3-Hebreeuwse bijbel3.1-Kennismaken

3.1.10 Van trouw gesproken!

1 Samuël 16-20

 

Stapsgewijs kennismaken met inhoud, thema’s en hoofdspelers van de boekrol Samuël.

 

Inleiding

De vorige hoofdstukken beschrijven de teloorgang van koning Saul terwijl in dit deel van de boekrol Samuël de opkomst van de nieuwe koning (David) aan de orde is. Hoewel Saul nog enige tijd koning blijft, is hij volgens de laatste verzen van hoofdstuk 15 in wezen al ‘naar huis gestuurd’. Het verhaal over de jonge David als koning incognito (1 Samuël 16-20) fungeert als het vervolg op de vorige twee bijdragen (3. Hebreeuwse Bijbel 3.1. Kennismaken 8 en 9). Om onderstaande inhoud ten volle te kunnen waarderen doet de lezer er goed aan de aangegeven bijbelgedeelten erop na te lezen

 

David tot toekomstige koning gezalfd – 1 Samuël 16:1-23

De priester-profeet Samuël moet iemand anders tot koning zalven terwijl er op dat moment nog een koning op de troon van Israël zit. Hij aarzelt en ziet er tegen op. Mocht koning Saul erachter komen dan zal dat als een staatsgreep worden gezien. God stelt hem echter gerust en geeft hem de nodige richtlijnen (1-3). Samuëls onverwachte komst in de stad Betlehem zorgt voor opschudding (4-5). Na een afvalsysteem waarbij zeven broers de revue passeren staat hij oog in oog met de te zalven achtste zoon David (6-13). Bij de keuze van de eerste koning over Israël gaf God aan het volk wat het wilde: een man met een voorkomen en uiterlijk dat aan hun verwachtingen beantwoordde. Met een nogal ingrijpend scenario toont hij hier aan de profeet dat hij JHWH, als God van Israël, oog heeft voor het hart of de instelling van de mens (7).

 

Sinds zijn zalving laat Gods geest David niet meer met rust (13) maar van koning Saul heeft hij zich afgetrokken (14). De koning voelt zich vaak depressief vanwege Gods (boze) geest. Zijn personeel geeft hem goede raad en vindt voor hem de ideale man die zich met Gods (goede) geest inzet voor de neerslachtige Saul. Davids tegenwoordigheid, genegenheid en vooral zijn muziek doen wonderen. Zijn zeven (!) kwaliteiten worden breed uitgemeten (18): hij is enerzijds een zoon van de vooraanstaande Isaï van Betlehem [1], een dapper held [2] en een krijgsman [3], anderzijds speelt hij muziek [4], is een vlot spreker [5] en een knappe jongen [6]. Tenslotte heeft hij ook nog JHWH aan zijn kant [7]. De zorg die hij moet dragen voor zijn vaders kudden en zijn koninklijke verantwoordelijkheden en verplichtingen in het paleis bereiden David voor als Israëls toekomstige koning en herder.

 

Davids heilige verontwaardiging – 1 Samuël 17:1-40

Het is opnieuw zover. Filistijnen en Israëlieten trekken tegen elkaar op. De ene keer wint Filistea, de andere keer Israël. Beide partijen lijken het bloedvergieten beu. Een tweekamp wordt voorgesteld. Het is erop of eronder. De Filistijnse kampvechter boezemt echter doodsangst in. Dat veroorzaken zijn lengte, zijn geoefendheid, zijn wapenen en zijn wapenuitrusting en vooral zijn grote mond waarmee hij Israëls God (4), diens leger (10), Israël zelf (25) en zelfs de legers van de levende God (26,36) tart. Dit werkwoord ’tarten’ dat wel vijf keer in het verhaal voorkomt houdt een gamma van vernederende aspecten in: smaden, honen, belachelijk maken, krenken en kwetsen (zie ook 1 Koningen 18:27). Vijf kenmerken karakteriseren deze kampioen: lengte, helm, pantser, scheenplaten en lans (4-7).

 

De grote Saul (in lengte), de grote Jonatan (in heldenmoed), de grote broers van David (in leeftijd) en heel Israëls leger staan er allemaal met knikkende knieën bij. De door zijn vader naar het slagveld gestuurde David snapt er niets van! Hoe kan men zo’n bullebak die JHWH en Israël zó beledigt z’n gang laten gaan? Sauls wapenuitrusting wil hij niet. Leeuw en beer pakte hij immers ook altijd met blote handen en eigen middelen aan! Die confrontatie beschrijft hij met vijf handelingen: hij liep hen na, sloeg hen, redde het schaap, greep hen en sloeg hen dood. Die onbesneden Filistijn beschouwt hij alsof hij met zo’n wild beest heeft te maken. Zoals JHWH hem in het verleden bijstond, zo zal dat ook nu het geval zijn, redeneert hij. Saul vindt het allemaal maar zozo. Desondanks geeft hij deze vermetele jonge kerel dan toch maar zijn zegen. Tegen beter weten in of voor de vorm?

 

Davids geloofsdaad voor Israël – 1 Samuël 17:41-58

David laat er geen gras over groeien en valt aan. Dat doet hij héél origineel (met slinger en vijf keien), verontwaardigd (om Gods vernedering), met leeuwenmoed, rotsvast (erop) vertrouwend (dat zijn God bevrijden kan) en nederig (laat de uitkomst in Gods handen). Zijn optreden werkt ’tergend en tartend’ in op Goliat. En al vervloekt deze hem met ‘al zijn Filistijnse goden’ David weert deze vervloeking effectief af met een indrukwekkende geloofsbelijdenis.

 

‘Jij daagt me uit met je ​zwaard​ en je ​lans​ en je ​kromzwaard,’ antwoordde ​David, ‘maar ik daag jou uit in de naam van JHWH van de hemelse machten, de God van de gelederen van Israël, die jij hebt beschimpt. Maar vandaag zal JHWH  je aan mij uitleveren: ik zal je verslaan en je hoofd afhouwen, en ik zal de lijken van de Filistijnen aan de aasgieren en de hyena’s ten prooi geven, zodat de hele wereld weet dat Israël een God heeft. Dan zal iedereen hier beseffen dat JHWH geen zwaard of ​lans​ nodig heeft om te overwinnen, want hij is degene die de uitslag van de strijd bepaalt en hij zal jullie aan ons uitleveren.’ – 1 Samuël 17:45-47

 

Voor hem is het een principekwestie – omdat JHWH’s eer op het spel staat – én om een bijbeltheologische waarheid – die onderstreept dat JHWH echt aanwezig is. David wil daarmee betogen dat Israëls God en niet hijzelf de ware kampvechter is!

 

Na dit lange voorspel van beschrijving en dialogen (47 verzen) handelt de verteller de strijd in slechts enkele zinnen (slechts drie verzen!) af alsof het om een kleinigheid gaat. Hij schildert het gebeuren met vijf handelingen: David rende hem tegemoet [1], stak zijn hand in zijn tas [2] en haalde er een steen uit [3], ​slingerde​ die weg [4] en trof de Filistijn [5] zó hard tegen het voorhoofd dat de steen naar binnen drong en de Filistijn voorover stortte. En dat is het ook in de ogen van de schrijver. “De Filistijn valt voorover evenals indertijd de god Dagon (5:3) dat deed. Straks wordt ook zijn hoofd van het lichaam gescheiden (5:4)”.[1]

 

Wordt de gigant door Davids kei op het voorhoofd geraakt? Dringt die werkelijk zijn voorhoofd in terwijl hij een bronzen (!) helm op heeft die hem daarvoor efficiënt beschermt? En hoe kan het dan dat hij voorover valt? Het Hebreeuwse woord dat in de bijbelvertalingen met ‘voorhoofd’ (wordt weergegeven, wijst anatomisch ook (en beter nog) op de plek net onder de knieschijf. Eens daar geraakt, wordt Goliats lopen volledig geblokkeerd en moet hij wél voorover vallen. Zijn technisch geperfectioneerde uitrusting die hem de overwinning moest garanderen wordt daarmee zijn eigen struikelblok. Op de drempel van de dood buigt hij zich uiteindelijk toch nog neer voor de God van Israël die hij zó getergd, getart en belachelijk heeft gemaakt!

 

Nadat Goliat is gevallen voltrekt David met nog eens vijf handelingen het vonnis: hij rent naar hem toe [1], buigt zich over hem heen [2], trekt diens zwaard uit de schede [3], geeft hem de genadestoot [4] en slaat zijn hoofd ermee af [5]. En ondanks dat hij de hele tijd in actie is geweest, de overwinning heeft behaald en alles gedaan heeft wat hij had gezegd  (34-36, 46b) geeft hij toch alle eer aan God (37, 46a, 47).

 

David zet zich dus voor de volle 100 procent  in en JHWH voegt er zijn volle 100 procent aan toe. Het succes wordt dan onafwendbaar (51-54). De verteller leert zijn tijdgenoten waar het op aankomt: deze samenwerking tussen David en God getuigt van efficiënt synergisme. Het verhaal eindigt met de indringende vraag van Saul: ‘Wie is toch deze jongeman?’ Wie hij werkelijk is, zal Saul nog wel ervaren.

 

Daar Saul al eerder met David had kennis gemaakt (16:21-23) lijkt deze vraag nogal merkwaardig. Sommigen zien dan ook een tegenstelling tussen dit hoofdstuk 17 en het voorafgaande 16. Dit is echter niet nodig. Uit 17:15 blijkt dat David niet altijd bij Saul aan het werk was maar mogelijk alleen als de koning een aanval van een boze geest kreeg. Het is dan ook de vraag of hij in die omstandigheden wel voldoende notie van David heeft genomen. “De uitspraak in 16:21, dat David Sauls wapendrager werd, kan zeer goed betrekking hebben op iets, dat pas later, na de gebeurtenis met Goliat, plaatsvond. Na Davids overwinning op Goliat stelt Saul een bijzondere belangstelling in David en vooral ook in diens familie”.[2]

 

Sauls jaloersheid – 1 Samuël 18:1-30

Onmiddellijk na de Filistijnse nederlaag ontvangt koning Saul David op audiëntie. Kroonprins Jonatan voelt zich aangetrokken tot deze David door wat hij heeft gezegd en de manier waarop hij daar handen en voeten aan heeft gegeven. Er vloeit een (soort bloed)verbond uit voort. Alle vijf voorwerpen die Jonatan als troonopvolger kenmerken staat hij uit zichzelf aan David af: zijn mantel, wapenrok, zwaard, boog en gordel (4). Het is een verbluffende en schitterende illustratie van naastenliefde die in overeenstemming is met Gods gebod:  ‘heb je naaste lief als jezelf’ (Leviticus 19:18). Op die manier kiest Jonatan ervoor om één met David te zijn. Concurrentiegevoel krijgt bij hem geen kans.

 

Bij zijn vader ligt het heel anders. Door Davids voortdurende militaire successen wordt het volk dol enthousiast. Het draagt hem op handen. Dit wekt de jaloersheid van de koning op en het daarmee verbonden wantrouwen. Deze gevoelens voedt hij en die leiden tot uitzinnige reacties. Zo probeert hij David tweemaal achtereen – maar zonder resultaat – te doden. Het betreffende verhaal staat bol van spanningen en de veelvuldige drievoudige herhalingen onderstrepen dit: Jonatan, Mikal en het volk ‘hebben David lief’ (3x keer – 3, 16 en 20) en ‘JHWH is met hem’ (eveneens 3x: 12, 14 en 28). Saul van zijn kant ziet, hoort en ervaart dit alles. Genoeg om David als een concurrent en een bedreiging te beschouwen: ‘hij vreest hem’ (nogmaals 3x: 12, 16 en 29). Daarom tracht hij David steeds ‘op Filistijnen uit te sturen’ (alweer 3x: 13, 16 en 27). Terwijl Sauls reputatie tanende is, wordt David de rijzende ster in Israël (30).

 

Sauls dodelijk aanslagen – 1 Samuël 19:1-24

Sauls jaloersheid en wantrouwen monden uit op een doordachte beslissing om zijn rivaal uit te schakelen. Hij licht zijn regering en zijn zoon Jonatan daarover in (1). Laatstgenoemde waarschuwt enerzijds zijn boezemvriend (2-3) en remt anderzijds zijn vader af (4-6). Zo slaagt hij erin Sauls eerste poging af te wenden. Alles lijkt weer als voorheen te worden (7-8). Na Davids militaire successen gaat Saul over tot onverhoedse moordpogingen over (!).

 

Na tweemaal z’n lans naar David te hebben geworpen (hoofdstuk 18) en hem bij herhaling ten oorlog tegen de Filistijnen te hebben gezonden – in de hoop dat hij zou sneuvelen – klinkt met betrekking tot David in dit hoofdstuk zeven maal (!) het werkwoord ‘doden‘. Deze zevenvoudige herhaling wijst er op dat Sauls moordpogingen beslist geen bevliegingen zijn. Hij zet er volop en systematisch zijn zinnen op om zijn schoonzoon uit te schakelen. Dit blijkt uit de volgende gegevens: Saul sprak er over … om David te doden (1); ‘Mijn vader … tracht u te doden’ (2); ‘Waarom zoudt gij … David zonder oorzaak doden ?’ (5); ‘Zo waar JHWH leeft, hij zal niet worden gedood!’ (6); En Saul zond boden … om … hem in de morgen te doden (11); ‘ … zult morgen ter dood worden gebracht’  (11) en ‘ … opdat ik hem dode’ (15).

 

Telkens ontwijkt David hem en neemt de benen (9-10). De koning stuurt zijn soldaten naar Davids huis. Daar spoort zijn vrouw Mikal hem aan om ervan door te gaan (11-13). Onder het voorwendsel dat David bedlegerig is stuurt zij haar vaders soldaten weg. Saul beveelt hen daarop dat ze de ‘zieke’ David naar het paleis moeten brengen. Dan blijkt Mikal met een ’terafim’ of beeld de soldaten om de tuin te hebben geleid. Met liegen redt zij zich eruit (14-17). Terafim zijn huisgoden of godenmaskers (vergelijk Genesis 31: 19, 34 en 35). Kennelijk had Mikal, ondanks de duidelijke uitspraken in de Thora (de Boekrollen van Mozes met de daarin vermelde voorschriften van JHWH voor Israël) zulke beelden toch in huis. Mogelijk bezat ze die in het geheim en raadpleegde ze. Sommige verklaarders – zoals de joodse uitleggers Abendana en Abarbinel – menen dat vrouwen gewoon waren om van hun mannen beelden te laten maken. Als dat het geval is dan had Mikal dus een beeld van David. Michelangelo zou dan niet de eerste beeldhouwer zijn geweest die David een materiële vorm heeft gegeven. Een andere verklaring is dat het om een Filistijnse huisgod ging die David als een trofee uit de strijd met de Filistijnen zou hebben meegebracht.

 

David zoekt bescherming bij de profeet Samuël. Drie (!) groepen van Sauls boodschappers worden door zijn bemiddeling ‘uitgeschakeld’. Gods geest komt over hen en ze beginnen te profeteren (18-21). De koning wordt zelfs op deze wijze geneutraliseerd (22-24). “Nog voordat Saul bij Samuël aankomt, komt over hem de Geest en ook hij, evenals de anderen, gaat zich extatisch gedragen. In het bijzijn van Samuël, wiens mantel hij ooit stuk trok (15:27-28), doet Saul zijn bovenkleed uit. In 10:10-11 betekende Sauls vervoering door de Geest een bevestiging van zijn zalving tot koning. Hier betekent het een verdere aantasting van zijn koninklijke waardigheid. Hij is een gevangene van de Geest van God. Zijn optreden krijgt een negatieve belichting. Het leidt tot het ontstaan van een gezegde dat ook volgens 10:11 zijn oorsprong heeft in een ervaring met de soms in extase voerende Geest van God”.[3] Sauls gedrevenheid om David te doden wordt gelukkig (opnieuw) geneutraliseerd.

 

“David werd niet alleen gered door zijn eigen vaardigheden, maar ook door hooggeplaatste leden van de koninklijke familie en door Samuël, de leidende godsdienstige figuur. Al deze ontsnappingen waren natuurlijk uitingen van het feit dat Jahweh (beter JHWH of ‘HEER’ – noot rvm) met hem was”.[4]  

 

Verbond met de kroonprins – 1 Samuël 20:1-43

David verlaat Samuël en roept de hulp van zijn vriend Jonatan in. Hij is er echt van overtuigd dat zijn laatste uur geslagen is (3). Jonatan van zijn kant zet zijn eigen leven voor David op het spel. Ondanks het vreemde gedrag van zijn vader blijft hij hem loyaal zelfs als Saul hem wil doden. “Saul noemt hem een ontaarde zoon, die zijn moeder mee te schande maakt. De krasse woorden bevatten een belediging voor de zoon … en zijn moeder. In gloeiende toorn loopt Jonathan weg.”[5] Met zijn bekrompen en egoïstische instelling blijkt Saul de onzelfzuchtigheid van zijn oudste zoon ten aanzien Davids kansen op de troon ook niet te begrijpen.

 

In het geheim sluiten David en Jonatan een verbond die hun vriendschap, wederzijdse trouw en sterke genegenheid bezegelt. Maar er is meer. Er zijn ook politieke consequenties aan verbonden. Die weerhouden David er echter niet van om te beloven steeds positief tegenover Jonatans nakomelingen te handelen (zie 2 Samuël 9:1 en 7). Hun onderlinge afscheidswoorden bezegelen hun gelofte (42). David is zijn verplichtingen ten aanzien van Jonatan nooit vergeten. De trouwe vriendschap van Jonatans kant heeft het leven van Israëls toekomstige koning beschermd. Een dergelijke trouw en vriendschap is bijzonder zeldzaam.

 

Ter afronding

Opvallend zijn de tegenstellingen tussen beide persoonlijkheden. De nog-niet-in-functie zijnde nieuwe koning blijkt enerzijds een prettig mens te zijn die door zijn muzikale talenten therapeutisch voor de mentaal zieke koning Saul werkt. Anderzijds bewijst hij ook veel moed en een groot gevoel voor rechtvaardigheid en eerbied voor God te hebben. Saul daarentegen wordt geplaagd door zijn aanvallen van woede en jaloezie die hij op de naast hem rijzende ster David richt. Hoe meer Saul David haat hoe meer Jonatan van hem houdt. David moet vanwege het doodsgevaar vluchten maar vindt grote steun dankzij zijn vriendschap met de kroonprins. Jonatan en Mikal riskeren hun leven voor David. De liefde van David voor God tijdens zijn strijd tegen Goliat én de kwaliteit van de Jonatans naastenliefde voor hem  vormen een prachtig tweeluik.

Wordt vervolgd

[1] A.H. van Zijl, 1 Samuël, deel II, Nijkerk, 1989, 38

[2] Bijbel met Kanttekeningen, deel 2, Baarn, 275

[3] A.H. van Zijl, 1 Samuël, deeI II, in De Prediking van het Oude Testament, Nijkerk, 1989, 58

[4] Ralph W. Klein, 1 Samuël, Waco, 1983, 200

[5] A.R.Hulst, ‘1 Samuël’, in: Commentaar op de Heilige Schrift, Amsterdam 1956, 275