3-Hebreeuwse bijbel3.1-Kennismaken

3.1.5 Het goede trekt aan het langste eind

1 Samuël 1-3

Stapsgewijs kennismaken met inhoud, thema’s en hoofdspelers van de boekrol Samuël.

 

Inleiding

De strijd tussen goed en kwaad is nooit weg geweest. Mahatma Gandhi en Adolf Hitler vormen een ten hemel schreiend contrast. Maar ook in de intimiteit van de slaapkamers van gezinnen, in de kantoren van allerlei organisaties vindt die strijd plaats. Er zijn de onbeschrijfelijke drama’s van politieke gevangenen, weerloze kinderen en zwangere vrouwen in oorlogstijd, de sociaal zwakken, enz. Unicef, Rode Kruis, Greenpeace, Brigitte Bardot, Artsen Zonder Grenzen, Amnesty International en vele anderen doen wat ze kunnen om de weegschaal naar de goede kant te laten doorslaan . De boekrol van Samuël opent in zijn eerste drie hoofdstukken met de confrontatie tussen goed en kwaad in een gezin en in de eredienst. Welke rol de deelnemers daarin spelen komt bij een nauwkeurig lezen van de verhalen duidelijk uit de verf. De lezer van deze bijdrage doet er goed aan om de aangekondigde Bijbelgedeelten bij onderstaande paragrafen te lezen.

 

Een heel slecht begin

Het begint met pesterijen, kwetsen, pijn doen, aan de laars lappen van Gods tempelvoorschriften en immoreel gedrag van de clerus. Als tegenpool zijn er de goedheid en de genegenheid van een echtgenoot en de toewijding van een gelovige vrouw ten aanzien van God. Dit thema van goed en kwaad loopt als een rode draad door de hele boekrol of de boeken 1 en 2 Samuël. In de eerste drie hoofdstukken komt dit duidelijk tot uiting bij de wisselwerking tussen gelovigen en God in de vorm van een wederzijdse communicatie van roepen en antwoorden. Naast het roepen tot God van de gekwelde vrouw is er ook Gods roepen tot de ‘roeper’ Samuël die later de profeet van Israëls toekomst wordt. Heel zijn leven wordt hij een roepende op het toneel van de strijd tussen goed en kwaad. Het is moeilijk voor hem om de God die hem roept van antwoord te dienen en tevens te fungeren als diens echo in het Israël van zijn tijd. Dat is immers nog volop bezig om zich een plaats te verwerven te midden van de buurvolken.

 

Van bedroefde tot begenadigde – 1 Samuël 1:1-18     

Dit verhaal ontroert menig lezer maar het wekt hoogstwaarschijnlijk bij hem of bij haar ook een opstandig gevoel op. Elkana is getrouwd met Hanna en Peninna. Hoewel monogamie de regel is in het Oude Israël komt het nu en dan voor dat een man twee of meerdere vrouwen heeft. Bij koningen zoals David en Salomo spelen daar hoogstwaarschijnlijk politieke factoren mee. Bij anderen kan het voorkomen dat er een tweede vrouw wordt gekozen omdat de eerste onvruchtbaar blijkt zoals dit mogelijk in dit verhaal het geval is. De betekenis van de namen van de vrouwen wijzen misschien naar die optie. Hanna betekent zoveel als ‘aantrekkelijke’ en verwijst mogelijk naar het feit dat zij de geliefde vrouw van Elkana is en Peninna kan zoiets betekenen als de ‘ overvloedig vruchtbare’.

Peninna die wel kinderen heeft tergt, vernedert en krenkt Hanna die er geen heeft (6-7). Deze gespannen situatie doet denken aan die tussen Saraï en Hagar in de boekrol Genesis (16:1-4). Elkana zelf is een zeer vroom man die niet alleen jaarlijks naar de tempel gaat om er (naar alle waarschijnlijkheid) het Loofhuttenfeest te vieren maar hij neemt ook heel zijn gezin mee. Bovendien is zeer fijngevoelig en houdt zielsveel van Hanna. In het Oude Midden Oosten is het echt niet vanzelfsprekend dat een kinderloze vrouw wordt bemind. Na het offer verdeelt Elkana het offervlees op zo’n manier dat Hanna een dubbele portie krijgt. Uit alles wat hij tot haar zegt blijkt zijn grote empathie voor haar (8).

Het taalgebruik in het verhaal bewijst dat Hanna vanwege haar onvruchtbaarheid veel verdriet heeft: zij weende, was verdrietig, bitter bedroefd, zeer diep bedroefd en grote zorg en smart (NBG). In haar wanhoop bidt zij langer bij het heiligdom dan gewoonlijk. De priester Eli gaat naar haar toe want hij heeft immers de indruk dat er iets niet in orde is met deze vrouw. Zij komt bij hem over alsof zij dronken is. Als Hanna hem vertelt wat er aan de hand is (16) zegent hij haar met de belofte dat JHWH haar gebed zal verhoren (17). Dat blijkt haar vertrouwen in te boezemen want de tekst zegt dat zij weer eet en niet meer bedroefd is (18). Met recht heet zij Hanna want die naam betekent ‘de begenadigde’.

 

Nagekomen gelofte – 1 Samuël 1:19-28     

Een jaar later bevalt Hanna van een zoon en ze houdt zich aan haar gelofte (24-28). Zij staat hem via Eli aan God af. Dat is heel bijzonder want zelfs in het Oude Midden Oosten was het geen kleinigheid om een kind op zo’n jonge leeftijd af te staan. In haar eigen ogen was er echter een wonder gebeurd: God had haar smeekbede verhoord. Zij ervaart nu ook het-moeder-worden en is mogelijk erg gelukkig om door mensen voor vol te worden aangezien. Zo kan zij zich zelfs tegenover Peninna – die verder in het verhaal niet meer voorkomt – een gelijke voelen. De tijd die haar ter beschikking staat om voor haar kind te zorgen, benut zij ten volle. In die periode gaat zij dan ook niet mee naar het heiligdom en doet niet mee aan de feesten. Eindelijk een kind te hebben is voor haar een waar feest. De woorden die ze tot de priester Eli zegt spreken boekdelen:

deze zoon heb ik gebeden, en JHWH heeft mij gegeven waar ik om heb gevraagd. Nu geef ik hem op mijn beurt aan JHWH, voor alle dagen die hem gegeven zijn.’ – 1 Samuël 1:27-28b

Hanna erkent hiermee voluit dat zij Samuël van God heeft gekregen. En hoewel in de eerste twee hoofdstukken het werkwoord ‘bidden’ een zevenvoudige herhaling krijgt (1:10,12,26,27; 2:1,25,25) – die als gebruikelijk een volheid of maximum onderstreept – en daarmee de expliciete nadruk bezorgt, heeft de naam van de jongen niets te maken met dit bidden of vragen. De betekenis van de naam ‘Samuël’ is immers onzeker en betekent niet letterlijk ‘van God gevraagd’ (NBV) of ‘van God gebeden’ (NBG). Echter omdat Hanna het zo verwoordt blijft haar uitleg hangen en fungeert de naam van haar zoontje als een constante herinnering aan een-van-de-geboorte-af-aan-God-gewijd-zijn. ’t Gaat voor haar niet om puur toeval. Zij weet wie haar weldoener is. Daarom is ze ook in staat om hem aan God terug te geven.

 

Ere wie ere toekomt – 1 Samuël 2:1-10

Hanna spreekt een dankgebed uit dat enigszins te vergelijken is met de lofzang van Maria in het Griekse (Nieuwe) Testament (Lucas 1:46-55). Daarom wordt het ook wel eens het Magnificat van de Hebreeuwse Bijbel genoemd. Het is moeilijk voor te stellen dat Hanna dit danklied zelf heeft gedicht. De inhoud gaat immers niet om dank voor de geboorte van een kind maar om de hulp van God die de ik-persoon in de psalm in de strijd met het kwaad heeft ervaren. Het lijkt erop dat het om iemand zoals David gaat die met veel vijanden had af te rekenen. In de psalm fungeert de macht van God dus bij uitstek als sleutelbegrip.

In de eerste strofe (1-3) gaat het om de vreugde en de kracht van God. De ik-persoon staat voorop. De tweede strofe (4-8) handelt over omkeringen en tegenstellingen in een mensenleven. De ik-persoon maakt daar plaats voor het algemeen menselijke. In de derde strofe (9-10) staat God centraal die radicale omkeringen bewerkstelligt. Hij staat aan de kant van zwakken en niet aan die van machtigen. De verdrukking krijgt hier zijn bijzondere aandacht.

Overdrachtelijk past die psalm natuurlijk ook bij Hanna. Zij heeft beschimpingen, moeite en strijd door Peninna en misschien ook door anderen ervaren. Vanwege vers 5 kan het zeker door Hanna met overtuiging zijn gebeden. Mogelijk gaat het dus om een toen reeds bestaande psalm die Hanna uitspreekt en die hier aan het begin van de boekrol Samuël vooruitwijst naar zijn hoofdthema: de strijd van de door God gezalfde die – zoals later in de boekrol blijkt – uiteindelijk op Israëls troon terechtkomt. De later groot geworden Samuël speelt daarin een zeer grote rol. Voor het gevoel van de huidige lezer staan er een aantal uitspraken in – zoals bijvoorbeeld in 25 – die moeilijk te begrijpen zijn maar die nu eenmaal bij de oud-oosterse gedachtegang passen.

 

Wandaden en een falende opvoeding – 1 Samuël 2:12-17, 22-36

Eli’s zonen zijn geen waardige opvolgers van hun vader (12-17). In het heiligdom behandelen zij de pelgrims op onbeschofte wijze. Zij eigenen zich toe wat hun niet toekomt, overtreden op verschillende punten Mozes’ richtlijnen – door o.a. vet en bloed te eten (Leviticus 3:17) – en slapen met vrouwen die dienst doen bij Gods heilige tent. Er zijn lezers die vermoeden dat het hier om tempelprostituees gaat die men in het heidense Kanaän zowat in elke tempel aantrof. Israël zou daardoor zijn beïnvloed en tempelprostitutie hebben overgenomen. Toch is dit onwaarschijnlijk. Terwijl het tot de taak van de Kanaänitische priesters hoort om seksueel met de sacrale prostituees om te gaan gaat het hier om het slapen van de priesters Chofni en Pinechas met gewone vrouwen.

De manier waarop priesters volgens Israëls handboek voor de eredienst (nl. de boekrol Leviticus) de tempeldiensten hadden uit te voeren moesten zij het volk inzicht bijbrengen over Gods heilige karakter. Hier komt een schril contrast tot uiting tussen Elkana’s en Hanna’s vroomheid en de gang van zaken in het heiligdom. Het kan niet anders dat zij die praktijken hebben opgemerkt. Desondanks blijven ze hun vertrouwen in Eli stellen want hun zoontje halen zij niet weg uit het heiligdom. Eli is een goed mens maar zijn zwakheid blijkt uit het niet inperken van het gedrag van zijn zonen en uit het feit dat hij hen als priesters niet de laan uitstuurt. Dit bracht heel wat schade toe aan Gods eer en diens uitstraling. Het falen van de vader kan in het Oude Israël echter niet als excuus voor het wangedrag van zijn zonen dienen. Volgens Ezechiël 18 is elk mens verantwoordelijk voor zijn eigen overtredingen. God laat er maatregelen opvolgen die er echt niet om liegen!

 

Geschikte priester-kandidaat – 1 Samuël  2:11, 18-21, 26

Het verhaal wordt met opmerkingen over de kleine Samuël (11,18,21,26) ingekaderd. Hij is de nieuwe leider van Israël in spé. Eli’s familie heeft immers afgedaan (27-36). Israëls God wil voortaan een betrouwbaar priester! De lezer weet intussen om wie het gaat: de jonge Samuël. De tegenstelling tussen de piepjonge dienaar en de doorgewinterde priesters Chofni en Pinechas wordt sterk in de verf gezet. Zij zijn volgens de NBG’51 vertaling ‘verachtelijke lieden’ die ‘het volk van JHWH tot overtreding brengen’ (24). De nieuwbakken leerjongen ‘is in de dienst van JHWH’, dient voor JHWH’s aangezicht’ (18), ‘groeit op bij JHWH’ (21) en ‘neemt toe in aanzien en gunst (letterlijk: ’tof’ of ‘goed’) bij JHWH en bij het volk’ (26). Samuël is als een licht van Boven, een lamp van God voor het volk. De lezer kan uit het veelvuldig gebruik van de godsnaam JHWH (HERE in NBG’51 en HEER in NBV) begrijpen dat dit naar de bevrijdende God van Israël verwijst. Die bevrijding zoekt een weg te midden van de strijd tussen goed en kwaad en mondt uiteindelijk uit bij de ‘gezalfde van JHWH’, de bevrijdende’ David, de messias van Israël!

Duidelijker tegenpolen zijn nauwelijks denkbaar. De intieme relatie die tussen priester en God dient te bestaan ontbreekt schromelijk bij Eli’s zonen. Hun hele handel en wandel richt die relatie te gronde. Bij Samuël daarentegen is er een gestadige groei van die zo noodzakelijke hechte band tussen God en zijn voorganger. Aan het volk ontgaat dit niet. Samuëls reputatie stijgt met de dag. Achter de opgroeiende Samuël staat niet alleen JHWH God, maar ook Eli, Elkana en Hanna. Deze laatste twee ervaren zegen op zegen vanwege hun aan God betuigde trouw en offers. Het gezin breidt zich uit met nog vijf andere kinderen (21)!

 

Kersverse profeet – 1 Samuël 3:1-21; 4:1

Het verhaal van Samuëls roeping is bijzonder sober en eenvoudig verteld, Ook hier vormen twee opmerkingen over Samuël het kader waarin het geheel moet worden gelezen en begrepen (3:1 en 4:1). Vanaf de eerste tot de laatste zin toont er zich een hele ontwikkeling. Eerst is hij als kleine jongen in dienst van Eli daarna is hij de man naar wie het volk luistert omdat de mensen in hem een profeet erkennen (20). De schrijver legt uit wat dat inhoudt: JHWH verschijnt (d.i. ‘laat zich zien’) ook verder in Silo waar hij zijn woorden tot Samuël richt (21).

Wat eraan voorafgaat verklaart hoe de roeping van Samuël in zijn werk gaat. JHWH ‘roept’ hem werkelijk en dit werkwoord ‘roepen’ klinkt dan ook niet toevallig twaalf keer in dit verhaal (3:4,5,5,6,6,6,8.8.8.9,10,16). Een impliciete hint dat JHWH Samuël roept om de priester-profeet voor de twaalf stammen van Israël te zijn? De jongen heeft het niet in de gaten omdat hij Gods stem nog niet ‘kent’. Hem was nog nooit een ‘woord Gods geopenbaard’ (7). Een profeet moet dus een speciale kennis of gave hebben om de stem van God te onderscheiden. Samuël hoort die stem wel maar begrijpt niet dat het God is die tot hem spreekt. Eli – de nog niet uitgegane lamp van God – ziet het uiteindelijk wel in en helpt de jonge Samuël met instructies op weg.

De piepjonge profeet brengt na enige aarzeling de allesbehalve aangename boodschap aan Eli die erin berust (18). Het is aan de jonge Samuël om de taak van de oude priester over te nemen. Hij wordt een zeer nauwgezet boodschapper van God (20). De rest van het levensverhaal van Samuël die Israëls richter, priester en profeet wordt toont aan dat hij dat ook altijd blijft. Het dient te worden gezegd: hij is één van de zeer weinige figuren in de Hebreeuwse Bijbel waarop zijn schrijvers geen enkele negatieve kritiek uitoefenen.

 

Ter afronding

De boekrol Samuël begint met een schril contrast tussen ware vroomheid en toewijding enerzijds en schandalig zedelijk en religieus gedrag anderzijds. Er tussenin is er een goed bedoelend maar zwak religieus leider die door God de les wordt gelezen. Deze houdingen weerspiegelen de toenmalige samenleving in Israël. Het negatieve of het kwaad heeft ogenschijnlijk de overhand maar God blijkt niet op te geven en met de hulp van mensen stuurt hij erop aan dat het positieve of het goede de overhand krijgt.

 

Wordt vervolgd