7-Bijbelse figuren7.1-Kennismaken

7.1.5 Driemaal ‘Lange leve koning David!’

Stapsgewijs kennismaken met David, die als de hoofdspeler fungeert

in het tweede gedeelte van de boekrol Samuël.

Inleiding

David leeft in een gecompliceerde situatie en bokst zich er met vallen en opstaan doorheen (zie 1 Samuël 27 – 2 Samuël 1 en 3 Hebreeuwse Bijbel 3.1 Kennismaken 8 t.e.m. 12). De sleutel tot zijn succes? Hij doet een groeiend beroep op de goddelijke dimensie in zijn leven, die zijn tegenstander Saul uit het oog had verloren.

Met de dood van koning Saul lag de weg voor David open om vanuit Filistea naar zijn vaderland terug te keren. Hoewel hij gelooft de door God gekozen nieuwe koning van Israël te zijn, gaat hij uiterst voorzichtig te werk. Hij is zich zeer goed bewust van de grote vijandschap die tegen hem heerst vanwege Sauls getrouwen. Hij moet dus de sympathie van alle stammen zien te winnen. Daarnaast dient hij het vooroordeel dat tegen hem heerst, weg te werken. Dit was ontstaan gedurende de zestien maanden, die hij in de Filistijnse stadstaat Gat verbleef. Dit geldt mogelijk ook voor de verwijdering, die hij zodoende ten opzichte van de leden van zijn stam Juda had veroorzaakt. Deze uitdaging vraagt om wijsheid en begrip en daarnaast … de leiding van JHWH, de God op wie hij altijd heeft vertrouwd. David lijkt er echter klaar voor te zijn om deze nieuwe fasen in zijn leven aan te vatten.

Lezers doen er goed aan om de aangegeven bijbelgedeelten in deze bijdrage erop na te lezen. Dit helpt om de schrijver bij zijn beeldvorming van David in de hoofdstukken 2-6 in 2 Samuël op de voet te volgen.

  1. Koning David – 2 Samuël 2:1-7

Meteen na Sauls dood trekt David met zijn legerbende en zijn gezin op JHWH’s aanwijzing naar de landstreek Juda.

1 Enige tijd later wendde David zich tot JHWH en vroeg: ‘Zal ik naar Juda gaan?’ ‘Goed,’ antwoordde JHWH. ‘Naar welke stad zal ik gaan?’ vroeg David, en JHWH antwoordde: ‘Naar Hebron.’ 2 Daarop trok David naar Hebron – 2 Samuël 2:1-2a NBV

Zodoende volgt David Gods wil op (1-2). Een wijze politieke zet? Hij verlaat definitief het Filistijns gebied, waar hij zich voorheen bevond, waarheen hij voor Saul was gevlucht. In Juda aan­gekomen, klampt het ontredderde volk zich aan hem vast. Wat moet er immers van Israël worden? Koning en kroonprins Jonatan zijn gesneuveld! Wat mogen of kunnen zij verwachten van Sauls laatste zoon Isboset? Kan deze opboksen tegen de constante agressie van de vijf Filistijnse stadsvorsten? Davids weldaden voor de Filistijnen werpen nu hun vruchten af. In zijn Filistijnse positie blijken zijn manoeuvres achter de coulissen ten gunste van Israël nu gewicht in de schaal te leggen. De Judeeërs aarzelen niet. Bij de stad Hebron zalven zij hem en roepen hem uit tot koning over Juda (3-4). In die tijd geldt die titel voor een soort stamhoofd, graaf of hertog. Davids eerste stap naar de troon van heel Gods volk is gezet.

De kersverse koning zendt een niet mis te verstane boodschap aan de mensen van de stad Jabes in Gilead. Zij hadden immers het lijk van Saul aan de Filistijnen ontfutseld. Op deze spectaculaire manier hadden zij de laatste eer aan Saul en zijn zonen bewezen. Davids eerste daad als koning van het zuidelijke Juda bestaat eruit om deze mannen uit Jabes te zegenen. Israëls eerste koning Saul had hen immers aan het begin van zijn regering bevrijd uit de macht van de Ammonieten (zie 1 Samuël 11 en de bijdrage 3. Hebreeuwse Bijbel 3.1. Kennismaken 8. Driemaal is scheepsrecht).

David wenst hun JHWH’s liefde en trouw toe. Tegelijk belooft hij dat hijzelf hen tot zegen (of weldaad) zal zijn. David kennende, is hij enerzijds echt geroerd door hun daad. Zij hebben zich ingezet voor Saul, de man van wie hij ook altijd heeft gehouden. Nu kunnen de Jabesieten ook op hém rekenen. Anderzijds gebruikt hij hun moeilijke positie zonder koning tot eigen voordeel (of tot Gods zaak?). Hij attendeert hen erop dat de hele stam Juda hem koning heeft gemaakt. Een lichte hint? Een goed verstaander heeft voldoende aan een half woord (4-7).

  1. Dan maar … burgeroorlog! – 2 Samuël 2:8-3:1

Met Davids zalving tot koning over het zuidelijke Juda valt het land in twee blokken uiteen. Isboset, Sauls laatste zoon uit de stam Benjamin, wordt door diens generaal Abner op de troon van het noordelijke Israël gezet. Deze kan dan als koning over Benjamin en tien andere stammen vanuit zijn hoofdkwartier in Machanaïm in het Overjordaanse Gilead regeren (8-10). Isbosets opperbevelhebber Abner laat Juda’s daad van politieke en maatschappelijke afzondering niet welgevallen. Er ontstaat een burgeroorlog: Jakobs afstammelingen vliegen elkaar naar de keel (12-13). (Net zoals heel veel later onder president Lincoln de noordelijke staten van Amerika erop uit trokken om de afgescheiden zuidelijke staten terug te brengen tot de oorspronkelijke eenheid).

De legers worden aangevoerd door hun respectievelijke generaals, nl. Joab voor Juda en David tegenover Abner voor Isboset en Israël. Te Gibeon staan beide militairen met hun manschappen oog in oog. Abner stelt voor om bloedvergieten flink te reduceren. Een kampstrijd tussen tweemaal twaalf jonge soldaten uit de twee rivaliserende legers kan dit helpen verwezenlijken. Wie overwint, krijgt de leiding over de twaalf stammen van het daarna samengestelde koninkrijk Israël (14-16). Het resultaat blijft onbeslist, want ze sterven alle vierentwintig! De twee legers botsen frontaal op elkaar. De noordelijken delven grandioos het onderspit (17). Tijdens die veldslag komt het tot een tweestrijd tussen generaal Abner en Joabs broer Asaël. Abner vraagt hem tweemaal nadrukkelijk om hem niet te achtervolgen. Hij zal immers niet van hem kunnen winnen. Asaël luistert niet naar die goede raad en moet dit onbesuisde gedrag met de dood bekopen (18-32) .

Tijdens deze episode komen een aantal positieve karaktertrekken van generaal Abner tot uiting: hij stelt de tweekamp voor (14), tweemaal spoort hij tevergeefs Joabs broer Asaël aan om niet met hem te vechten, omdat hij hem wil sparen (21,22) en uiteindelijk legt hij de basis voor een wapenstilstand tussen de noordelijken en de zuidelijken (26).

Deze laatste blijkt echter van korte duur. De strijd hervat zich en verloopt langzaamaan in Davids voordeel.

1 De strijd tussen het huis van David en het huis van Saul duurde lang. Maar terwijl David steeds sterker werd, werd het huis van Saul steeds zwakker – 2 Samuël 3:1 NBV

  1. De burgeroorlog raast voort! – 2 Samuël 3:2-39

In de stad Hebron heeft David zijn machtsbasis stevig gevestigd. Hij legt er het fundament voor zijn toekomstige dynastie.

2 David kreeg in Hebron zes zonen: de oudste was Amnon, een zoon van Achinoam uit Jizreël; 3 de tweede was Kileab, een zoon van Abigaïl, de vroegere vrouw van Nabal uit Karmel; de derde was Absalom, een zoon van Maächa, die een dochter was van koning Talmai van Gesur; 4 de vierde was Adonia, een zoon van Chaggit; de vijfde was Sefatja, een zoon van Abital; 5 en de zesde was Jitream, een zoon van Davids vrouw Egla. Dat waren de zonen die David in Hebron kreeg – 2 Samuël 3:2-5 NBV

De al zevenjaar durende strijd (2:11) verloopt in het voordeel van de door God gezalfde koning David. En dit hoewel hij het met aanzienlijk minder manschappen moet doen.

Aan het hof van koning Isboset doen er zich complicaties voor. De relatie tussen de koning en zijn generaal Abner – die tevens een neef van Saul is – wordt met de dag slechter. Daar de eerste een nogal zwakke en kleurloze figuur is, zwaait Abner de scepter in het paleis. Hij is niet alleen de man, die Isboset op de troon heeft gezet, maar hij eigent zich ook een bijvrouw van de overleden koning Saul toe. Neemt men in het Oude Midden-Oosten de vrouw van een koning, dan betekent dat een invloedrijke politieke zet. Een daad die meestal wordt beschouwd als een greep naar de macht. Isboset blijkt niet in staat om dat tegen te houden.

Mogelijk wil Abner met zijn initiatief het laken niet naar zich toetrekken, maar Isboset ziet dat anders. Hij wil dit niet op zich laten zitten. Als hij zijn generaal erover aanspreekt, dan reageert deze als gebeten. Heeft Isboset niet alles aan hem te danken? Als de koning zich zó ondankbaar opstelt, dan is het maar beter om een streep onder hun relatie te trekken (6-11).

De ruzie loopt uit de hand en Abner gaat met David onderhandelen. De generaal van de noordelijke stammen lijkt te weten, dat God aan David het koningschap wil doen toekomen (9-10). David heeft wel oren naar zo’n toenadering, maar eerst eist hij dat zijn eerste vrouw Mikal bij hem terug kan keren (12-16). Zo stuurt David boodschappers naar Isboset, opdat deze Mikal naar hem laat komen. Davids schoonvader Saul had Mikal immers van hem afgenomen en haar aan een ander gegeven (1 Samuël 25:44). Isboset gaat op die eis in en Abner zorgt ervoor dat haar tweede man daartegen geen strobreed in de weg legt (12-16). Vervolgens begint hij de tien stammen van Israël en Sauls stam Benjamin (!) te bewerken. Zij blijken zijn idee toegenegen en Abner begeeft zich met twintig man naar David. Een maaltijd beklinkt hun afspraak om een onderling verbond te sluiten. Hierop vertrekt Abner om de genoemde stammen te verzamelen. David ziet zich het koningschap zo goed als in de schoot geworpen (20-21).

Abners collega en rivaal Joab verneemt dat zijn koning zijn tegenstander Abner in vrede heeft laten vertrekken. Hij reageert enorm verontwaardigd en slingert verwijten naar Davids hoofd. Joab is absoluut niet blij met diens toenadering tot Abner! Zal hij zijn post als opperbevelhebber verliezen en zijn plaats moeten inruimen voor zijn concurrent? Niet onwaarschijnlijk! Hij vermoedt dat Abner hoopt dat zijn overstap naar David hem een eervolle positie zal opleveren. Bovendien is Joab Abners krijgsdaad tegen zijn eigen broer Asaël nog lang niet vergeten (22-25).

De volgende episode verraadt dat in feite niet David, maar Joab de machtigste man van Juda is. Deze generaal, die niet bij het verbondsmaal was, vermoordt eigenhandig de niets vermoedende Abner (3:26-27). Hij doet dit uiteraard ook om zijn door Abner in de strijd gedode Asaël (2:12-32) te wreken. David vreest voor ernstige politieke gevolgen. Zal men hem die sluipmoord in de schoenen schuiven? Hij doet er daarop echt alles aan om het volk ervan te overtuigen, dat deze laag­hartige daad niet door hem is bevolen. Hij beveelt een indrukwekkende stoet voor Abner, waaraan Joab en het volk van Juda al rouwend aan moeten deelnemen. Zelf stapt hij achter de lijkbaar en weent hij bij diens graf (31-34).

31 … Koning David zelf liep achter de baar 32 toen Abner in Hebron werd begraven. De koning jammerde luidkeels bij Abners graf, en de soldaten jammerden mee. 33 De koning zong een klaaglied voor Abner:

‘Hoe eerloos moest je sterven, Abner.

34 Je handen waren niet geboeid,

je voeten niet gekluisterd,

toch ben je als door struikrovers geveld.’

Toen begon iedereen nog luider te jammeren – 2 Samuël 3:31b-34 NBV

Ook bekent David tegenover zijn soldaten, dat hij niet de kracht heeft om tegen zijn neven, de generaal Joab en diens broer Abisaï, op te kunnen.

38 De koning zei tegen zijn soldaten: ‘Besef dat Israël vandaag een groot bevelhebber is ontvallen. 39 Ik ben nog zwak, al ben ik dan tot koning gezalfd; tegen deze mannen, de zonen van Seruja, ben ik niet opgewassen. Moge JHWH de misdadiger naar zijn misdaad vergelden.’ – 2 Samuël 3:38-39 NBV

David steekt zijn geweldig groot ontzag voor Abner dus niet onder stoelen of banken. Zijn gedrag tijdens diens begrafenisplechtigheid, waarbij hij ook die hele dag weigert te eten, neemt die verkeerde indruk met succes weg (36-39).

  1. De burgeroorlog op z’n laatste benen – 2 Samuël 4:1-12

Het bericht van Abners dood veroorzaakt bij koning Isboset een fatale klap. De angst zit er goed in. Niet alleen bij hem, maar bij heel zijn volk (1). Het voelt zich zonder de krachtige Abner en met de zwakke Isboset als verlamd. Er valt niets meer te beginnen! Het heeft immers alleen de nog te jonge en vooral kreupele kleinzoon van Saul, Mefiboset als mogelijke, maar weinig realistische optie. In oorlog blijven met David en zijn ijzervreters Joab en Abisai vormt – voor wie zelfs David echt bevreesd is (3:39) – geen aangenaam perspectief (2-4). Zelfs binnen de stam Benjamin ziet men het niet meer zo zitten. Na rijp overleg plegen twee van hun officieren verraad. Zij doden de achteloze koning in zijn slaap en triomfantelijk brengen zijn diens hoofd tot bij David (5-8).

11 En nu hebben sluipmoordenaars als jullie een onschuldig man in zijn huis op zijn bed vermoord! Zou ik dan niet zijn bloed aan jullie wreken en jullie van de aarde wegvagen?’ 12 David gaf zijn soldaten een teken, en Rechab en Baäna werden ter dood gebracht. Hun handen en voeten werden afgehakt en hun lijken werden opgehangen bij het waterbekken van Hebron. Het hoofd van Isboset werd begraven in het graf van Abner in Hebron – 2 Samuël 4:11-12 NBV

Opnieuw bewijst David aan iedereen dat hij niet gediend is van mensen, die hem op onrechtvaardige en lage wijze de troon in handen willen spelen. Hij beschouwt Isboset als een rechtvaardig man, die zich bovendien niet kon verdedigen. Zijn motto bij hun executie lijkt te luiden als ‘wie naar het zwaard grijpt en een hoofd afsnijdt, moet door dat zwaard helemaal in stukjes worden gehakt’. Met een gezworen eed betuigt hij eens temeer zijn trouw aan Sauls familie (9-12). In alle opzichten wil David aan iedereen duidelijk maken, dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan het oneerlijk naar zich toetrekken van Sauls koninkrijk.

  1. Drievoudig koning – 2 Samuël 5:1-26

Davids onberispelijke handelwijze overtuigt vriend en vijand van zijn geschiktheid als koning over heel Israël. Het incident wordt afgesloten met een verbond tussen de tien stammen en (Sauls stam) Benjamin enerzijds en (Davids stam) Juda anderzijds. Te Hebron wordt hij door de noordelijke stammen benaderd. Zij verzoeken hem het koningschap over hen op zich te nemen. Drie motieven spelen daarbij voor hen een rol: a. hij is een Israëliet en dus een afstammeling van Jakob, b. hij was eerder al Israëls – en dus ook hun – legeraanvoerder en c. JHWH staat achter deze David uit de stam van Juda. Deze heeft hem immers op weg geholpen om koning te zijn. Probleemloos volgt daarop zijn zalving tot koning over de twaalf stammen (5:1-3). Zo wordt David een tweevoudig koning: over de zuidelijke stam Juda én over de noordelijke stammen Israël.

Voor David stelt zich dan de vraag in welke stad hij als Judeeër over deze beide landgedeelten zal heersen. Waar zal hij zijn hoofdstad vestigen? De rivaliteit tussen noord en zuid onderschat hij niet. Hij besluit met zijn politiek inzicht en zijn spitsvondige strategie de oude stad Jebus in te nemen (5:5-8). Dit (latere Jeruzalem) wordt ‘zijn stad’ en dus een ideale neutrale hoofdstad voor Israël. Door de inname ervan wordt hij tevens koning van de stadstaat Jebus. Bijgevolg blijkt hij een drievoudig koning te zijn geworden: eerst van Juda, dan van Israël en uiteindelijk ook van Jebus (of Jeruzalem). In deze stad gaat hij in de burcht wonen en noemt die ‘de stad van David’ (5:9). Daar installeert hij zich en begint zijn dynastie uit te bouwen.

13 Na zijn komst uit Hebron nam David nog meer vrouwen en bijvrouwen, afkomstig uit Jeruzalem, en kreeg hij nog meer zonen en dochters. 14 Dit zijn de namen van de zonen die in Jeruzalem geboren werden: Sammua, Sobab, Natan en Salomo, 15 Jibchar, Elisua, Nefeg en Jafia, 16 en Elisama, Eljada en Elifelet.

David beseft dat hij echt alles aan God te danken heeft. Anderen beginnen dat ook in te zien, omdat JHWH immers de hele tijd met hém was (10). Hun God heeft dit koningschap en deze grootheid aan David geschonken ’ter wille van zijn volk Israël’ (12). Dit blijkt ook verder uit de smadelijke nederlaag, die David de tegen hem opgetrokken Filistijnen bezorgt (17-25). Voorafgaand had hij JHWH God geraadpleegd en vervolgens gedaan ‘zoals JHWH hem geboden had’ (19,22,25).

  1. David moet terug naar Gods thora – 2 Samuël 6:1-23

Eén van Davids eerste regeringsdaden is de ark van God of de ark van JHWH naar de nieuwe hoofdstad brengen. Omtrent dit bijzondere transport komen in dit hoofdstuk beide woordgroepen elk zeven keer voor. Zij suggereren daarmee een dubbele volheid. De eerste godsnaam is de soortnaam God of ‘elōhīm en staat voor de schepper van alle volken. JHWH is de eigennaam van Israëls God en verwijst naar hem als hun verbondsgod. Impliciet geven deze twee specificaties – ‘van God’ en ‘van JHWH’ – aan, dat die verbondskist er zowel voor het volk Israël is als voor alle volken. Deze kist – die een troon symboliseert – behoort dus als het ware toe aan de universele God en schepper ‘elōhīm én aan Israëls nationale God JHWH. Als verbondsgod heeft deze een bijzondere en specifieke relatie met dit volk van twaalf stammen. Zij komen voort uit hun aartsvader Jakob, die tevens Israël heet.

In zijn opgang naar de troon is JHWH niet van Davids zijde geweken. Nu hij zich als koning temidden van Israël vestigt, wil hij zijn God op een nog concretere manier bij zich hebben. Daar deze verbondskist bij de Sinai onder de leiding van Mozes is gemaakt, lag zij mee aan de basis van Israëls eenheid.

Al heel lang stond de kist op zo’n veertien kilometer van de stad Jeruzalem in Baäle-Jehuda, dat ook wel Kirjat-Jearim wordt genoemd. De Filistijnen hadden haar dáár gedeponeerd, nadat ze een lange tijd in hun bezit was geweest (zie 1 Samuël 6 en 3. Hebreeuwse Bijbel 3.1. Kennismaken 6. Een kleine kist met een mega impact). Op de ark van het verbond of de verbondskist troont Israëls God. Waar de ark is, is God onzichtbaar aanwezig. David wil de verbondskist naar Jeruzalem voeren en dat op een nieuwe wagen …

6 Toen ze langs de plek kwamen waar Nachon zijn graan dorste, gingen de ossen daar op af. Uzza stak zijn hand uit en greep de ark van God vast. 7 JHWH ontstak in woede tegen Uzza en strafte hem ter plekke voor zijn onachtzaamheid, zodat hij op slag dood was. 8 David werd kwaad omdat JHWH Uzza had doorkliefd. Hij noemde die plaats Peres-Uzza, en zo heet het daar tot op de dag van vandaag. 9 Toen werd David bang voor JHWH en hij vroeg zich af: Hoe kan de ark van JHWH ooit bij mij in Jeruzalem komen? 10 Hij durfde de ark niet meer terug te leiden op de weg naar de Davidsburcht, en liet de wagen afslaan naar het huis van Obed-Edom, een Gatiet. 11 De ark van JHWH bleef drie maanden in het huis van Obed-Edom, en JHWH zegende Obed-Edom en zijn hele huishouden – 2 Samuël 6:6-11.

Fout! Echt helemaal mis! Goed bedoelend probeert de priester Uzza de verbondskist, die begint te kantelen voor vallen te behoeden (6-7). Het baat niet en de priester sterft ter plaatste. Hebben de aanwezigen met een onredelijke en wrede God te maken? Later vertelt de schrijver van 1 Kronieken dit gebeuren opnieuw (in 13:1-14; 15:1-16 en 16:6). Hij voegt er een verhelderende opmerking aan toe. Bij het transporteren worden er grove fouten gemaakt. Ten eerste hebben de priesters zich niet geheiligd (15:14). Ten tweede hebben zij de verbondskist niet op hun schouders gedragen (15:15), zoals is voorgeschreven in Deuteronomium (10:8). Bovendien mogen mensen de verbondskist nu eenmaal niet aanraken. Zelfs aan de Kehatieten – die nochtans de taak hebben haar te vervoeren – is het verboden (Numeri 4:5,15). Nogal logisch toch? God raakt men niet zómaar aan!

Het voorval voert David en zijn volk terug tot bij Mozes’ thora of onderwijs (15:15). Het lijkt erop dat Uzza’s dood hier een plaatsvervangende functie vervult. David en zijn gevolg maken zich schuldig en zij hadden moeten sterven. Echter Uzza schiet er het leven bij in. Dáár in Baäle-Jehuda wordt David aan het begin van zijn regering bepaald bij de noodzaak om Gods voorschriften nauwgezet te respecteren. Alleen dán kan hij een goed herder voor zijn volk zijn. Wijlen koning Saul vatte Gods voorschriften eigenzinnig op en maakte zich voorgoed ongeschikt voor het koningschap over Gods volk Israël (1 Samuël 9-15). Diezelfde fout David kan en mag zich absoluut niet veroorloven.

Ter afronding

De schrijver van 2 Samuël 2-6 geeft beetje bij beetje gestalte aan David. Koning Saul begon schitterend (1 Samuël 9-12), maar later liet hij JHWH links liggen (13-15). Ook David maakt een goede start. Dat bewijzen een hele reeks beslissingen en daden. Hij raadpleegt JHWH, keert terug naar zijn stam Juda en aanvaardt er het koningschap. De Jabesieten bewijst hij een markante weldaad. Hij houdt een jarenlange verdedigingsoorlog tegen de noordelijke stammen vol. Zijn toekomstige dynastie begint hij vorm te geven. Hij verwelkomt generaal Abners vredesaanbod en maakt daarbij goede afspraken. Zijn eigen generaal Joab rijdt David met zijn moord op Abner in de wielen. Hierop betuigt David in het openbaar dat hij er zelf niets mee te maken heeft. Ootmoedig bekent hij niet opgewassen te zijn tegen Joab en zijn broer. Uit groot respect en in diepe rouw bewijst David Abner de laatste eer. De officieren, die zijn collega Isboset hebben vermoord, straft hij. Na zijn zalving tot koning door de noordelijke stammen en de verovering van de stad Jebus wordt hij een drievoudig koning.

In vele opzichten blijkt David dus echt met God te zijn, hoewel hij ook steken laat vallen. Zo wil hij Gods verbondskist naar Jeruzalem voeren, maar daarbij overtreedt hij essentiële thoraregels. Zijn initiatief loopt faliekant af. Het betekent voor hem een echte wake-up call, waaruit hij lessen kan trekken voor zijn verder beleid als koning.

Wordt vervolgd