3-Hebreeuwse bijbel3.3-Verdiepen

3.3.7 Israëls scheppingsverhaal

Het verdiepen van de betekenis van het scheppingsverhaal (Genesis 1:1-2:4a) in het licht van de volledige inhoud van de boekrol Genesis.

Inleiding

De eerste twee bijdragen van deze serie presenteren het scheppingsverhaal als een grandioos verhaal, dat in eerste instantie als een geloofsbelijdenis kan worden opgevat. De manier, waarop het wordt verteld, maakt het tot een prachtige creatie, een literair kunstwerk. De drie volgende bijdragen leren, dat het als tōledōt of verwekkingsverhaal moet worden gekwalificeerd. Samen met nog twaalf andere tōledōt vormt het binnen de boekrol Genesis een apart genre. Een doorgevoerde close reading van de tōledōt van Terach met Abramverhalen – als (mogelijk) model voor die van Isaak en Jakob – leert vier belangrijke zaken:

  1. Israël dankt zijn ontstaan aan JHWH ,omdat hij ervoor zorgt dat de drie langdurig onvruchtbare stammoeders alsnog kunnen baren.
  2. de Abramverhalen lopen ontegenzeglijk parallel aan het scheppingsverhaal met vergelijkbare hoogtepunten en apotheosen.
  3. de opbouw van de Abramverhalen blijkt gecalqueerd te zijn op het patroon van het scheppingsverhaal.
  4. het scheppingsverhaal lezen en interpreteren los van de héle boekrol – waarvan het slechts de inleiding vormt – leidt tot ondermaatse en zelfs tot tegendraadse conclusies, waarover hieronder meer.

De zesde bijdrage toont aan dat Israëls scheppingsverhaal een literair godsdienstige vreemde eend is in de bijt van scheppingsverhalen van het Oude Midden Oosten. De schrijver nodigt zijn lezers uit om na te denken over hoe totaal anders hun God is in vergelijking met de goden van Egypte en vooral met die van de Babyloniërs. Willen de lezers de werkelijke bedoeling van Israëls scheppingsverhaal achterhalen, dan dienen zij zich een idee te vormen over de periode en de situatie, waarin het is geschreven. Daarop concentreert zich de onderhavige bijdrage.

  1. Wanneer is Israëls scheppingsverhaal geschreven?

a) inhoudelijke verankeringen en verbindende elementen

De boeken Genesis tot en met Koningen sluiten chronologisch naadloos op elkaar aan. Dat blijkt uit het feit dat het onderwerp of het thema, waarmee elke boekrol eindigt, opnieuw opduikt bij het begin van de volgende boekrol. De verhaaldraad van een boekrol wordt dus niet aan het einde ervan afgebroken, maar loopt gewoon verder in de volgende boekrol, zoals dat hieronder wordt aangetoond.


b) verhaallijnen

Deze negen boekrollen fungeren dus als aaneengeklonken schakels, die samen één groot literair geheel vormen, dat zeer uitgebreid verhaalt over Israëls verleden. Het kan nauwelijks anders dan dat er een redactionele opzet aan de basis ligt van deze verzameling teksten. Samen presenteren zij aan hun lezers de geschiedenis van de schepping van de wereld tot aan de ballingschap van JHWH’s volk.

Het valt op dat binnen het geheel van deze negen boekrollen thema’s aan de orde komen, die met elkaar verwant zijn: landbelofte, heiligdomverplaatsing, thoravoorlezing, ballingschap-terugkeer, leven in een eigen land (in Genesis – Jozua) en spanning tussen de stammen omtrent de monarchie (Richteren – Samuël – Koningen). Een overzicht:

  • JHWH’s belofte aan Abram van een land, dat zal reiken van de rivier van Egypte tot aan de Eufraatrivier (Genesis 15), wordt door Mozes aan Israël voorgesteld als het beloofde land (Deuteronomium 32). Jozua verwerkelijkt er de eerste fase van (Jozua 24).
  • David verwezenlijkt het verenigde koninkrijk van Israël (2 Samuël 8) en onder Salomo bereikt het inderdaad zijn maximale omvang van de Nijl tot aan de Eufraat (1 Koningen 4).
  • tentheiligdom en verbondskist krijgen vorm bij de berg Sinaï (Exodus 40). Later brengt David ze onder in zijn stad Jeruzalem (2 Samuël 6). Zijn zoon Salomo bouwt een tempel ter vervanging van JHWH’s tent (1 Koningen 5-7) en plaatst er de verbondskist in (1 Koningen 8).
  • de thora wordt voor het eerst onder Mozes voorgelezen (Deuteronomium 31). Binnen de negen boekrollen gebeurt dat nog enkele keren en voor het laatst onder Josia (2 Koningen 22).
  • de ballingschap wordt diverse keren en bij verschillende gelegenheden aangekondigd (Leviticus 26; Deuteronomium 28; Jozua 23; 1 Koningen 8). Uiteindelijk vindt deze in twee fasen plaats (2 Koningen 17 en 25).

c) de Enneateuch

Specialisten hebben aan deze verzameling van negen boekrollen – Genesis tot en met Koningen – de naam Enneateuch gegeven naar analogie van de naam Pentateuch voor de eerste vijf boekrollen. Samen blijken zij, zoals aangetoond, één groot literair corpus (of verzameling van teksten) te vormen. Vanwege deze eenheid lijkt het erop dat deze door één schrijver of door één groep van schrijvers en redacteuren (van geleerden en priesters) tot stand is gekomen. Mogelijk is de laatste optie het meest waarschijnlijk.  Het kan nauwelijks anders dan dat dit zijn beslag heeft gekregen ná het jaar 586 voor de gewone jaartelling. In dat jaar vinden de gebeurtenissen plaats, waarover het einde van de boekrol Koningen verhaalt. Het laatste hoofdstuk vertelt immers over de val van Jeruzalem door koning Nebukadnessar en over het Judese volk, dat hij naar Babylonië wegvoert (2 Koningen 25:1-17).

Een aantal teksten en onderdelen van de Enneateuch kunnen uiteraard al eerder het licht hebben gezien. Tijdens de ballingschap hebben zij een plaats gekregen binnen dit megaverhaal over Israëls geschiedenis. Bovenstaande situering in de tijd helpt mee te bepalen waarom en voor wie deze negen boekrollen – waaronder die van Genesis – zijn geschreven. De meest voor de hand liggende reden zal te maken hebben met de ervaringen van het volk, dat in de Babylonische ballingschap is terecht gekomen.

  1. Getraumatiseerd volk

Het lijkt er dus sterk op dat de vertelde geschiedenis in de negen boekrollen bestemd is voor het gedeporteerde en getraumatiseerde volk van Juda. Het vergt – ook van huidige lezers – niet veel verbeelding om zich, na een langdurige moordende belegering van en hongersnood in de stad, de kilometerslange konvooien van Judese gevangenen voor te stellen. Onder erbarmelijke omstandigheden moeten zij, gedurende een viertal maanden een afstand van zo’n 1.150 km afleggen. Zij die deze ellende van angst en ontbering overleven, krijgen het na hun aankomst niet voor de wind. Eerst na verloop van tijd kunnen ze hun eigen of een ander beroep uitoefenen en een nieuw bestaan voor zichzelf en hun overgebleven familieleden opbouwen.

a) een megaverlies

Het zich ontworteld en ontheemd voelen veroorzaakt bij mogelijk alle ballingen een kolossale depressie. Hun verliezen zijn zeer ingrijpend, waarvan hier een opsomming:

  • verwijdering van familie, buren en dorpsgenoten.
  • verlies van huis, bezittingen en geld.
  • nauwelijks hoop op een terugkeer naar hun verafgelegen thuisland.
  • einde van Juda als natie.
  • koninklijk paleis verbrand en hun koning in de paleisgevangenis.
  • Davids dynastie de bodem ingeslagen.
  • Jeruzalems muren afgebroken en veel huizen verwoest.
  • tempelvoorwerpen meegevoerd naar Babel.
  • JHWH’s tempel met de grond gelijkgemaakt.
  • stopzetting tempeldiensten voor de vergeving van zonden en de verzoening met JHWH.

b) knellende vragen en ontbrekende antwoorden

De geografische en ideologische ontworteling van de ballingen roept bij hen begrijpelijk veel vragen op. Hoe is deze catastrofe (ons) kunnen gebeuren? Heeft onze God JHWH het onderspit moeten delven tegen Marduk, de Babylonische god van Nebukadnessar? Wat moeten we met JHWH’s  onvoorwaardelijke belofte aan David over een blijvende dynastie? Waar is JHWH eigenlijk? Waar verblijft hij nu zijn huis in Jeruzalem is verwoest? Heeft hij ons verlaten? Of … bestaat hij misschien niet? Hoe moet het met ons verder? Zullen wij opgaan in de Babylonische samenleving en als volk verdwijnen? Wie en wat zijn wij dan nog? Kunnen wij ooit nog naar ons land terugkeren? Is er nog een toekomst voor ons weggelegd?

In dit emotionele klimaat van ontreddering, wanhoop en ongeloof klinken de stemmen van de profeten Jeremia en Ezechiël. Beiden wijten deze catastrofe aan de door het volk voorafgaande geschonden relatie met JHWH. De eerste schrijft hun bemoedigende brieven vanuit Juda en spoort hen aan om een nieuw leven op te bouwen. In hun bijzijn in Babylonië tracht de tweede met toespraken, beeldende handelingen en teksten er enerzijds op te wijzen, dat ze hun vertrouwen niet moeten stellen in Babylonië en zijn god Marduk, noch zich laten inspireren door de afgodische praktijken van de Babyloniërs. Anderzijds wil hij hun een concreet en hoopvol perspectief bieden.

c) uitleg broodnodig

De twijfel over hun identiteit en over de reden van hun bestaan maken dat de ballingen behoefte hebben aan een degelijke theologische uitleg. Die krijgen zij o.a. van de groep van schrijvers van de negen boekrollen, die over de geschiedenis van hun volk verhalen. Tegelijk leren de ballingen ook over de godsdiensten van andere volken, waaronder die van de Babyloniërs. De verhalen herinneren hen vooral aan JHWH’s daden in het verleden en vertellen over wie hij werkelijk is in vergelijking met o.a. de Babylonische goden. Dankzij hun sublieme vertelkunst in de boekrollen, leren hun lezers de geschiedenis van hun volk Israël te zien vanuit het perspectief van hun God JHWH. Zij vernemen hoe hij aan de basis van het volk ligt en hoe hij honderden jaren met hen onderweg is geweest zonder van hun zijde te wijken.

Het vertellen van hun geschiedenis en het belang dat hun God JHWH aan hen hecht, is deze ballingen tot steun. De schrijvers geven daarover geen leerstellige uiteenzetting noch een theoretische verhandeling, maar een theologische uitleg in de vorm van verhalen. Een aantal ervan kennen de lezers al grotendeels, omdat die al eeuwenlang binnen hun volk de ronde doen en van generatie tot generatie mondeling worden doorgegeven. De negen boekrollen handelen dus over grote gebeurtenissen en belangrijke figuren, die zoveel hebben betekend voor de ontwikkeling van hun volk. Zij vertellen over het prille begin met de aartsvaders en over het ontstaan van de twaalf stammen, die een stammenbond vormen rondom een tentheiligdom. Onder de begeleiding van hun gezamenlijke God JHWH komt het tot een koninkrijk met een dynastie, een hoofdstad en een tempelgebouw. Later valt dit in twee afzonderlijke koninkrijkjes uiteen.

d) verhalende theologie

De ballingen komen via zeer veel verhalen dus in aanraking met de theologische visie van de schrijvers over hun volk, hun land en hun God JHWH. Zij sporen hen aan om zich verbonden te voelen met het verleden van hun volk, om samen overeind te blijven in het heden van de ballingschap en om vooruit te kijken naar een nieuwe dageraad. Hun veerkracht wordt erdoor aangewakkerd of opgekrikt. Zij laten hen ook het nut en de zin begrijpen van JHWH’s richtlijnen omtrent sabbat, besnijdenis, thorastudie en reinheidswetten. Bij een hernieuwde toepassing ervan – waartoe die verhalen hen aansporen – versterken zij hun identiteit. Zo kunnen zij – hoe klein hun gemeenschap ook is binnen dit overmachtig Babylonische wereldrijk – toch trots zijn op wie zij zijn.

e) verhalen met een profetisch karakter

De verhalen in de negen boekrollen vertegenwoordigen dus niet het product van historici, kroniekschrijvers of verslaggevers, maar van pastors, leraren en pedagogen. Deze priesters en wijzen streven nagenoeg hetzelfde doel na als dat van de priesterprofeten Jeremia en Ezechiël en beogen grotendeels hetzelfde effect. Profeten zetten hun toehoorders en lezers immers aan om zich als volk of als individuen te bezinnen over hun relatie met God, medemens, de andere bewoners in het land of en zelfs met de volken om hen heen. Ze roepen hen o.a. op hun vertrouwen op JHWH te stellen en in het reine met hem te komen. De schrijvers van de negen boekrollen doen dat precies zó, maar … middels het schrijven van hoofdzakelijk verhalen. Deze kunnen in zekere zin ook als profetisch worden bestempeld. Zij zijn duidelijk niet bedoeld om te entertainen, maar om hen te overtuigen, de weg te wijzen en te onderwijzen.

In de joodse traditie worden de boekrollen van Jozua tot en met Koningen aangeduid met de naam ‘Vroege (of eerdere) Profeten’ (ter onderscheiding van alle schriftprofeten Jesaja tot en met Maleachi). Die omschrijving is eigenlijk ook van toepassing op de eerste vijf boekrollen, die op Mozes’ naam staan. Volgens zijn eigen woorden én die van JHWH is ook hij een profeet (Deuteronomium 18:15 en 18). De lezers krijgen dus over gebeurtenissen en personen uit het verleden verhalen te lezen vanuit een profetisch perspectief. Hun schrijvers doen dat op grond van hun filosofie van of belichting op de geschiedenis van hun volk in zijn relatie met JHWH. Voor huidige lezers is het zaak om die verhalen nauwgezet te lezen (close reading) als het ware door de bril van hun schrijvers, die het lot delen van hun volksgenoten in de Babylonische ballingschap. Uiteraard hoort daarbij een noodzakelijke en gerichte belangstelling voor de politieke, godsdienstige en culturele geschiedenis van dat tijdvak! Middelmatig of ondermaats lezen leidt hoe dan ook tot ondermaats begrijpen en verklaren!

  1. Genesis en het eerste scheppingsverhaal

a) Genesisverhalen

Wie het hele boek Genesis leest, merkt op grond van zijn inhoud al gauw, dat de belangstelling van de verteller méér uitgaat naar de stamvaders dan naar de oergeschiedenis. Deze lijkt met zijn elf hoofdstukken (1:1-11:25) eerder te fungeren als achtergrond voor hun verhalen, die ruim veertig hoofdstukken bestrijken (11:26-50:26). Genesis begint met Adam en zijn nakomelingen van wie de relatie met God schipbreuk lijdt en daarom uitmondt in de genoemde megaoverstroming. Noach mag nog wel een nieuw begin maken, maar bij zijn nakomelingen loopt ook die relatie met God spaak. Een derde begin komt er met Abram. Zijn nakomelingen ontwikkelen zich – net zoals bij hun voorvader – met vallen en opstaan, maar dan in positieve zin, zodat er aan het slot van Genesis van een volk van JHWH kan worden gesproken. Juist dát ontstaan van Israël – dankzij JHWH’s ingrijpende tussenkomsten in het leven van de drie stammoeders – blijkt de hoofdaandacht van de verteller te krijgen.

Nogal wat lezers van de boekrol Genesis blijven steken bij de verhalen over de schepping van de wereld, die zij al snel willen duiden. Soms lezen ze verder tot en met de hoofdstukken over de megaoverstroming. Waarom lezen zij niet verder? Gaat het daarbij om christenen, omdat zij meer geïnteresseerd zijn in de oorsprong van de mens(heid), waarmee zij zich makkelijker kunnen identificeren, dan met het door JHWH geschapen Israëlitische volk? Laten ze het lezen van die verhalen over aan joodse lezers, die mogelijk meer belangstelling hebben voor hun oervaders?

De vorige bijdragen tonen hoe dan ook aan dat het verhaal over de schepping van de wereld en de verhalen over Israëls ontstaan heel nauw met elkaar verbonden zijn. Ze horen dan ook absoluut samen te worden gelezen. Zich bij voorkeur én of hoofdzakelijk concentreren op het scheppingsverhaal doet onrecht aan de verhalen over Israëls schepping. Het leidt tevens tot een ondermaatse en zelfs tegendraadse duiding van het eerstgenoemde verhaal.

b) geen puur historische verhalen

De verhalen in Genesis zijn duidelijk geen verslagen van ooggetuigen, noch exacte weergaven van de daarin vertelde gebeurtenissen. Dat geldt trouwens ook voor de verhalen in de eerste acht boekrollen en voor het grootste deel van de boekrol Koningen. Lezers merken al gauw dat – naarmate ze in die laatste boekrol vorderen – de daarin vertelde gebeurtenissen steeds een nauwkeuriger historisch karakter krijgen. Het verhaal over Jeruzalems belegering door Nebukadnessar heeft – vanwege de vele details bij de beschrijving ervan – een hoog historisch gehalte. De vermelde feiten komen overeen met wat toenmalige buitenbijbelse documenten erover berichten. Van Davids inname van de stad Jebus kan dat bijvoorbeeld niet worden gezegd, noch – en zelfs veel minder – van de door Jozua veroorzaakte val van Jericho.

De schrijvers van de negen boekrollen putten uit een groot reservoir van vooral mondelinge overleveringen uit diverse tijden en milieus. Te denken valt aan parabels, legenden, sagen, mythen, spreuken, gedichten en liederen. Soms maken ze gebruik van tempel- en paleisdocumenten, wetteksten, vermanende en profetische toespraken, zegeningen en vervloekingen. Het leeuwendeel van de teksten zijn echter volksverhalen. Zij vertellen over gebeurtenissen en personen uit het verleden van Israëls bestaan.

Deze volksverhalen bieden over ’t algemeen geen accurate weergave over wat er exact is gebeurd. Zij bevatten immers elementen, die voortspruiten uit de verbeeldingskracht van de schrijvers. Deze speelt het sterkst, wanneer ze gedachten van de handelende personen onder woorden brengen. Uiteraard geldt dat ook als zij hen doen spreken, omdat hun woorden zelden letterlijk door de tijd heen zijn overgeleverd. Deze verfraaiende elementen maken dat de verhalen levendig en kleurrijk overkomen. Ze  helpen bij het vastzetten in het geheugen van de hoorders en lezers in de ballingschap. Ze horen nu eenmaal bij de onder hun volk gebruikelijke vertelkunst. Bovendien verhinderen ze niet om de bedoelde boodschap te laten overkomen. Integendeel. De schrijvers willen deze juist krachtig doen overkomen.

De negen boekrollen bieden hun lezers dus geen volledig historisch relaas van alle gebeurtenissen in de opeenvolgende tijdvakken van bijvoorbeeld Abraham tot en met Jeruzalems inname door de Babyloniërs. Over deze periode van (grofweg) zo’n 1200 jaar kunnen zij sowieso niet alles vertellen noch daarover volledig berichten. Hun verhalen claimen dan ook geen historische exactheid, want hun schrijvers kunnen er gewoonweg niet alles over weten. De gebeurtenissen hebben zij immers niet uit eerste of tweede hand vernomen. Hun verhalen presenteren dus een zeer beperkte selectie van gebeurtenissen uit het leven van bijvoorbeeld Abraham. De manier waarop de eenentwintig verhalen zich over hun voorvader ontvouwen (verhaalverloop) en de wijze waarop deze met elkaar samenhangen (opbouw), bewijzen dat heel duidelijk.[i]

Dit betekent dat de Genesisschrijver bekende overleveringen heel gericht in zijn boekrol heeft ingepast in een door hem bedachte vorm. Zo treffen lezers bijvoorbeeld soms bijna identieke verhalen aan (zogenaamde doublures) of zelfs verhalen die elkaar tegenspreken. Het is bijzonder dat de schrijvers binnen het gehele oeuvre overeenkomsten niet weg filteren en tegenstellingen niet gladstrijken, noch met elkaar in harmonie brengen. Het feit dat zij een plaats geven aan onderling verschillende overleveringen, die de ronde deden onder het volk getuigt van hun groot respect voor wat zij hebben opgevangen. De overleveringen omtrent Abraham en Isaak (in Genesis) of omtrent David en Saul (in Samuël) zijn daar schitterende voorbeelden van.

c) beoogd publiek

Deze door de schrijvers (in)gekleurde verhalen hebben dan ook geen neutraal karakter. Ze willen relevant zijn voor en impact hebben op de gedesoriënteerde en getraumatiseerde ballingen. Deze Judeeërs vragen zich niet af – zoals huidige lezers dat meteen wel doen – of wat hun allemaal wordt verteld, precies zó is voorgevallen. Met hun gemengde gevoelens van berusting en verwachting ervaren zij die verhalen juist als inspirerende vertellingen met een boodschap, die hun vertrouwen in hun God JHWH opkrikt. De grote verhaallijn in de negen boekrollen richt zich erop hen te helpen overeind te blijven en uit te kijken naar hun terugkeer naar hun land van herkomst.

De Abram- en Jakobverhalen bijvoorbeeld geven de ballingen zo zicht op hun mogelijkheden en hun opties. Abram is immers dankzij zijn vader Terach uit het Babylonië van toen (nl. Ur der Chaldeeën) vertrokken. In Haran wordt hij door JHWH aangesproken om eruit weg te trekken naar het land dat deze voor hem op het oog heeft. Voor de ballingen fungeert hij als een rolmodel en dat geldt ook voor Jakob. Ook hij is net zoals zij heel ver van huis en in zijn geval in Haran terechtgekomen. Hij heeft er geleefd en gewerkt en …  de nabijheid van hun God JHWH ervaren. Bij het terugreizen naar zijn geboorteland is diezelfde God niet van zijn zijde geweken en is hem blijven beschermen.

Het ligt dus voor de hand dat die Genesisverhalen – met hun onvermijdelijke fictieve vertelelementen – hun onderwijzende, pedagogische en pastorale rol bewijzen. Dankzij de gebeurtenissen en de personen, die de negen boekrollen presenteren, kunnen de ballingen zich ermee identificeren. De daarmee gepaard gaande betekenissen, bedoelingen en lessen helpen hen om hun rug te rechten. Hun saamhorigheidsgevoel in de dorpen en steden in de Babylonische ballingschap wordt erdoor versterkt en hun hoop op een betere toekomst gevoed. Het blijken dus niet zómaar volksverhalen, maar basisverhalen over de oorsprong van hun volk Israël, die een inspirerende en educatieve rol spelen. Zij helpen hen met het bewust zijn of worden over hun identiteit. Ook staat het hen bij om trots te zijn in hun heden en het te blijven in de voor hen liggende toekomst.

d) criteria van toen en van nu

Uiteraard kunnen of zullen huidige lezers de vraag stellen of de inhoud van dergelijke verhalen wel als betrouwbaar of waarheidsgetrouw kan worden gekwalificeerd. In de postmoderne tijd wordt er immers uitgegaan van een rationeel wereldbeeld, waarbij hoge wetenschappelijke eisen gelden voor historische, filosofische en wetenschappelijke verhandelingen. ‘Geschiedenis als wetenschap’ onderzoekt overgeleverde of beschreven verhalen en schrijft er een zo feitelijk en accuraat mogelijk verhaal over. Al met al wordt duidelijk dat de verhalen van de negen boekrollen niet horen te worden gescreend, noch beoordeeld aan de hand van esthetische, literaire en wetenschappelijke criteria uit de 21ste eeuw. Zij gelden immers niet voor Israëls vertelcultuur, waarin de verhalen van Genesis tot en met Koningen thuishoren. Hun schrijvers zijn dus geen historici of wetenschappers, maar zij produceren ook geen verzonnen, op fantasie berustende geschriften, die zij historisch inkleden. Integendeel, zij presenteren hun hoorders en lezers historische gebeurtenissen en voegen tijdens het vertellen ervan fictieve vertelelementen toe. Huidige lezers dienen dus heel alert rekening te houden met de historische, literaire, esthetische en culturele criteria van het Oude Nabije Oosten in het algemeen en van het Oude Israël in het bijzonder.

  1. Terug naar het scheppingsverhaal

De hoofdaandacht van de verteller van de boekrol Genesis gaat, zoals hierboven opgemerkt, méér uit naar Israëls geschiedenis dan naar de als achtergrond geldende oergeschiedenis van de wereld en de mensheid. Het scheppingsverhaal (Genesis 1:1-2:4a) lijkt daarbij louter als inleiding te fungeren voor de hele boekrol. Op de keper beschouwd vervult het twee functies tegelijk (double duty). Enerzijds is het van betekenis voor alle mensen en volken, maar anderzijds – en dit vooral – voor de Judese ballingen als volk van Israël. Dit laatste valt te verklaren, omdat Genesis deel uitmaakt van het voor hen en in het Hebreeuwse geschreven bestemde oeuvre van de Enneateuch.

 a) schepper van alle mensen

De eerste twee bijdragen[ii] van deze serie over het scheppingsverhaal maken duidelijk, dat de Genesisverteller zich niet zozeer interesseert in het ‘hoe’ en het ‘wanneer’ van het scheppingsgebeuren. Over de verwekking- en scheppingsmechanismen verstrekt hij immers geen gedetailleerde gegevens. Hij beperkt Gods handelen hoofdzakelijk tot scheppen, maken, zeggen, noemen, scheiden en zien. Over het ‘wanneer’ moeten lezers genoegen nemen met het algemene gegeven ‘in het begin’ en de indeling van de tijd in zeven dagen. De verteller focust hen volledig op God zonder te bewijzen ‘dat’ hij  bestaat. Hij presenteert hem als de onbetwiste schepper van al het leven, de mens en de tijd. Hij maakt ook duidelijk dat hij heerst over alle natuurkrachten in het universum. Zijn modus operandi is er een van scheidingen aanbrengen, afbakenen, verhogen en bezegelen.[iii] Vanuit een initiële inerte chaossituatie doet God een energiek geordend leven voortkomen. De manier van vertellen ademt één en al bewondering uit voor deze scheppende God. Dit scheppingsverhaal fungeert daarmee als een fantastisch begin en dit niet alleen voor de boekrol Genesis, maar ook voor het geheel van de negen boekrollen.

Na het bovengenoemde ‘dat’ God schepper is, wijzen het verhaalverloop en de verhaalopbouw de weg naar het ‘waarom’ en het ‘waartoe’ van de schepping. God schept niet alleen ruimten waarin hij scheidingen aanbrengt, maar daarin ook bewoners in afgebakende groepen, waaronder  gedifferentieerde soorten. Hij blijkt dit alles te doen ter wille van de mens, die hij daarna schept. Dát is het antwoord op de ‘waaromvraag’. De mens fungeert als hoogtepunt, omdat God hem als zijn beelddrager boven al het voorgaande verhoogt. Hij bedeelt de mens de rol toe om hem niet alleen te vertegenwoordigen in de wereld, maar hem daarin ook als zijn beeld (via voortplanting) te vermenigvuldigen.

Het antwoord op de ‘waartoevraag’ komt erop neer dat God de mens – als het ware als zijn partner – opdraagt om de schepping voort te zetten door te heersen over aardbodem, planten en dieren. Tegelijk kunnen de lezers uit de manier waarop God de mens als zijn beeld definieert (1:26), afleiden dat niet alleen alle mensen gelijk zijn, maar ook dat man en vrouw beiden Gods beeld zijn (1:27). Uit het feit dat hij na het afronden van het hele scheppingsgebeuren dit bezegelt door op de zevende dag te rusten, wordt de indruk gewekt dat de mens als zijn evenbeeld hem ook in dit opzicht zal navolgen.

Het scheppingsverhaal komt bijgevolg bij lezers over als een voor-alle-mensen bestemd theologisch verhaal. Op grond van bovengenoemde observaties lijkt de verteller een driedimensionale benaderingswijze te hanteren. In de eerste plaats steekt hij zijn kolossale bewondering voor de scheppende God niet onder stoelen of banken. Hij presenteert zijn verhaal immers als een soort lofprijzing (laudatie), waarmee hij benadrukt dat God de enige is die daar ere voor toekomt. Ten tweede introduceert hij de mens als Gods evenbeeld en spoort hij man en vrouw impliciet aan om zich daar bewust van te zijn. Zij dienen te beseffen dat ze vanwege die status heersers over de aarde en al het daarop geschapen leven zijn. Tenslotte kunnen lezers eruit afleiden dat de verteller hen in dit opzicht aanspoort hun verantwoordelijkheid op te nemen en er dan ook zorg voor te dragen. Het scheppingsverhaal fungeert kortom als lofprijzing, bewustmaking en leerverhaal.

 b) schepper van Judese ballingen

In het begin van deze bijdrage is aangetoond dat de boekrol Genesis niet op zichzelf staat. Het is dus niet gepast om zijn inhoud apart te duiden en bijgevolg los te koppelen van de andere acht boekrollen. Genesis fungeert immers als inleiding op de hele verzameling, die gaat over het ontstaan en de geschiedenis van het volk Israël. Deze eerste boekrol – met inbegrip van het scheppingsverhaal – richt zich dus niet tot de andere volken en is ook niet voor hen bestemd. Dat blijk ook uit het feit dat ze in het Hebreeuws zijn geschreven en eigenlijk nauwelijks toegankelijk zijn voor de volken, die deel uitmaken van de Babylonische smeltkroes van talen en culturen. Voor niet-joodse lezers is dit een lastig gegeven, omdat zij de Hebreeuwse Bijbel – met o.a. deze negen boekrollen – niet los benaderen. Zij zien deze louter als één deel van de Bijbel met het Griekse (Nieuwe) Testament als tweede deel. Over ’t algemeen lezen en begrijpen deze lezers het eerste deel in het licht van het tweede. Dat heeft heel wat gevolgen voor o.a. het toekennen van de betekenis aan de negen boekrollen in het algemeen en Genesis en het scheppingsverhaal in het bijzonder.

De vraag waarop deze serie van bijdragen zich richt, betreft juist de betekenis van het verhaal van Genesis 1:1-2:4a, die de verteller bij zijn getraumatiseerde en gedesillusioneerde medeballingen wil doen landen. De vorige bijdrage[iv] heeft aangetoond dat zij bij hun geforceerde intrede in de Babylonische maatschappij een enorme culturele en godsdienstige shock hebben ervaren. Zij moeten wennen aan de aanwezigheid van een leger aan goden, waar ze o.a. via natuurelementen voor op hun hoede moeten zijn en voor wie zij louter slaven zijn. De zevende dag bezorgt hen een ongunstige beleving in tegenstelling van wat zij in hun godsdienst gewend zijn. Al met al probeert de verteller met het scheppingsverhaal en de rest van Genesis flink tegengas te geven. Als pastor, leraar en pedagoog wil hij hen bemoedigen, onderwijzen en sterken door hen de volgende zaken te doen inzien:

  1. dat zij zich niet geïntimideerd hoeven te voelen door de macht van de Babyloniërs, van hun goden en van hun hoofdgod Marduk. Hun JHWH is immers de enige God, die bovendien de schepper van en de heerser is over de hele wereld, over alle volken en dus ook over hun Babylonische overheerser.
  2. dat zij de boekrol Genesis kunnen herlezen en er opnieuw uit leren dat zij als volk een aparte schepping van God zijn. Als JHWH hen toen tot een volk heeft kunnen vormen, dan kan hij dat met hen als uiteengeslagen ballingen toch opnieuw verwezenlijken.
  3. dat zij zich herinneren dat JHWH hun voorvaders Abram en Jakob vanuit het vroegere Babylonië heeft begeleid naar het land waar zij zelf vandaan komen. Als hij dat toen heeft gedaan, dan kan hij dat weer opnieuw doen.
  4. dat het scheppingsverhaal en de Abramverhalen hen leren dat die elk via de juiste keuzes (scheidingen en afbakeningen) uitmonden bij een prachtig hoogtepunt (nl. mens als Gods beeld en Isaak als Abrams zoon). De ballingen mogen er bijgevolg op vertrouwen, dat zij – eenmaal terug in het land van hun herkomst – ook zij een dergelijk hoogtepunt kunnen bereiken op voorwaarde dat zij zich niet vermengen met de volken die er leven.
  5. dat zij niet bang moeten zijn voor de natuurelementen, die absoluut geen goden zijn, omdat zij door hun eigen God zijn geschapen.
  6. dat ze zich niet bezorgd hoeven te maken over het (zogenaamde) zeer ongunstige effect van de zevende dag in de Babylonische samenleving, omdat het scheppingsverhaal juist het tegendeel leert. Die dag mogen zij immers volop beleven als een zegenrijke dag.
  7. dat zij moeten bedenken dat zij als volk een specifieke plaats bekleden en opdracht hebben te midden van de volken van de wereld.
  8. dat zij als volk trots mogen zijn over hun identiteit, omdat JHWH ervoor hen is en zij op hem kunnen vertrouwen.
  9. dat zij allen stuk voor stuk een beeld van God zijn, terwijl in Babylonië dat voorrecht alleen de koning van Babel toekomt.
  10. dat zij als volk (Israël) in alle opzichten en in hun beperktheid en afhankelijkheid (van God) geroepen zijn om als een rolmodel te fungeren voor de volken van de wereld.

Al met al is het scheppingsverhaal een kort geloofs- en leerverhaal over Gods rol als schepper van de wereld. Het dient slechts als inleiding van wat er na komt: een stuk oergeschiedenis over de volken van de wereld met daarna heel uitgebreide verhalen over Gods rol bij de schepping en de ontwikkeling van het volk Israël.

Samenvatting

Aan het einde van deze serie van bijdragen over het scheppingsverhaal Genesis 1:1-2:4a (in vertaling) wordt de balans opgemaakt. Zeer nauwkeurig lezen (close reading) met observaties omtrent woordgebruik, stijl en opbouw vormt de basis om tot een correcte duiding te komen. Daar hoort ook het vaststellen van het genre als tōledōtverhaal bij en het definiëren van de geadresseerden in de oorspronkelijke context van de Babylonische ballingschap. Deze stappen zijn noodzakelijk om de eigenheid van het verhaal te respecteren.

Dit in het Hebreeuws geschreven scheppingsverhaal is een verfijnd literair kunstwerk en fungeert als inleiding op de boekrol Genesis en de volgende acht boekrollen. Zij vertellen over het ontstaan en de geschiedenis van het volk Israël. Geschreven in de Babylonische ballingschap (586-539 voor de gewone jaartelling) richten zij zich tot de getraumatiseerde en gedesoriënteerde Judese ballingen. Zij sturen erop aan dat zij niet bang worden, noch zwichten voor de Babylonische goden en hun vertrouwen in hun God JHWH niet opgeven. Hoewel het scheppingsverhaal en de verhalen over de oergeschiedenis van alle mensen en volken gaan, blijken deze toch niet voor hen bestemd, maar voor de Judese ballingen. De grote meerderheid van Babylonische volken spreken allerlei andere talen en kunnen deze Hebreeuwse Genesisverhalen lezen noch begrijpen.

Het zijn volksverhalen om deze Judeeërs te leren inzien, dat hun God de oppermachtige schepper van de wereld en de mensheid is, maar vooral, dat zij als volk zelf een concrete schepping van JHWH zijn. Zij dienen zich wel bewust te zijn hoeveel zij met alle mensen gemeen hebben, maar tevens dat zij een aparte plaats te midden van de volken innemen. Het scheppingsverhaal samen met bijvoorbeeld de Abramverhalen leren, dat zij als Gods ‘schepping’ in al hun beperktheid en afhankelijkheid (van God) een voortrekkersrol onder de volken hebben te vervullen. De verteller van het scheppingsverhaal doet een appél op het volk Israël om zich betrokken te voelen bij de wereld en de mensheid. Niet afstandelijk, maar als een rolmodel op grond van de door God aangewezen verantwoordelijkheid. Hun meervoudige verbondenheid met God, schepping, mensheid en zevende dag kunnen zij volgens hun schrijvers – die hen benaderen als pastors, leraren en pedagogen – nieuw leven inblazen om overeind te blijven en om naar een nieuwe toekomst te kunnen uitkijken.

Ter afronding

De soberheid en het didactische karakter van het scheppingsverhaal in Genesis l:l-2:4a in de context van de Judese ballingen maakt dat het niet kan worden gekarakteriseerd als of gedegradeerd tot een godsdienstige mythe uit een nevelig verleden, noch tot een kinderachtige voorstelling van het begin van de wereldgeschiedenis. De ingenieuze vertelstijl en verhaalopbouw ontkracht tevens het idee dat het letterlijk moet worden gelezen alsof het er in het prille begin precies zo is toegegaan.

De schrijver getuigt met een helder verhaal van zijn geloof in God en deelt dit met zijn Judese volksgenoten in Babylonië. Hij doet dat zonder gebruik te maken van wetenschappelijke gegevens of filosofische bespiegelingen. Het is glashelder dat zijn scheppingsverhaal niet bestemd is voor paleontologen, biologen, natuurwetenschappers, archeologen, historici, filosofen, dogmatici of mystici. Het heeft alle kenmerken van een geloofsverhaal en daarom heeft het absoluut geen zin om het aan te wenden tegen de evolutieleer, noch om dat omgekeerd te doen. In plaats van een debat tussen geloof en wetenschap is het veel zinvoller om de vraag te stellen in hoeverre het scheppingsverhaal nog relevant kan zijn in de 21ste eeuw. Een bezinning daarover komt aan de orde in de volgende bijdrage.

Wordt vervolgd

[i] 3. Hebreeuwse Bijbel 3.3. Verdiepen 4. Het verhaal van de schepping van Israël 2 en 3

[ii] 3. Hebreeuwse Bijbel 3.1. Kennismaken 3. Het verhaal van de schepping en 3. Hebreeuwse Bijbel 3.2. Ontdekken 1. De schepping van het verhaal

[iii] 3. Hebreeuwse Bijbel 3.3. Verdiepen 5. Het verhaal van de schepping van Israël 3

[iv] 3. Hebreeuwse Bijbel 3.3. Verdiepen 6. Israëls schepper in het Oude Midden Oosten