3-Hebreeuwse bijbel3.1-Kennismaken

3.1.8 Driemaal is scheepsrecht

1 Samuël 9 – 12

 

Stapsgewijs kennismaken met inhoud, thema’s en hoofdspelers van de boekrol Samuël.

 

Inleiding

De God van Israël staat zijn volk toe een koninkrijk te worden. Daarvoor is uiteraard een koning nodig maar zal deze aan de wensen van het volk voldoen?. Deze bijdrage probeert op die vraag te antwoorden en vormt een vervolg op drie eerdere bijdragen in de rubriek 3. Hebreeuwse Bijbel 3.1. Kennismaken. Om onderstaande inhoud ten volle te kunnen waarderen doet de lezer er goed aan de aangegeven bijbelgedeelten erop na te lezen

 

Saul op weg naar het koningschap – 1 Samuël 9:1-16

Saul wordt als een man geïntroduceerd die naar de ezelinnen van zijn vader zoekt (1-5). Het zijn niet alleen lastdieren maar ook rijdieren voor vooraanstaande figuren. Mogelijk werden deze rijdieren – vanwege dit verhaal – later tot een symbool van het koningschap in Israël.  Op dat moment lijkt Saul op een figuur uit een Amerikaanse televisieserie die op een grote ranch leeft van zijn zeer vermogende vader en die er met één van de loontrekkenden op uit wordt gestuurd om verloren vee op te sporen. Na lang zoeken wil Saul het opgeven. Zijn dienaar wil daar echter niet van weten. Hij meent dat God hun probleem kan oplossen als ze maar bij hem te rade gaan. Deze ondergeschikte blijkt met de dimensie van geloofsvertrouwen in het leven rekening te houden (6-10). Zo zet hij Saul op Gods spoor. In plaats van de dieren te vinden komt hij Israëls profeet Samuël in de stad Rama tegen. Of wordt hij door de profeet gevonden (11-14)? Het klinkt als een sprookje.

 

Sauls leven krijgt vanaf dat ogenblik een totaal andere wending. Hoewel hij geen politieke ervaring en geen ambities heeft om een leider te worden kiest God toch voor hem. Israëls God had er in toegestemd om zijn volk een koning te geven maar hij blijkt de keuze ervan wel onder eigen beheer te houden (12-17).

 

Saul tot koning aangewezen – 1 Samuël 9:17-27

Samuël wordt in dit verhaal ‘profeet’, ‘ziener’ en ‘man Gods’ genoemd. Deze benamingen onderstrepen verschillende wijzen van zijn dienstwerk. Als profeet spreekt hij namens God omdat hij dingen ‘ziet’ die andere mensen niet zien. Hij ‘ziet als’ God en het volk voelt dat aan. Daarom is hij in hun ogen de ‘man Gods’ die zijn opdrachtgever vertegenwoordigt. Ook de profeten Elia en Elisa worden in de boekrol Samuël zo genoemd. Mensen die zich tot zo’n ‘man van God’ richten, ervaren een oplossing voor hun problemen. Zo komt bijvoorbeeld Saul van Samuël te weten dat de ezelinnen van zijn vader terecht zijn. Daarmee is zijn probleem (of dat van zijn vader) van de baan. Bovendien komt hij erachter wat de nieuwe bestemming van zijn leven is: koning worden (17-21).

 

Saul vindt dat hij voor die grote eer niet in aanmerking komt. De profeet Samuël trekt zich niets aan van zijn bescheidenheid en neemt hem mee naar de ‘de hoogte’. Dat is een plaats in de open lucht of een heiligdom waar godsdienstoefeningen plaatsvinden en die meestal op een heuvel of op een open (soms verhoogde) hoogte liggen. Daar aangekomen zet hij Saul naast zich aan het hoofd van de tafel met zijn dertig gasten. Enerzijds kan dit getal dertig het aantal genodigden precies of bij benadering aangeven. Anderzijds kan het eveneens drager zijn van een extra betekenis. Zo lijkt het getal dertig in de Bijbel voor te komen waar aspecten als ‘aanzienlijk’, ‘invloedrijk’ en vooral ‘macht’ een rol spelen. Samuël plaatst de koning in spé van meet af aan in een situatie van aanzien, van leiderschap en van macht (22-24). Na de maaltijd neemt de profeet hem mee naar zijn huis en spreekt met hem op het dak. De volgende ochtend voor Sauls terugkeer naar huis heeft Samuël met hem buiten een onderonsje (25-27).

 

Samuël en Saul zien hun wegen samenkomen. Dáár legt het verhaal heel sterk de nadruk op.

Als profeet en koning dienen ze hun weg gezamenlijk verder af te leggen (1 Samuël 11:7). Zolang dit gebeurt rust er zegen op Sauls koningschap. Waar Saul zich afwendt van die gezamenlijke weg doemen er problemen op.

 

Saul tot koning gezalfd – 1 Samuël 10:1-16

“Het woord van God wordt begeleid door een gebaar, de zalving tot koning. Zo zalft Elisa Jehu (2 Koningen 9: 1-3 ). De kus hoort niet tot het ritueel, maar is een persoonlijk gebaar”[1] (1-8). In beide gevallen (van Saul en van Jehu) gaat het om een zalving in het geheim met olie uit een kruik.

 

Door Gods ingrijpen die hem achter het vee vandaan heeft gehaald gaat Saul plotseling profetisch spreken en God loven. Als profeet wordt hij Gods instrument en spreekbuis. Geen wonder dat de mensen in zijn woonplaats Gibea onder de indruk zijn van deze ingrijpende verandering. God had hem een ander hart gegeven (9-12). In bijbelse taal vertegenwoordigt het hart hoofdzakelijk de zetel van het verstand en van de keuze. Dit betekent dat Saul een andere richting in zijn leven kiest. De Bijbel verhaalt van Gods geest die over mensen komt met het resultaat dat hun levens veranderen en dat ze vanaf dan Gods leiding aanvaarden.

 

“In deze fase ging het om een privé en een geheime zaak. Samuël zorgde ervoor om niet door anderen opgemerkt te worden (9:27). Saul vertelde zelfs niet eens aan zijn eigen familie wat er was gebeurd (10:16) … Met andere woorden: het ging om een symbolische daad, die van hem een koning in Gods ogen maakte; maar nog niet in die van de natie”[2] (13-16).

 

Saul tot koning uitgeroepen – 1 Samuël 10:17-27

Nadat Samuël klaar is met zijn huiswerk – het aanstellen van een koning (hoofdstuk 8) – roept hij een nieuwe volksvergadering bijeen in de stad Mispa op zo’n drie kilometer van Rama. Hij opent de bijeenkomst met ‘zo spreekt JHWH’ (HERE in NBG; HEER in NBV). Dat is bij uitstek de bode-formule van een profeet van JHWH. Hij spreekt in de naam van JHWH en op diens gezag. De inhoud van dit profetische woord liegt er niet om. Met een sombere ondertoon haalt hij scherp uit: de HERE God, Schepper en Bevrijder van Israël wordt afgezet en een plaatsvervanger aangesteld[3] (17-19).

 

Deze benoeming gebeurt waarschijnlijk via het werpen van het lot waarvan men nu noch precies de voorwerpen noch de handelingen kent. Het gaat er systematisch en selectief aan toe. Eerst wordt uit de twaalf stammen de stam Benjamin aangewezen. Dan rolt uit alle clans en families de familie Matri eruit. Uiteindelijk wijst het lot uit deze familie Saul, de zoon van Kis aan. Deze Saul blijkt echter zelf niet aanwezig te zijn. Hij heeft zich bij de bagage verstopt. Een door God geleide speuractie brengt hem te midden van het volk dat onder de indruk komt van zijn lichaamslengte. Met kop en schouders steekt hij boven iedereen uit. Grote mannen stralen blijkbaar een natuurlijk charisma uit. Het volk stemt in met een luid: ‘Lang leve de koning!’ (20-24).

 

Samuël beëindigt de plechtigheid met het voorlezen van een door hem opgestelde grondwet voor de kersverse monarchie. Deze wordt officieel op schrift gesteld en bij de kist (of de ark) van het verbond gedeponeerd. “Vanaf het prille begin was de monarchie grondwettelijk van aard (I Samuël 10:25): de koningen zouden zowel rechten als plichten hebben. We zouden in het genoemde document een soort van grondwet voor het volk kunnen zien dat in zekere bewaring in het heiligdom wordt gelegd (dat is immers de betekenis van de zin ‘voor het aangezicht van de HERE’). Dit was een belangrijke rem op de ontwikkeling van absolute macht. Strikt genomen wordt het woordpaar ‘rechten en plichten’ gebruikt om één enkel Hebreeuws woord (mishpat) te vertalen dat in andere teksten ‘gewoonte’ of ‘wijze’ kan betekenen (zoals in 8:11). Zo’n document moet wel een wettelijk karakter hebben gehad en het betrof niet zomaar een beschrijving van de manieren waarop koningen geneigd waren te handelen. Het woord ‘reguleren’ geeft waarschijnlijk het beste in het Nederlands weer wat mishpat betekent.”[4]

 

Iedereen wordt naar huis gestuurd en zelfs Saul neemt zijn gebruikelijke bezigheden van landbouwer weer ter harte. Bijval en steun aan de ene kant kritiek aan de andere kant. Gelukkig toont hij zich een wijs leider en bijgevolg houdt hij zich doof voor de geuite kritiek (25-27).

 

Israëls nieuwe koning – 1 Samuël 11:1-13

Een jaar na Sauls kroning doet er zich in de stad Jabes in de landstreek Gilead aan de overkant van de Jordaan een grote crisis voor. De stad wordt door het leger van de Ammonieten belegerd. Een hopeloze toestand voor de inwoners. Overgave lijkt allesbehalve aantrekkelijk omdat de agressor bij elke man als teken van onderwerping het rechteroog wil uitsteken. Een verkregen wapenbestand van een week stelt het stadsbestuur in staat om hulp te zoeken (1-3).

 

Als via boden het bericht Saul, die nog steeds in het dorp Gibea van zijn boerenbestaan leeft, ter ore komt maakt een heilige verontwaardiging zich van hem meester. Aangestoken door Gods geest mobiliseert hij op een psychologisch doeltreffende wijze alle weerbare mannen te Bezek. Deze plaats ligt zo’n 65 km ten noorden van zijn woonplaats en recht tegenover de stad Jabes dat 25 km verder naar het oosten ligt. Het worden wél 300.000 mannen uit de tien stammen van Israël en 30.000 uit de stam Juda. Het zijn twee getallen die in het verlengde van ‘30’ liggen – als symbool van macht – met een knipoog naar de dertig aanwezigen tijdens de maaltijd op de hoogte. Blijkbaar anticipeerde Samuël toen al op Sauls toekomstige macht. In een soort ‘blitzkriegactie’ verplaatst Saul zijn leger in één nacht over ongeveer 24 km en steekt hij de Jordaan over! Met een onverwachtse aanval waarbij hij zijn leger in drie (!) groepen opsplitst verslaat koning Saul de Ammonitische strijdkrachten (4-11). Het lijkt wel een voorloper van de bliksemactie die het Israëlische leger uitvoerde tijdens de zesdaagse oorlog in 1967 toen het o.a. de stad Jeruzalem in handen nam.

 

Wat een overwinning! In hun roes willen Sauls sympathisanten diens tegenstanders onder het volk uitschakelen. Met een edel gebaar vermijdt hij verder bloedvergieten. Voor de eer van de overwinning slaat hij niet op eigen borst maar wijdt hij aan God. “Op deze dag van solidariteit wordt er niemand ter dood gebracht, ook de oppositie niet. ‘Bedenk dat niet ik, maar dat God de verlossing aan Israël bracht’. Dat is de taal van een messiaanse koning, die zijn plaats weet en zich afhankelijk voelt van de ware koning van Israël”[5] (12-13).

 

Sauls koningschap bevestigd – 1 Samuël 11:14-12:25

Samuël roept de Israëlieten samen bij het oude heiligdom in Gilgal om feest te vieren voor de overwinning die ze behaalden dankzij hun God en een koning-ridder op wie ze trots kunnen zijn. Het wordt een gezamenlijk offerfeest in Gods tegenwoordigheid (16-17). Voor de derde keer ervaart Saul dat hij de uitverkoren koning is. Het volk bevestigt opnieuw zijn aanstelling door JHWH. Nu is er voor Saul geen enkele reden voor twijfel meer mogelijk. Zijn koningschap is vast verankerd. Dat is tevens het moment dat Samuël zijn eigen aftreden aankondigt. De nieuwe koning zit nu stevig in het zadel. Voor hem is het tijd om op te stappen. Met opgeheven hoofd maar ook met een brok bitterheid treedt hij af. Hij denkt dat hij als leider niet heeft voldaan. Daarom legt hij in zijn toespraak zo’n nadruk op zijn beleid als rechter. Is hij tekort geschoten? Hij roept twee getuigen op: JHWH en zijn rechterhand, de gezalfde koning. Het volk stelt hem gerust: Samuël gaat vrijuit (2-5).

 

Al prekend onderstreept Samuël Gods onveranderlijke trouw en zijn verlossingsdaden uit het verleden. Nu zij in een nieuwe fase van hun nationale bestaan stappen roept hij hen op tot een vernieuwing van hun verbond met God (6-15). Om die woorden kracht bij te zetten laat God het regenen en donderen. Hoogst ongebruikelijk in de tijd van de tarweoogst! Het mist allerminst zijn effect. Het volk belijdt zijn eigenzinnigheid in het kader van deze koningskwestie (1 Samuël 8) en smeekt Samuël om bij God te bemiddelen. Die belofte krijgen ze (16-25).

 

Ter afronding

Israëls God staat zijn volk toe een koninkrijk te worden en daarvoor is een koning nodig. Deze moet voldoen aan de wensen van het volk en een team vormen met Gods spreekbuis, de profeet. Hij hoort een uitmuntend vertegenwoordiger van God te zijn. Het verloop van de gebeurtenissen is gunstig en de man voor de troon wordt gevonden. Het begint eerst met een geheimgehouden zalving gevolgd door een ouderwetse volksverkiezing en uiteindelijk – na zijn bewezen capaciteiten in oorlogstijd – een definitieve erkenning door het volk. Sindsdien zit hij stevig in het koninklijke zadel. Het ziet er rooskleurig uit voor Israël en zijn koning. Of hij van het kaliber is van de aftredende rechter en leider Samuël valt nog af te wachten. Een goede basis heeft hij in ieder geval: zijn lichamelijk uiterlijk dwingt bewondering af, zijn geest is afgestemd op God en zijn mentaliteit toont een zeldzame nobelheid. Eind goed al goed. Israël heeft hier mogelijk met een modelkoning te maken!

 

 

[1] A. van den Born, Samuël, De Boeken van het Oude Testament, Roermond 1956, 52

[2] David F. Payne, I & II Samuel, Philadelphia, 1982, 50

[3] Zie vorige bijdrage 3. Hebreeuwse Bijbel 3.1. Kennismaken 7. Leve de koning!’

[4] David F. Payne , I & II Samuel, Philadelphia, 1982, 53

[5] F.O. van Gennep, School voor koningen, Baarn 1976, 40