouw’ (2). In dit opzicht laat de verteller haar maar één keer spreken. Helemaal op het laatst en dan nog met slechts (in het Hebreeuws) twee woorden: ‘zwanger (ben) ik’. En dat ik (‘ānōkhī)) komt dan met heel veel nadruk!’ De lezers kunnen er niet om heen. Als het kind wordt geboren dan zal het van de koning zijn! Toen zij naar hem toekwam en in zijn bed belandde, was zij immers niet meer ongesteld.

Wat nu?

Het ziet er dus echt niet goed uit voor koning David. Achtereenvolgens overtreedt hij van de Tien Woorden het tiende (d.i. niet begeren) en het zevende (d.i. geen overspel plegen). Hierdoor komt hij geweldig in de knoei. Als hij het nu alleen maar bij het kijken naar die naakte vrouw had gehouden, dan was er niets aan de hand geweest. Toen hij had laten informeren wie die vrouw wel was, dan was dat ook geen probleem geweest als hij het daarbij had gelaten. Ook toen hij haar liet ophalen en naar het paleis brengen, was er nog steeds geen man overboord. Hij had met haar een gesprek kunnen hebben over haar vader en over haar man. Telkens had hij op de rem kunnen gaan staan, maar dat heeft hij niet gedaan. Maar vanaf het moment dat hij haar zijn bed in trekt en met haar slaapt, is het meteen goed mis.

Hoe voelde hij zich toen hij haar naar huis zag gaan? Tevreden? Overgaan tot de orde van de dag?  Een maand later komt er als een donderslag bij heldere hemel haar bericht van twee woorden: ‘Zwanger, (ben) ik’. Breekt het koude zweet hem uit? Geen twijfel meer mogelijk. Hij heeft zich duidelijk in de nesten gewerkt. Stel dat er aan het licht komt dat David en Batseba overspel hebben gepleegd, dan verdienen zij volgens de thora beiden de doodstraf (Leviticus 20:10)! Gewis vraagt hij zich af hoe hij hier zonder kleerscheuren vanaf kan komen.

Strategische fouten

Hij, koning David, een meesterstrateeg, ziet zijn Waterloo aan de horizon opdagen. In deze korte episode (11:2-5) verwijzen vijf verseinden naar de gevolgen van zijn vijfdelige inschattingsfout. Razendsnel stellen de lezers immers vast welke fouten David stapsgewijs begaat. Zo blijft hij ‘werkeloos’ in de hoofdstad, terwijl zijn krijgsvolk en zijn generaal een zestigtal kilometer afleggen. Zij dalen met z’n allen zo’n kilometer af naar de Jordaan om daarna weer een kilometer omhoog te klimmen om in het land Ammon te komen. Onderweg, op weg naar de hoofdstad Rabba, strijden zij tegen de Ammonieten (15). Zij sjouwen de verbondskist mee, die Gods aanwezigheid symboliseert. Israëls God is dus ook mee op veldtocht, terwijl David van zijn siësta geniet, wat rondwandelt op het dak van zijn paleis en de tijd neemt om naar een zeer aantrekkelijke naakte vrouw te kijken (2e). Hij doet moeite erachter te komen wie zij is (3d), waarna hij er zich niet aan stoort om de getrouwde vrouw in de afwezigheid van haar echtgenoot naar zijn paleis te laten brengen. Niet om een onderhoud met haar te hebben, maar om haar possessief in zijn bed te krijgen, waarna hij haar terug naar haar huis laat keren (4c). Zijn passievol avontuur blijft niet zonder gevolgen, want hij, de koning van Israël heeft de vrouw van één van zijn krijgshelden zwanger gemaakt (5c)!

  1. Onvergelijkbare Uria – 2 Samuël 11:10-17

Naar Jeruzalem gestuurd

David beseft dat hij een groot probleem heeft. Zit hij met de handen in het haar of haalt hij zijn schouders op, omdat hij dit wel eventjes zal oplossen? Bij de pakken neerzitten doet hij allerminst en hij neemt een besluit. Hij stuurt een bericht naar zijn generaal Joab, die bezig is om de stad Rabba te belegeren.

Joab ontvangt Davids bericht en doet precies wat zijn koning hem beveelt, hoewel hij niet weet waarom hij dit moet doen. Hij stuurt soldaat Uria vanuit het Ammonitische gebied terug naar Jeruzalem. Dit heen en weer tussen Jeruzalem en Rabba neemt heel wat tijd in beslag. Wanneer Uria in Jeruzalem aankomt, wordt hij meteen in het paleis bij de koning ontboden.

Het wordt een informeel gesprek over hoe het met zijn generaal Joab gaat, met het volk en met de oorlog. David gebruikt daarbij drie keer het woord ‘sjālōm’: naar dat van Joab, het volk en van de oorlog. Het is dus duidelijk dat dit Hebreeuwse woord hier niet vertaald kan worden met ‘vrede’ maar met ‘welstand’. Naar de welstand van zijn soldaat Uria vraagt hij niet, waaruit blijkt dat hij hem louter behandelt als een pion. En dat blijft ook zo tijdens het vervolg van het gebeuren. Het feit dat David niet eens ingaat op het verslag van de naar hem toegestuurde soldaat, geeft duidelijk te kennen dat hij er niet echt in geïnteresseerd is. De drievoudige vraag van de koning fungeert dus als een voorwendsel en trekt tegelijk een soort rookgordijn op.

Naar huis gestuurd

De verteller doet geen enkele moeite om Uria’s rapportage uit te spellen, noch om de koning daarop enig commentaar te laten geven. Hij meldt gewoon dat de koning Uria naar zijn huis stuurt met de opdracht om daar ‘zijn voeten te wassen’ (8). Dit is een eufemistische formulering, die betekent dat hij het zich thuis comfortabel mag maken. Er te eten, te drinken en met zijn vrouw te slapen. David stuurt hem niet met lege handen naar zijn vrouw, want hij laat hem meteen een koninklijk geschenk achterna brengen.

Soldaat Uria begeeft zich echter niet naar huis, want hij gaat in het poortgebouw van het paleis slapen. Daar legt hij zich neer bij de soldaten, die ook in dienst zijn van zijn heer en generaal Joab. Van een verrassing gesproken! Hoe kan dat? Iedere soldaat, die van het front met een kortstondig verlof mag terugkeren, aarzelt toch geen moment! Die gaat toch linea recta naar zijn huis, naar zijn vrouw en naar zijn gezin. Wat is er met deze Uria aan de hand dat hij dat niet doet? Houdt hij niet van zijn vrouw? Waarom vlijt hij zich dan neer in de paleispoort naast zijn collega’s?

Opnieuw in het paleis ontboden

Uiteraard komt Uria’s merkwaardige gedrag koning David ter ore en deze blijkt er niets van te begrijpen. Hij laat hem daarom de volgende ochtend opnieuw bij zich roepen. De koning kan er met zijn hoofd niet bij. Het is hem een raadsel. Hij wijst Uria er eerst op dat hij toch van Rabba naar Jeruzalem een lange reis achter de rug heeft en vraagt hem dan waarom hij niet naar zijn huis is gegaan. Dat begrijpt toch geen mens!

Totaal verbaasd vraagt de koning aan Uria waarom hij niet gezellig naar huis is gegaan. Hoogstwaarschijnlijk hoort David hem met veel ongeloof aan, dat hij solidair wil zijn met allen die bij de Ammonitische hoofdstad Rabba in het open veld zijn gelegerd. Het is echt bijzonder opmerkelijk dat deze man – die van huis uit geen Israëliet is, maar een Hethiet – eerst de verbondskist (en eigenlijk dus God), Israël en Juda noemt. Dan vermeldt hij zijn heer (generaal) Joab en tenslotte zijn medesoldaten! Hij zegt met andere woorden, dat als zij niet gezellig thuis kunnen zijn, dat hij dat dan ook niet wil. Dit laatste komt bijzonder sterk uit de verf, omdat hij enigszins verontwaardigd in het Hebreeuws letterlijk zegt: ‘en ik, ik zou dan wel in mijn huis komen om te eten, en te drinken en bij mijn vrouw te liggen!?’

Uria laat het daar echter niet bij, want hij zweert met een eed bij het leven van de koning en hij doet dat met de woorden: ‘zowaar jij leeft! En zowaar jouw ziel leeft!’. Deze tweede uitspraak is absoluut synoniem aan de eerste. Eigenlijk zegt hij tweemaal hetzelfde, zodat deze aan de koning gedane eed een kolossale nadruk krijgt. Meteen laat hij er heel kordaat op volgen: ‘Dát (of: zóiets) doe ik niet!’ Wat een krachtige uitspraak! Onder geen beding wil hij van zijn aanwezigheid in Jeruzalem profiteren om naar huis te gaan om er te eten, te drinken en met zijn vrouw te slapen. En dat klinkt dan in de mond van iemand die geen rasechte Israëliet is. Echt verbluffend!

Terug bij af

In schaakstermen zouden lezers kunnen zeggen dat Uria zijn koning mat heeft gezet. Deze zegt niets, omdat … hij er gewoon niets tegenin kan brengen. Misschien beseft hij – hoewel niemand het kan zien – dat hij zelf echt in zijn hemd staat. De echtgenoot Uria heeft niet met zijn vrouw geslapen, maar hij, de koning, heeft dat wel gedaan. David heeft flink misgekleund en wat doet hij …? Hij gaat verder met knoeien.

David beseft dat hij – op het denkbeeldige schaakbord – een nieuwe zet zal moeten bedenken. Hij probeert tijd te winnen en daarom vertelt hij aan Uria dat hij nog niet meteen naar het front terug moet. Hij mag gerust nog een dag in Jeruzalem blijven. Eerst de dag daarna zal hij naar Rabba moeten vertrekken (12).

En dan gebeurt er iets zeer ongewoons. David nodigt Uria uit om bij hem te komen eten. Een gewoon soldaat mag zomaar ineens in het paleis komen aanschuiven aan de koninklijke tafel en er volop eten en drinken. Wat denkt Uria op dat moment? Waarom zit ik hier aan de maaltijd bij de koning? Zou hij mijn besluit zo erg waarderen, dat ik uit solidariteit met mijn collega soldaten de nacht heb doorgebracht, in de plaats van naar huis te gaan? Is het daarom dat hij mij dit voorrecht verleent? Of komt het misschien, omdat ik een dubbele eed ten aanzien van de koning heb uitgesproken?

David denkt echter aan iets heel anders. Hij wil Uria koste wat het kost met zijn vrouw doen slapen. Bijgevolg voert hij hem dronken in de stelligste hoop dat hij dan wel naar huis zal gaan. En als dat gebeurt, dan … zal er geen haan naar kraaien dat hij, de koning, de vader is van het kind dat geboren zal worden. Iedereen zal er dan beslist van uitgaan dat Batseba zwanger is geworden door haar echtgenoot Uria. Wat David doet, dat  is een koning van Israël onwaardig. Uria wil zich aan de regels van de heilige oorlog houden, die voorschrijven dat je zolang die duurt niet met een vrouw slaapt (1 Samuël 21:4-5). Uria doet het niet, terwijl David het wel doet.

Schaakmat!

David kan niet anders dan perplex staan. Zelfs dronken gevoerd, blijkt Uria voldoende ruggengraat te hebben om trouw te blijven aan zijn hoogstaand principe (13). Hij gaat niet naar zijn vrouw Batseba en hij slaapt niet met haar. Welke soldaat brengt zoiets op? Hoeveel hebben er zo’n offer voor Israëls God  en volk over? Uria heeft hiermee bewezen dat zijn woorden van de dag ervoor geen holle woorden waren. Zijn daden bewijzen het ontegenzeggelijk.

Uria laat zich niet uit het lood slaan. Vraag is natuurlijk of hij wel of niet weet of David met zijn vrouw heeft geslapen. In het eerste geval kan hij het van de dienaren van de koning hebben vernomen. Van hen die informatie over haar moesten inwinnen of van hen die haar hebben opgehaald en naar de koning hebben gebracht. Misschien ook van de dienaren die van haar aan de koning moesten meedelen dat zij zwanger was. In het paleis en in de poort werd er mogelijk gefluisterd dat Uria’s vrouw bij de koning  in het paleis is geweest. Ook kan Uria het al tijdens de belegering van Rabba hebben kunnen afleiden op grond van de geruchten, die er de ronde deden.

Als Uria inderdaad op de hoogte was, dan werpt dat een heel ander licht op het hele gebeuren. Zijn gedrag en zijn woorden tegenover de koning spreken dan boekdelen. Blijkbaar speelt hij het spel van de koning mee en dan fungeert zijn hele houding als een impliciete beschuldiging aan diens adres. Hij zal dan ook wel beseffen dat het zinloos zou zijn om de koning publiekelijk aan de kaak te stellen. Zonder kleerscheuren zou hij er hoe dan ook niet vanaf komen.

In het tweede geval is Uria mogelijk de enige, die niets weet van wat er allemaal in Jeruzalem is gebeurd, terwijl hij op veldtocht was. Diegenen die het wel weten, vonden het misschien te pijnlijk voor hem om het hem te vertellen en wilden zij hem dit besparen. Enerzijds is hij dan een pion of een speelbal in de handen van de koning, maar anderzijds kan deze laatste niet doen wat hij met Uria wil. David heeft werkelijk pech dat zijn krijgsman zo’n nobel en solidair karakter heeft. Zijn handelen en woorden brengen zijn empathie, eerlijkheid en loyaliteit op de voorgrond. In deze fase van zijn leven steekt David uitermate negatief en schril tegen hem af. Hij gedraagt zich zelfzuchtig, oneerlijk, sluw, berekend en vals!

Tegenpolen

David en Uria blijken dus absolute tegengestelden. In Israël zou hij niet een koning mogen zijn zoals andere volken er hebben, die autocratisch alles tot zich nemen wat hen maar belieft. Volgens het voorschrift voor de koning van Israël in de thora hoort hij alle wetten, die erin staan in acht te nemen. Hij mag zich trouwens niet inbeelden, dat hij meer is dan anderen en in enig opzicht boven de wet staat (Deuteronomium 17:19-20). In de hier beschreven episode over hem, Batseba en Uria kan hij allesbehalve een lichtend voorbeeld voor zijn onderdanen worden genoemd. Uria daarentegen is dat wel voor zijn volksgenoten en zelfs voor zijn koning. In dit verhaal wordt hij zeven keer (!) als ‘Uria, de Hethiet’ vermeld (11:3,6,17,21,24,12:9,10). Hij heeft de zuiver Hebreeuwse naam ‘mijn licht is Yah’ (als afkorting van YHWH) en is daarom mogelijk in Israël opgegroeid en misschien zelfs de zoon van Israëlitische ingezetenen. Terwijl David als Israëls ‘gezalfde koning’ of ‘messias’ juist super solidair moet zijn met de voor hem strijdende God en onderdanen, is het juist deze niet rasechte Israëliet, die het toonbeeld is van de super voorbeeldige gelovige!

Een slecht verliezer

Het lukt David maar niet om Uria ertoe te bewegen om met Batseba te slapen. Daarom stuurt hij hem terug naar het slagveld met een brief voor zijn heer Joab. In die brief draagt de koning de generaal op om Uria in de strijd te doen omkomen. David blijkt dus een slecht verliezer te zijn en die geen scrupules toont om definitief met zijn tegenstander af te rekenen

Ter afronding

Davids passiviteit ten aanzien van Gods en Israëls zaak in dit hoofdstuk (2 Samuël 11) is mee de oorzaak van zijn affaire met Batseba. Na een eerste misstap volgen er nog andere. Voor de buitenwereld kan hij zijn overtredingen aanvankelijk aardig verbergen, maar blijkbaar rekent hij daarbij niet met God. De grootste vijand van de glorieuze David blijkt zijn eigen kwade neiging te zijn. Het feit dat de bijbelverteller het niet nalaat om – via een zeer spannend verhaal – ook het negatieve gedrag van een zo’n imposante koning te delen, maakt de betekenis ervan zo overtuigend. Hij romantiseert het leven van David niet, noch idealiseert hij diens persoonlijkheid (zoals de schrijver van 1 Kronieken dat daarentegen wel doet). Dankzij de niet opgesmukte voorstelling van deze episode uit Israëls grootste koning kunnen lezers hun voordeel doen en leren van Davids fouten en misstappen.

Wordt vervolgd

Aanbevolen literatuur

Alter, R., Bijbelse vertelkunst, Baarn 1997

Bar-Efrat, S., Narrative Art in the Bible, Sheffield 1989

Fokkelman, J.P., King David, Narrative Art and Poetry in the Books of Samuel (NAPS) Vol I, Assen 1981, 41-96

Licht, J. , Storytelling in the Bible, Jerusalem 1978

Muraoka, T., Why Read the Bible in the Original Languages? Leuven 2020

Rosenberg, J., ‘1 and 2 Samuel’ in: R. Alter and F. Kermode, The Literary Guide to the Bible, Cambridge MA 1987, 122-145

Sternberg, M., The Poetics of Biblical Narrative. Ideological Literature and the Drama of Reading, Bloomington 1987

Tsumura, D.T., The Second Book of Samuel, Grand Rapids MI, 2019

Wijntjes, M-J., ‘I en II Samuël en I Koningen 1 en 2’ in: J. Fokkelman en W. Weren, De Bijbel Literair, Zoetermeer 2003, 159-181