3.3.6 Israëls schepper in het Oude Midden Oosten
Het verdiepen van de betekenis van het scheppingsverhaal (Genesis 1:1-2:4a) in het licht van de volledige inhoud van de boekrol Genesis.
Inleiding
Israëls literair erfgoed lijkt qua omvang een dwerg te midden van de literaire, godsdienstige en culturele grootse producten van de oude wereldmachten Egypte, Assyrië en Babylonië. Hoe bijzonder is Israëls scheppingsverhaal, dat slechts op een zoveelste gekopieerde boekrol voorhanden is? Is het te veronachtzamen tegenover de vele hiërogliefenverhalen op Egyptes imposante bouwwerken en de teksten op de ontelbare kleitabletten, die de schrijvers uit Mesopotamië hebben nagelaten? Verdwijnt de Israëlitische sprinkhaan tegenover het Egyptische nijlpaard en de Assyrisch-Babylonische leeuw daarbij in het niet? Om een antwoord te kunnen geven dringt een vergelijking en een bezinning zich op.
In de wereld van het Oude Midden Oosten staat Israëls scheppingsverhaal naast andere verhalen over het ontstaan van de wereld en de mensheid. Hoeveel lijkt het op en verschilt het van hun voorstellingen van de schepping? Welk gods-, wereld- en mensbeeld voert daarin de boventoon en in hoeverre is het met Genesis 1:1-2:4a verwant of verschilt het ervan? Wat wil de inleiding van het boek Genesis eigenlijk aan zijn lezers kwijt over God, de wereld, de mensheid en … Israël?
- Teksten uit het Oude Midden Oosten
Na een kennismaking met het bijbelse scheppingsverhaal in Genesis 1: l-2:4a als een hoogstaand kunstwerk in de eerste twee bijdragen[1] is het nodig om het te herlezen tegen de achtergrond van zijn ontstaan. Binnen het kader van deze bijdrage zijn uiteraard alleen die teksten van belang, die licht (kunnen) werpen op zijn eigen aard en betekenis. Te denken valt aan de wonderlijke scheppingsverhalen van het Oude Egypte enerzijds en die van Assyrië-Babylonië anderzijds. Ze zullen lezers helpen om het Hebreeuwse scheppingsverhaal op zijn waarde te schatten.
Betreffende teksten, die over het ontstaan van de wereld gaan en waarin meerdere goden een rol spelen, hebben een uitgesproken episch karakter. Het gaat bovenal om gedichten, die de goden en hun daden bezingen en vereeuwigen. In de eerste plaats zijn er de theogonieën, die over de verwekking en de geboorte van hun goden vertellen. Daarnaast komen ook kosmogonieën voor, die lezers een blik gunnen op hun voorstellingen van het ontstaan van de kosmos.
Lezers van enkele scheppingsverhalen uit het oude Egypte en uit Assyrië-Babylonië komen in aanraking met gods-, mens- en wereldbeelden, die huidige lezers vreemd zijn. Deze dienen daarom iets van de aardrijkskunde, de geschiedenis, de cultuur en de godsdienst van beide wereldrijken te kennen, willen ze deze teksten op hun juiste waarde kunnen schatten. Echter, zelfs zonder iets van hun achtergronden af te weten, vallen er toch overeenkomsten en verschillen met Israëls scheppingsverhaal vast te stellen. Op grond daarvan zijn ze in staat zich een redelijk beeld te vormen van de verschillende geaardheid, het afwijkende taalgebruik en de andersoortige inhoud, zodat het bijbelse scheppingsverhaal beter kunnen duiden.
- Egyptische teksten
In het algemeen kan men van de goden in Egypte zeggen, dat zij verbonden zijn met de locaties, die politiek de sterkste blijken te zijn. En ook, waar de natuurelementen het duidelijkst een stempel drukken op het leven van de bevolking. Zo functioneert de zon als de algemene hoofdgod met het voorrecht om vele namen te hebben. De scheppergoden Re (met deels de gedaante van een valk en zowel god als mens) en Atoem (de zelfgeschapen voorwereldlijke god) zijn daarvan de belangrijkste. De god, die bij de bevolking de grootste populariteit geniet, is Osiris. De god Ptah van de invloedrijke stad Memphis heeft de reputatie van goddelijke beeldhouwer en levensvoorziener. Gewoonlijk beelden de tempels van Egypte de kosmos uit, waarin hemel, aarde en zee elk hun plaats hebben. Een drietal scheppingsverhalen, waarin enkele goden een hoofdrol spelen, illustreren enkele van die karaktertrekken.
a. de schepping door Atoem
In een tekst uit ongeveer 2400 voor de gewone jaartelling rijst de god Atoem in de vorm van een voorhistorische heuvel op uit de wateren van de chaos. Vanuit die oerheuvel schept hij de kosmos en brengt hij de eerste goden voort, waaronder lucht, vocht, hemel en aarde. In een andere versie van dit verhaal, zo’n 400 jaar later, komt Atoem door zichzelf tot leven uit de wateren van de chaos. Hij zegt daarbij:
‘Ik ben de grote god, die door zichzelf tot leven kwam. Wie is hij?
De grote god, die door zichzelf tot leven kwam? Het is water.
Hij is Noen (of Re), de vader van de goden … Wie is hij?
Hij is Atoem, die de zonneschijf is.’
b. de schepping van de mens
In een tekst van rond 2000 voor de gewone jaartelling maakt de scheppende god alle mensen gelijk in hun toegang tot de basisbehoeften van het leven:
‘Ik maakte de vier winden,
zodat elke mens daarvan ademen kan net zoals zijn naasten in zijn tijd.
Ik maakte de grote bevloeiing
zodat de arme mens zowel als de rijke mens daarvan de rechten kan genieten.
Ik maakte elke mens zoals zijn naaste.
Ik beval hen om geen kwaad te doen.
Hun harten echter verkrachtten wat ik had gezegd.
Ik bracht de vier goden tot leven uit mijn zweet, terwijl de mensen de tranen van mijn ogen zijn.’
c. het scheppende Thebe
Van veel later is er de tekst – uit de dertiende eeuw voor de gewone jaartelling – die gaat over de stad Thebe als de plaats van de schepping. Daarin luidt het:
‘Thebe stijgt heel natuurlijk boven elke andere stad uit.
Het water en het land waren in haar van de vroegste tijden.
Toen kwam het zand haar velden afgrenzen en haar gebied scheppen op de heuvel.
Zo kwam de aarde tot stand.
Toen ontstonden de mensen in haar om elke stad met hun echte naam te stichten … onder het toezicht van Thebe, het Oog van Re.’
Het hoeft geen betoog dat deze teksten een heel andere sfeer uitademen en een totaal verschillende inhoud presenteren dan Israëls scheppingsverhaal. Deze vaststelling geldt ook voor scheppingsverhalen uit Mesopotamië, waarvan er hier enkele aan bod komen.
- Mesopotamische teksten
Het Tweestromenland of Mesopotamië heeft ook bijgedragen tot het arsenaal van scheppingsteksten die het Oude Midden Oosten rijk is. Drie belangrijke teksten verdienen de aandacht.
a. het epische verhaal van Atrahasis
Van dit epos in spijkerschrift bestaan verschillende versies van de 17de eeuw tot in de 8ste eeuw voor de gewone jaartelling. Het eerste tablet van het Babylonische Atrahasis epos begint als volgt:
‘Toen de Goden in plaats van de mensen,
het werk deden, de lasten droegen,
werd de last voor de Goden te groot,
Het werk te zwaar, de inspanningen te veel,
De grote Annunki lieten de Igigi,
zeven keer die hoeveelheid werk doen,
Anu hun vader was koning.’
Dit verhaal vertelt over de schepping van de wereld met een overzicht over de indeling van het universum. De goden Anu (de hemel), Enlil (de aarde) en Enki of Ea (de onderaardse zoetwater oceaan) voeren ieder heerschappij op hun eigen terrein. Op de aarde moeten de jonge goden dwangarbeid verrichten voor Enlil. Daartegen komen zij in opstand, waarop Enki voorstelt om mensen uit klei en bloed te scheppen om het zware werk te doen. Zo gezegd, zo gedaan: Enki en de moedergodin Mami vormen samen zeven mannen en zeven vrouwen uit klei en uit het bloed van een geofferde god. De vermenigvuldiging van de mensheid gaat echter zo razendsnel, dat Enlil niet meer kan slapen van hun lawaai. Door middel van een pest, een grote droogte en een hongersnood poogt hij hun aantal te verminderen. Deze pogingen worden echter verijdeld, omdat Enki op het verzoek van Atrahasis, de koning van de mensen, tussenbeide komt.
b. het scheppingsverhaal Enuma Elisj
Het Enuma Elisj, uit ongeveer 1900 – 1800 voor de gewone jaartelling betreft een kunstwerk van zeven tabletten met 150 regels. Het vertelt een mythe of een voorhistorisch verhaal over het ontstaan van de goden en hun onderlinge bloedige strijd. Jaarlijks wordt het op het Nieuwjaarsfeest voorgedragen tegenover Marduk, de held van het verhaal en de meest belangrijke god van Babylon.
‘Toen de hemel boven nog niet werd genoemd,
beneden de vast gegrondveste aarde nog geen naam had,
[toen] slechts oer-Apsu, hun verwekker,
en de matrix, Tiamat, die allen baarde,
hun wateren dooreen mengden;
toen geen moeras nog was gevormd,
geen eiland kon worden gevonden,
toen nog geen enkele god was verschenen,
bij name was genoemd, noch zijn lot was bepaald:
toen werden de goden daarin geschapen.’
In het begin zijn er slechts de mannelijke zoetwateroceaan Apsu en de vrouwelijke zoutwateroceaan Tiamat. Deze twee goden verwekken zoveel goden, dat zij beiden niet meer kunnen slapen. Daarom willen ze hun nageslacht vernietigen, maar de god Marduk bindt met succes de strijd aan met Tiamat. Hij hakt haar lichaam in stukken en brengt de schepping tot stand. Hij maakt de hemel in de vorm van een tempel met etages en bepaalt daarin de baan van de sterren en de indeling van het jaar. Ook doet hij maan, zon, dag en nacht ontstaan. Wolken, winden, regen en koude fabriceert hij van Tiamats speeksel. De ene helft van de aarde maakt hij uit Tiamats hoofd en de andere helft van haar lichaam. De onoverwinnelijke Marduk spreekt bovendien het voornemen uit om voor zich en zijn helpers op de aarde een heiligdom te vestigen met de naam Babylon. Vervolgens schept hij eerst de dieren en de planten om te eindigen met de mens. Marduk schept hem uit het bloed en de beenderen van een gedode opstandige god, opdat zij de goden dienen. Hij slaagt er met zijn buitengewone kracht in om orde in de wereld te scheppen.
c. het epische verhaal van Gilgamesj
Dit wereldberoemde verhaal uit ongeveer 2000 voor de gewone jaartelling vertelt over Gilgamesj, de historische koning uit Uruk. Hij is voor twee derde god en voor een derde mens en wordt na zijn dood tot god uitgeroepen. De tekst bestaat uit twaalf tabletten en 3600 regels! Het verhaal gaat over de sterfelijkheid van de mens, die Gilgamesj probeert ongedaan te maken. Hij ontmoet Utnapishtim, die de watervloed heeft kunnen overleven. Deze krijgt daarom onsterfelijkheid van de god, die de watervloed heeft veroorzaakt, maar daar later spijt van heeft gekregen.
- Overeenkomsten en verschillen met Israëls scheppingsverhaal
Lezers, die kennis hebben genomen van genoemde scheppingsverhalen uit Egypte en uit Mesopotamië, zullen zonder veel moeite overeenkomsten en verschillen opmerken met het scheppingsverhaal van de Hebreeuwse Bijbel (zie bijdragen 1 en 2). Ze springen snel in het oog. Het hierna volgende overzicht heeft slechts een algemeen karakter, want de beperking van deze bijdrage staat niet toe om Genesis l:l-2:4a met elk van deze verhalen afzonderlijk te vergelijken. Een aantal algemene opmerkingen volstaan en leveren een voldoende duidelijk beeld op.
a. overeenkomsten
Op de een of andere manier hebben genoemde teksten uit het Oude Midden Oosten soms wel en soms geen overeenkomsten met het bijbelverhaal over het ontstaan van de wereld. Ze hebben zeker gemeenschappelijk dat zowel de wereld als de mens door goddelijke kracht(en) worden geschapen. Hun schepper (of scheppers) blijkt (blijken) eeuwig te leven en hun scheppende activiteit gebeurt middels de door hun uitgesproken woorden. Daarbij wordt verteld dat de wereld uit het water is geschapen en dat er een afgrenzing tussen het water en het land wordt aangebracht. De onderlinge gelijkheid van de mensen wordt onderstreept, evenals het feit dat zij taken opgelegd krijgen. Nu en dan duikt bij genoemde of beschreven scheppingsactiviteiten het getal zeven op.
Overeenkomsten tussen mythen
van het Oude Nabije Oosten en Israëls scheppingsverhaal
- wereld geschapen uit water
- water en land worden afgebakend
- goddelijke kracht schept wereld en mensheid
- schepping door het spreken van de goden / God
- het getal zeven valt op: zeven tabletten; zeven goden; zeven mannen en zeven vrouwen; zeven dagen
- de scheppers leven eeuwig
- alle mensen zijn gelijk
- de mens krijgt een toegewezen taak
b. verschillen
Als er al hier en daar overeenkomsten zijn, dan vallen de verschillen sterker op. In de landen van het Oude Midden Oosten heerst een algemeen veelgodendom (polytheïsme). In de teksten komt de schepping van de kosmos (kosmogonie) voort uit het voorafgaande ontstaan van de goden (theogonie). In Israël daarentegen wordt hardnekkig aan het geloof in één god vastgehouden. De mensheid heeft zijn ontstaan aan die éne God te danken. In eerstgenoemde teksten voeren de goden een gevecht met elkaar en met de natuurelementen. Ze zijn er zelfs op een organische wijze mee verbonden. Bij Israëls bijbelschrijver zijn de natuurelementen volledig aan zijn éne God onderworpen. Hij overstijgt ze en hij staat er volledig los van.
In de Mesopotamische en Egyptische teksten wordt de mens aan slavenwerk onderworpen, terwijl hij in het Genesisverhaal de rol van heerser krijgt toebedeeld. De volledige heerschappij over de natuur wordt hem toegewezen. In de eerstgenoemde teksten fungeren mensen als een speelbal van de met elkaar strijdende goden. Het bijbelse scheppingsverhaal daarentegen is volledig gespeend van politieke trekken en presenteert de mens als heerser met de status van ‘beeld of evenbeeld van God’.
In de Babylonische samenleving tellen de weken zeven dagen, die namen dragen van hun zeven planeetgoden. Net zoals in het Hebreeuwse scheppingsverhaal begint een nieuwe dag bij zonderondergang en niet bij zonsopgang en worden ze voorzien van een rangtelwoord (i.e. eerste dag, tweede dag, enz.). Ook geldt de zevende dag er als een speciale of heilige dag, die in Babylonië echter een ongunstig of funest karakter heeft. Hoewel de zevende dag in het Israëlitische verhaal in de zevendaagse week ook een zeer specifieke plaats en behandeling krijgt, heeft deze juist een totaal tegenovergestelde eigenschap. Deze heilige dag wordt gezien als een zegenrijke rustdag.
- Israëls scheppingsverhaal
Lezers die bovengenoemde scheppingsteksten vergelijken, merken dat Israëls scheppingsverhaal er uit springt als een sobere vertelling in een eenvoudige taal en zonder beeldspraak. Het is uitermate logisch opgebouwd zonder tegenstrijdige gegevens. De Egyptische en Mesopotamische verhalen daarentegen hebben een duidelijk episch karakter met een gedreven en dramatische stijl. Ze zijn bovendien doorspekt met mythische en soms tegenstrijdige gegevens.
a. Israëls godsbeeld
Na bovenstaande observaties is het duidelijk dat Genesis 1:l-2:4a tegen de achtergrond van de andere scheppingsverhalen van Egypte en Assyrië-Babylonië meer reliëf en diepgang krijgt. In beide wereldrijken worden talloze goden vereerd. Met zijn belijdenis van de ene God zet de Israëlitische schrijver zich af tegen de heersende overtuigingen van zijn tijd. Als enige in die wereld verkondigt hij een monotheïstische god over wie hij niet vertelt, waar hij vandaan komt. In zijn scheppingsverhaal (1:1-2:4a) vermeldt hij zelfs diens eigennaam JHWH niet. Hij noemt hem, die de wereld zo magistraal schept, gewoon ‘God’ (‘elōhīm). Over deze God, die hij belijdt, verstrekt hij geen informatie. Zijn God wordt niet geboren (theogonie) en over zijn aard, karakter en persoonlijkheid zwijgt hij in alle talen! Een veelzeggend stilzwijgen?! En dat, terwijl de bewoners van de Nijldelta en van het Tweestromenland daar juist zóveel waarde aanhechten. Zij willen immers vertellen waar hun goden en godinnen vandaan komen en met welke natuurelementen zij verbonden zijn.
De Genesisverteller plaatst zijn God boven of zelfs buiten de tijd, omdat hij diegene is die juist de tijd doet ontstaan. Deelt hij de tijd niet in dagen met een avond en een morgen? Bovendien heeft hij alle natuurelementen in zijn macht. Hij speelt er als het ware mee. Zelfs zon, maan en sterren, die als goden worden vereerd in genoemde wereldrijken, worden door Israëls God aan het firmament opgehangen. Alsof het lampen zijn! Kortom, de Genesislezer krijgt noch met een mythologische God te maken, noch met een opperwezen met mythologische trekken. Als dat geen sober verteld verhaal is!.
b. Israëls wereldbeeld
Waar in Egypte alles van de zon, alias de god Re of Atoem afhangt, daar krijgt dit grootste hemellichaam van het universum in het bijbelverhaal niet eens een naam! Ook de maan Sin, die als godin zo enorm belangrijk is in Mesopotamië, krijgt nauwelijks aandacht. Waar bij andere volken goden met elkaar en met natuurelementen vechten, is er in Genesis l:l-2:4a geen spoor van spanning of enige tegenstand te bekennen. De chaos in 1:2 heeft helemaal geen mythologische trekken. Het gaat om een aarde (materie) zonder enige vorm van leven (i.e. doods en leeg) met daarop een met duister bedekte vloed (oer-wereldoceaan) in duisternis gehuld. God brengt deze met zijn energie verwekkende adem in beweging. De God in de boekrol Genesis doet wat hij wil met de door hem geschapen materie. Er is dus geen sprake van een schepping uit het niets of creatie ex nihilo. God schept en ordent in alle rust wat hij maar wil. Hij heeft geen enkele rivaliserende macht tegenover of naast zich, waarmee hij heeft af te rekenen. Hij is een transcendente God, die het hele toneel beheerst. Een grotere aanval op het veelgodendom in de tijd van de verteller kunnen lezers zich nauwelijks voorstellen. Hij degradeert deze grote goden tot machteloze pionnen! En waarom? Omdat ze volgens de bijbelschrijver in de verste verte niet in de schaduw kunnen staan van de God, die hij aan zijn lezers presenteert.
In tegenstelling tot de Egyptische en Assyrisch-Babylonische teksten is de God van het scheppingsverhaal niet afhankelijk van leven en dood. Hij wordt er noch door gezegend, noch door bedreigd. Als uitvinder van het leven heeft zijn bestaan geen lineair noch cyclisch karakter. Hij staat er helemaal los van. Geheel anders dan in de Assyrisch- Babylonische wereldbeschouwing hoeft hij niet als koning van het universum te worden gezalfd, gekroond of uitgeroepen. Hij is gewoon de alomtegenwoordige en almachtige alleenheerser van een wereld, die bij wijze van spreken ‘zijn eigen product’ is. Zelfs het plantaardige leven wordt niet rechtstreeks met zijn goddelijke levenskrachten verbonden, zoals dat in de omliggende culturen wel het geval is.
c. Israëls mensbeeld
De bijbelverteller gaat ook tekeer tegen het mensbeeld van de beschavingen van zijn tijd. Voor hem is de mens geen onbenullige slaaf met wie de goden naar eigen goeddunken spelen. Integendeel. Hij geeft de mens een kroon op het hoofd. Hij laat hem als koning heersen over de aarde, de planten- en de dierenwereld. Dit kroonstuk van het Hebreeuwse scheppingsverhaal is dus niet afhankelijk van zogenaamde goden in een eventuele menselijke gedaante en dierenkop.
De bijbelse mens staat aan het hoofd van de schepping en bevindt zich in een zeer nauwe relatie met zijn schepper. Hij lijkt op zijn God en wordt door hem opgeroepen om hem als zijn partner in de wereld te vertegenwoordigen (zie: 6. Bijbelse thema’s 6.3. Verdiepen 1.De mens als beeld van God). De schepping wordt hem toevertrouwd om te bewaren en te verzorgen. En niet alleen dat: hij hoort deze zelfs met voort te zetten door zich voor te planten. Israëls schrijver claimt immers niet dat God een volmaakte wereld heeft afgeleverd. De schepper is er wel over tevreden, want beoordeelt haar als ‘zeer goed’. Eigenlijk komt het er op neer dat hij zijn deel heeft gedaan, want op de zevende dag is hij echt klaar met zijn werk. Aan de mens, die hem kan vertegenwoordigen, geeft hij de kans om de schepping verder te laten bloeien en ontwikkelen. De wereld en de natuur worden daarbij niet afgeschilderd als vijandige machten, die de mens bedreigen. Dat is beslist heel anders dan wat de schrijvers van het Oude Midden Oosten beweren over de slavenstatus van de mens, die in angst leeft voor de goddelijke kracht van de natuurelementen!
- Subtiele, niet mis te verstane vertelling
Het alom verspreide veelgodendom in de toenmalige wereld heeft dus een leger aan verschillende soorten goden: kosmische en astrale goden, natuur-, stam- of volksgoden en nog vele andere. Dit polytheïsme hangt samen met plaatselijke natuurelementen, binnenlandse politieke factoren, lokale omstandigheden en de belangrijkheid, die de mensen toedenken aan een of andere hoofdgod.
Deze bijdrage maakt duidelijk, dat Israëls JHWH een God van de buitencategorie is. Hij heeft nauwelijks iets gemeen met de goden van vooral Babylonië en nog minder met die van het Oude Egypte. De verteller van het scheppingsverhaal, dat als inleiding fungeert van de Genesisboekrol, is daar absoluut van overtuigd. Dát is wat deze Judeeër o.a. aan zijn lezers onder zijn volksgeloofsgenoten wil duidelijk maken. Te midden van de Babylonische samenleving – waarover meer in de volgende bijdrage – biedt hij hen een totaal ander wereld-, gods- en mensbeeld aan.
De manier waarop de verteller dat doet, dwingt bewondering af. Hij ridiculiseert noch bekritiseert de Babylonische oergoden Anu, Enlil en Enki en ook niet hun trio van belangrijke astrale goden, zon (Sjamasj), maan (Sin) en Venus (Isjtar). Zelfs tegen Marduk, de koning van hun goden, die zijn hoofdtempel in de stad Babylon heeft, zet hij zich niet expliciet af. Hij gaat niet in discussie met de Babyloniërs en hun priesters. Ook zet hij geen bewijsvoering op om zijn geloofsgenoten ervan te weerhouden om op het Babylonische geloof over te stappen.
De Judese verteller presenteert zijn volksgenoten gewoon een sober en compact scheppingsverhaal, waarbij hij de goden en de scheppingsverhalen van de Babyloniërs lijkt te negeren. Hij wil zijn volksgenoten leren, dat hun God van een totaal andere orde is en niet te vergelijken met de Babylonische goden. Daar zij dag in dag uit worden geconfronteerd met de Babylonische godsdienst, zullen zij zijn impliciete toespelingen op die goden en hun activiteiten moeiteloos herkennen. Huidige lezers kunnen dat niet, tenzij … zij vertrouwd zijn met die godsdienst en cultuur. In dat geval zullen zij de gegevens in zijn Israëlitisch scheppingsverhaal lezen in het licht van de Babylonische scheppingsverhalen. Een aantal ervan – die hijzelf niet noemt – zullen ze spelenderwijs als tegenstellingen herkennen.
- De verteller presenteert zijn eigen God rechttoe rechtaan als de enige schepper van het heelal zonder het over een eventuele stamboom of oorsprong van hem te hebben. Van andere goden geen spoor te bekennen. In dit scheppingsverhaal gebruikt hij voor zijn God de universeel bekende soortnaam ‘elōhīm (God) en daarna eerst ook zijn Israëlitische eigennaam JHWH.
- De initiële situatie bij de schepping introduceert hij met zakelijk aandoende beelden als een chaos zonder onrust of strijd. Hij noemt daarbij drie elementen: een wanordelijke (woeste) en verlaten (ledige) situatie, de duisternis en de (wereldomvattende) Voor de Babyloniërs gaat dit om bijzonder negatieve krachten (met o.a. zeemonsters), die strijd en onrust veroorzaken.
- Over deze inactieve chaos blijkt de adem of wind van zijn op zichzelf staande God zich al fladderend (en dus energie opwekkend) te bewegen, zoals een vogel dat doet boven het nest van haar jongen. Daarna transformeert God die chaos in een ordelijk geheel met ruimtelijke afbakeningen en allerlei van elkaar gescheiden levensvormen.
- Met een magistrale uitspraak doet God licht ontstaan in de duisternis, die hij niet echt doet verdwijnen. Hij beperkt alleen diens aanwezigheid tot een periode, die hij nacht noemt.
- De grote oeroceaan over de hele wereld heeft bij de Babyloniërs een uitermate negatieve reputatie. God splitst deze op in wateren boven en wateren beneden, waartussen hij een uitspansel aanbrengt in de vorm van een gewelf, dat hij ‘hemel’ noemt. Wat een verschil met de manier waarop Marduk Tiamat in twee helften hakt. Van de ene helft van deze godin van de (wereld)oceaan en machtig zeemonster vormt hij de hemel en van de andere helft de aarde.
- De woeste of wanordelijke en lege of levenloze situatie doet God verdwijnen, want hij laat de wateren samenvloeien – die hij de naam ‘zeeën’ geeft – zodat het droge verschijnt. Daarop doet God het plantenleven in drie categorieën ontstaan, die hij elk opsplitst in ontelbare op zichzelf staande soorten.
- God hangt twee belangrijke lichtdragers in het hemelruim. Deze voor Babyloniërs hoofdgoden krijgen van hem geen naam maar wel een drievoudige taak, waaruit hun functioneel nut moet blijken: het scheiden van dag en nacht, het fungeren als tekenen voor seizoenen, dagen en jaren en het schijnen van hun licht op de aarde. God geeft ook een plaats aan de sterren. Deze, voor de Babyloniërs ontelbare goden, geeft hij een louter zakelijk bestaan.
- Op de vijfde dag brengt God o.a. de grote waterdieren – die Babyloniërs als gevreesde zeemonsters beschouwen – in de zeeën onder, alsof het vissen zijn in een groot aquarium.
- Naar zijn eigen beeld maakt God alle Heel democratisch! De Babyloniërs zien alleen hun eigen koning als een beeld van hun god. De mensen van de Genesisverteller mogen als heersers van de wereld door het leven gaan en hoeven niet als slaven voor hem te werken.
- Door te vertellen dat God na zijn zes dagen van werken (uit)rust, leert de verteller zijn lezers, dat ze hem niet in een plaats (tempel) hoeven op te zoeken. Ze kunnen dat gewoon in de tijd doen: op de zegenrijke zevende dag van elke week.
Samenvatting
In de wereld van het Oude Midden-Oosten neemt Israëls scheppingsverhaal dus een heel aparte plaats in. Al met al nodigt de schrijver zijn Judese volksgenoten uit om na te denken over wie hun God is. En … hoe totaal anders hij wel is dan de goden van de Babylonische maatschappij, waarin zij leven. Hij doet dat zakelijk zonder een strijdende (of polemische) toon aan te heffen, noch een verdedigende (apologetische) taal te gebruiken. De geloofsvoorstellingen van de Babyloniërs (en van de Egyptenaren) valt hij niet aan. Hij vertelt heel rustig over hoe hij de God van zijn volk Israël ziet. Ongetwijfeld bemoedigt hij daarmee zijn volksgenoten in de Babylonische samenleving en sterkt hij hen in hun anders zijn en in hun identiteit. Hij lijkt hen aan te sporen om op hun God te vertrouwen, maar daarover meer in de volgende bijdrage.
Ter afronding
‘Gen 1 vertoont kentekenen van diepe bezinning op religieus én ‘natuurwetenschappelijk’ gebied en kan niet zo maar als een naïeve, overgenomen, oude mythologische voorstelling worden opgevat; het vertegenwoordigt wel degelijk een diep doordachte wereldbeschouwing. Het is zeker het meest ‘moderne’ van alle uit het oude oosten bekende scheppingsverhalen. Maar haar eigenlijke betekenis ligt in de poging om de kosmologie geheel te stellen in het licht van het geloof aan de ene God.’[2]
[1] 3. Hebreeuwse Bijbel 3.1. Kennismaken 3. Het verhaal van de schepping en 3. Hebreeuwse Bijbel 3.2. Ontdekken 1. De schepping van het verhaal.
[2] Th. C. Vriezen, Hoofdlijnen der theologie van het Oude Testament, Wageningen 1977, p. 363.