3-Hebreeuwse bijbel3.1-Kennismaken

3.1.12 Sauls afgang en Davids verdriet

1 Samuël 27 – 2 Samuël 1

 

Stapsgewijs kennismaken met inhoud, thema’s en hoofdspelers van de boekrol Samuël.

 

Inleiding

David leefde in een gecompliceerde situatie en bokste zich er met vallen en opstaan doorheen (1 Samuël 27 – 2 Samuël 1). De sleutel van zijn succes? Een groeiend beroep op de goddelijke dimensie in zijn leven, terwijl zijn tegenstander Saul die uit het vizier verloor.

 

Het verhaal over Sauls afgang en Davids verdriet 1 Samuël 27 – 2 Samuël 1) is het vervolg op de vorige twee bijdragen (3. Hebreeuwse Bijbel 3.1. Kennismaken 10 en 11). Om onderstaande inhoud ten volle te kunnen waarderen doet de lezer er goed aan de aangegeven bijbelgedeelten erop na te lezen

 

Eer en oneer – 1 Samuël 27

David stopt met zijn zwerversbestaan. Sauls woorden staan wel bol van goede voornemens om hem geen kwaad meer te doen, maar hij houdt er zich niet aan. Bovendien hebben Davids twee nieuwe vrouwen en de gezinnen van zijn mannen recht op zekerheid en veiligheid. Hij besluit daarom louter op eigen initiatief – hij laat God er buiten – in Filistea te gaan wonen (1-4). ’t Lijkt een beetje op Abrahams verblijf in Egypte, die daar uitsluitend op eigen houtje naar toe trok. Hij haalde er stommiteiten uit (Genesis 12:10-20). David doet net zo in dit hoofdstuk waarin Gods naam ten enenmale ontbreekt! Een hint van de verteller voor de lezers?

 

De Filistijnse koning Akis ontvangt de man uit Juda met open armen. Sauls vijand valt best in te zetten. Hij wijst David Siklag toe, een stad aan de rand van Filistijns én Judees gebied (5-7). Vanaf dat moment houdt David met zijn mannen als een soort vreemdelingenlegioen het omliggende gebied onder controle. Hij handelt daar naar ‘eigen’ inzicht en toont zich een politiek strateeg van de bovenste plank. Zo schakelt hij een aantal van Juda’s vijandelijke stammen uit, maar doet het bij Akis voorkomen alsof hij juist de met Juda bevriende stammen of zelfs Judeeërs uitmoordt. De koning ontvangt maar al te graag het deel van de buit dat hem toevalt en zijn vertrouwen in David groeit gaandeweg. Intussen groeit de sympathie van de Zuid-Judeeërs en timmert hij aan de weg van zijn toekomstig koninkrijk (8-13). Slim bekeken van David. Hoewel? Het ging wel gepaard met listige streken en … met vuile en zelfs bebloede handen! Eer voor David? Oneer voor God!

 

Sauls wanhoop – 1 Samuël 28

De Filistijnen vallen Israël weer eens aan. Ogenschijnlijk staat David aan hun kant. Saul wordt vanwege zijn innerlijke toestand bevreesder dan ooit: zenuwslopende ervaringen met David en een groeiend besef van God vervreemd te zijn. Desondanks roept hij Gods hulp in, maar krijgt nul op het rekest. Geen antwoord via dromen, noch via de Urim en Tummin, noch via profeten! Zich aan Samuël vastklampen kan hij niet, omdat die dood is. Hij is de wanhoop nabij (3-7). In paniek draait hij alles op z’n kop. Vroeger maakte hij korte metten met alle vormen van spiritisme (3) en voerde daarmee Gods wetten nauwgezet uit (Leviticus 19:31; 20:17). Nu doet hij juist wat voor elke gelovige uit den boze is: een medium raadplegen (8-9)! Saul wil – het koste wat het kost – met ‘zijn’ Samuël in contact komen (11). Het verlies van zijn steun en toeverlaat heeft hij nog steeds niet verwerkt.

 

Radeloos als hij is, zweert hij zelfs bij Gods naam JHWH in het bijzijn van de bezweerster van doden (10)! Tijdens de seance valt hij op z’n knieën en verbeeldt zich dat hij dat (volgens haar beschrijvingen) voor Samuël doet (12-14). Hij ziet redding in de zogenaamde geest van Samuël. Echter geen goed nieuws! Boodschappen van Gods tegenstander zijn altijd destructief van aard: Saul en zijn zonen gaan dood, zijn troon gaat eraan en Israël gaat ten onder (5-20). Kan het nog erger? Waar voor de mens, die op God vertrouwt geloof, hoop en liefde de toon aangeven, daar karakteriseren ongeloof, wanhoop en haat de Saul van Endor. Een gebroken Saul met een onoverkomelijke vrees keert terug naar het slagveld (21-25).

 

Door de Filistijnen verdacht – 1 Samuël 29

De vijf Filistijnse stadsvorsten, waaronder koning Akis van Gat, trekken tegen de Israëlitische strijdkrachten op. David, de huurling uit Israël, stapt met zijn mannen mee in het gevolg van zijn heer Akis (1-2). Diens generale staf tekent bezwaar aan. Akis mag protesteren wat hij wil: David moet weg, naar huis, en uit de buurt blijven. Hij mocht eens van gedachten veranderen en plotseling zijn vorige koning Saul ter wille zijn en zódoende tot een paard van Troje binnen de Filistijnse strijdkrachten worden! Dat David niet tot verrader van zijn eigen roeping en van Israël wordt, dankt hij mede aan het wantrouwen van de Filistijnse machthebbers (3-5).

 

Het gesprek tussen Akis en David is doordrongen van groteske ironie. Akis onderstreept Davids betrouwbaarheid dubbel en dwars (6-7) en David speelt het spelletje mee. Niet als een ‘engel’ (of letterlijk: boodschapper) van God gedraagt hij zich, maar (net als Petrus) als een ’tegenstander’ (of letterlijk ‘satan’) van God (Matteüs 16:23). Net zoals Abraham, die ondanks zijn leugens, door God uit de penarie geholpen werd (Genesis 12:17), zo mag Israëls toekomstige koning, ondanks zijn gekuip, bijstand van Boven ervaren (8-11). De God van de Bijbel stelt zich ten aanzien van wie hem liefheeft op als een partner. Struikelt de ene partner (David), dan brengt de andere Partner (God) zo nodig de balans in evenwicht. Hij kijkt naar het hart en ziet wat een mens niet ontwaren kan. Zo doorziet hij ook dat David in zijn hart hem de rug niet heeft toegekeerd. Net zoals in het Boek Ester Gods naam niet voorkomt, maar deze toch de gebeurtenissen beïnvloedt, zo controleert hij hier in hoofdstuk 29 Davids situatie.

 

Wraak op de Amalekieten – 1 Samuël 30

Tijdens Davids afwezigheid houden de Amalekieten in zijn woonplaats een grondige wraakactie! Als hij er na zijn wegzending door de Filistijnse officieren arriveert, krijgt hij het erg moeilijk. Tijdens zijn afwezigheid hebben de Amalekieten hun vrouwen, kinderen en bezittingen weggeroofd. Alles is platgebrand. Zijn mannen zijn razend en willen hem stenigen. Zijn koelbloedigheid – er staat: ‘hij sterkt zich in JHWH’ – en de raad die hij aan God vraagt (1-8) maken dat dit op de valreep niet gebeurt.

 

Hij zet de achtervolging in. En hoewel hij onderweg een deel van de mannen door vermoeidheid kwijtraakt, eindigt zijn actie met succes. Bij de overval tijdens de schemering hakt hij de in aantal veel talrijker, maar feestende Amalekieten in de pan. Hij toont zich een echte messiaanse bevrijder van het kaliber van Gideon tegen Midjan (Richteren 7) en van Saul tegen Ammon (1 Samuël 11). Ook zijn edele houding na de overwinning stemt overeen met die van deze twee grote helden (Richteren 8:1-3,23 -1 Samuël 11:13): de achtergeblevenen mogen, ja moeten delen in de buit! Het is immers een overwinning van God. Aan de druk van ‘nietswaardige lieden’ of nietsnutten geeft hij niet toe (9-25).

 

David toont zich hier een koning in spé die getuigt van politiek inzicht en berekening. Een deel van de buit stuurt hij naar de Judeeërs en naar de met Juda bevriende stammen. Die zet helpt hem op zijn weg naar de troon. Later zal hij hun steun hard nodig hebben. Eens te meer staat een vergevingsgezinde God hem bij en dit terwijl zijn David nogal wat steken had laten vallen.

 

Sauls dood – 1 Samuël 31

Van de stad Siklag terug naar het Filistijns-Israëlitische slagveld. De Israëlieten krijgen er duchtige klappen, slaan op de vlucht en verliezen hun prinsen. De held Jonatan, Israëls trots en hoop, en zijn broers Abinadab en Malkisua bijten voor altijd in het zand (1-2). Saul blijft overeind, maar niet voor lang. De vijandelijke tangbeweging om Saul lijkt op die van de geallieerde legers die Napoleons keizerlijke garde bij Waterloo klemzetten. Saul kan niet meer voor- of achteruit. Zijn duchtig terugvechten verplicht de vijand hem met pijlen te bestoken (3).

 

Hij beseft dat de toestand hopeloos is. De Filistijnen kennende, wil hij niet levend in hun handen vallen. Tevergeefs vraagt hij zijn wapendrager hem te doden. Die wil JHWH’s gezalfde koning (of messias) echter geen schade berokkenen. Dan beneemt hij zichzelf het leven. Een ander alternatief ziet hij niet meer. Zijn vijanden zullen hem hoe dan ook doden (4-6). Saul veroordelen? Dat suggereert de verteller niet aan de lezer, maar mogelijk wel om er iets van te leren!

 

Zo eindigt Israëls eerste koning: geliefd door God, Samuël, zijn kinderen, zijn wapendrager en ook, desondanks alle ellende die hij veroorzaakte, door … David, zijn schoonzoon, generaal en rivaal. Ook de inwoners van Jabes houden veel van hem. Met erg veel risico halen ze de door de Filistijnen onthoofde lichamen van Saul en zijn zonen van achter de vijandelijke linies vandaan. Ze geven hun vroegere redder (1 Samuël 11) en diens zonen een waardige begrafenis. Zo beperken ze de schande voor Israëls koningshuis (9-11).

 

Davids rouw – 2 Samuël 1

Aan het begin van het eerste boek Samuël staat een loflied dat met een gedachte over

de Gezalfde (koning) van Israëls God eindigt. Het tweede boek begint met een klaaglied over Israël en zijn dode koning. Zal David er beter in slagen de taak van messias van JHWH te vervullen? 2 Samuël begint met het bericht over de start en de geschiktheid van een nieuwe koning die God had aangewezen. Hij leeft in Siklag te midden van een grote puinhoop. In zijn handen heeft hij niets waarop hij zijn heerschappij kan bouwen, afgezien van Gods toezegging. Van Sauls leven en regering kan David als opvolger leren hoe het niet moet.

 

Over de dood van Saul heeft David veel verdriet. Hij zingt een klaaglied over Saul en Jonatan (17-27). Eens te meer toont David zijn groot respect voor de God gezalfde koning. Hoewel Saul hem gehaat en als een wild dier opgejaagd heeft, houdt David vast aan zijn eerbied voor de door JHWH aan Saul toebedachte koninklijke positie. Zijn oprechte rouw over diens dood bewijst ondubbelzinnig zijn innig medeleven, samen met het feit dat hij zijn schoonvader vergeeft voor wat hij hem heeft aangedaan. Hij ziet de gezalfde als Gods onschendbaar eigendom. Daarom laat hij de boodschapper, die op een beloning hoopt en om die reden voorliegt Saul gedood te hebben, als een misdadiger terechtstellen (1-16).

 

Ter afronding

Sauls laatste jaren worden gekarakteriseerd door haat, ongeloof en wanhoop. Zijn ongeloof groeit, naarmate zijn waanzinnige haat tegen zijn naaste toeneemt en zijn verwijdering van God groter wordt. De kloof wordt zo groot dat in gevaar bij Saul de wanhoop toeslaat. De eerste gezalfde koning van JHWH komt tragisch aan zijn einde. Intussen wordt de weg voor zijn opvolger voorbereid. Diens schoonheidsfouten blijken als hij God uit het oog verliest en het heft in eigen handen neemt. Zijn geloofsovergave, moed, hoop, schuldbesef en naastenliefde komen tot uiting als hij zijn hart op God richt. Vanaf dat moment gaat het hem steeds meer voor de wind en krijgt hij greep op de tot dan toe onstabiele en levensgevaarlijke situatie. De drieling geloof-hoop-liefde blijkt aan de basis te liggen van zijn succes.