3-Hebreeuwse bijbel3.1-Kennismaken

3.1.1 Jesaja valt bij Juda met de deur in huis

Kennismaken met de ouverture van de boekrol Jesaja

Inleiding

Van alle profeten in de Hebreeuwse Bijbel is Jesaja mogelijk de meest bekende. Hij wordt ook wel de koning van de profeten genoemd. En dat is terecht als men de hoeveelheid, de kwaliteit en de inhoud van zijn boodschappen in aanmerking neemt. Kennismaken met wat voor gedeelte ook van zijn boek – een zeven meter lange boekrol (!) – laat meestal een diepe indruk op de lezer achter. De openingsverzen (1:1-8) getuigen daarvan al op een magistrale wijze.

Koning van de profeten

1 Dit zijn de visioenen die Jesaja, de zoon van Amos, over Juda en Jeruzalem gezien heeft, toen Uzzia, Jotam, Achaz en Hizkia in Juda regeerden – Jesaja 1:1

Er bestaat een traditie die vertelt dat Jesaja van koninklijke bloede was. Zijn vader zou de broer geweest zijn van koning Amasja van Juda (800-786 voor onze jaartelling). Hoe het ook zij, hij verscheen verschillende keren in het koninklijk paleis in Jeruzalem. Zo was hij op de hoogte van de politieke intriges die er zich afspeelden en bovendien scheen hij in contact te hebben gestaan met vooraanstaande priesters in de tempel. Jesaja was een burger van de hoofdstad Jeruzalem. Zijn vader heette Amos (1:1) – maar Amots in het Hebreeuws –  die niets te maken had met de profeet Amos die enkele decennia eerder in het Noordrijk Israël actief was. Jesaja was getrouwd en had in ieder geval twee zonen die hij symbolische namen gaf.

Zijn leven speelde zich af in een voor de zusternaties Israël en Juda woelige periode. Beide koninkrijken ondervonden enorme moeilijkheden door de Assyrische legers die werden aangevoerd door hun opeenvolgende koningen Tiglat-Pileser III, Salmanasar V, Sargon II en Sanherib. Volgens een rabbijnse overleve­ring zou Jesaja onder koning Manasse van Juda (- 696 of 686-642) de marteldood zijn gestor­ven.

Jesaja’s Hebreeuwse naam betekent: ‘JHWH redt’ of ‘ bevrijding van JHWH’. Zijn ouders zullen nooit hebben vermoed dat de naam die zij hem gaven overeen zou komen met de kern van zijn boodschappen die hij later namens JHWH aan zijn volk zou geven. Op grond daarvan kan hij als de evangelist onder de profeten worden beschouwd. Het was een man met een onwrikbaar vertrouwen in JHWH en die instelling probeerde hij zijn toehoorders en lezers met veel verve aan te bevelen. Dit betekent echter niet dat hij steeds zalvend tot zijn publiek sprak. Integendeel. De eerste verzen van het eerste hoofdstuk (1:2-4) bewijzen dat hij ook hard – hoewel met een grote empathie – naar het volk kon uithalen.

God klaagt zijn kinderen aan

2a Hoor toe, hemel, geef gehoor, aarde,                                JHWH heeft gesproken:

b  Ik heb mijn kinderen opgevoed en grootgebracht,           maar ze zijn tegen mij in opstand gekomen

– Jesaja 1:2

De aanhef van zijn boekrol toont de ernst van de zaak aan: aarde en hemel worden als getuigen opgeroepen. De herhaling ‘hoor’ en ‘geef gehoor’ verraadt dat de lezers hier niet schouderophalend aan moeten voorbijgaan. JHWH is immers in eigen persoon aan het woord. Dat hij nu juist de hemel en de aarde als getuigen oproept lijkt vreemd maar dat is het allerminst. Zij waren immers bij uitstek JHWH’s getuigen toen hij op de berg Sinaï via Mozes het volk toe sprak en hen een verbond aanbood.

26 ik roep vandaag de hemel en de aarde op als getuigen tegen u, dat u dan spoedig zult worden verdreven uit het land aan de overkant van de Jordaan, dat u in bezit zult nemen. Daar zal u dan geen lang leven beschoren zijn, integendeel, u zult worden weggevaagd

 – Deuteronomium 4:26

36 Vanuit de hemel heeft hij zijn stem laten horen om u op te voeden, en op aarde heeft hij u dat grote vuur laten zien en vanuit het vuur zijn geboden bekendgemaakt

– Deuteronomium 4:36

Hemel en aarde stonden toen als het ware garant voor die verbondssluiting tussen God en Israël. JHWH nodigde Israël toen uit om zijn volk te worden en hem als hun God te aanvaarden. In de aanwezigheid van twee getuigen maakte hij afspraken met hen.

15 Eén enkel getuigenis dat iemand een overtreding heeft begaan of een misdrijf of wat dan ook, is niet geldig. Een aanklacht krijgt pas rechtsgeldigheid op grond van de verklaring van ten minste twee getuigen – Deuteronomium 19:15

Met min­der kan het niet als het om een rechts­geschil gaat tussen mensen. God houdt zich hier in Jesaja 1:2 zelf aan de regel die hij de Israëlieten bij Sinaï had opgelegd. Met het oproepen van hemel en aarde als getuigen betrekt JHWH hier dus het hele universum. Het moet aanwezig bij het blootleggen van de schade die zijn volk aan zijn verbondspartner JHWH aandoet. Van welke fouten beschuldigt JHWH aan het einde van de zevende eeuw voor onze tijdrekening zijn eeuwenoude partner Israël? Wat ging er fout dat JHWH een drievoudige aanklacht uitspreekt en vindt dat hij het nodig acht dat er getuigen aan te pas moeten komen?

Eerste aanklacht: zijn kinderen zijn afvallig geworden!

2b  Ik heb mijn kinderen opgevoed en grootgebracht,   maar ze zijn tegen mij in opstand gekomen

 – Jesaja 1:2

JHWH doet zijn beklag en de lezer moet er niet al te veel verbeelding voor nodig om zich de situatie van een vader voor ogen te roepen die zijn kinderen probeert uit te leggen wat hij allemaal voor hen heeft gedaan. JHWH heeft het over ‘mijn’ kinderen. Dit zijn de nakomelingen van stamvader Jakob die hij als zijn eigen zonen beschouwt. Dat deed hij al eerder toen hij de Israëlieten door Mozes uit Egypte liet halen

22 En dan moet jij tegen de farao zeggen:

    “Dit zegt de HEER:

  • Israël is mijn zoon, mijn eerstgeboren zoon.
  • 23 Ik heb je bevolen mijn zoon te laten gaan om mij te vereren,
  • maar dat heb je geweigerd. Daarom zal ik je eerstgeboren zoon doden”’  – Exodus 4:23

Dat bleef hij ook later doen toen het in Jeremia’s tijd met Juda – dat JHWH hier Efraïm noemt – helemaal de verkeerde kant uitging:

20 Is Efraïm niet mijn geliefde zoon,                 is hij niet mijn oogappel?

     Telkens als ik over hem spreek                       rijst zijn beeld in mij op,

     dan raak ik diep bewogen.                              Ik móet mij over hem ontfermen – spreekt JHWH

      – Jeremia 31:20

Op de berg Sinaï deed JHWH als Israëls God een plechtige verklaring:

1 Omdat u kinderen van JHWH, uw God, bent is het u niet geoorloofd als teken van rouw uw lichaam te kerven of het haar op uw voorhoofd weg te scheren. 2 Want u bent een volk dat aan JHWH, uw God, is gewijd: u heeft hij uitgekozen om, anders dan alle andere volken op aarde, zijn kostbaar bezit te zijn – Deuteronomium 14:1

Desondanks moet hij hier in Jesaja 1:2b noodgedwongen zijn eigen kin­deren aanklagen. Hoewel hij hen nota bene had ‘opgevoed’ en  ‘groot­gebracht’ kwamen zij toch tegen hem in opstand. Eigenlijk onbegrijpelijk want tenslotte had JHWH zich ten volle ingezet voor het opgroeiende Israël. De betekenis van de Hebreeuwse woorden verraadt dat hij dit volk te midden van de volken van de wereld een bevoorrechte plaats bezorgde. Tot de rijpe volwassenheid toe verzorgde en zegende hij deze kinderen. Zijn moeite baatte echter niet: zij kwamen tegen hem in opstand. Men zou het anders kunnen zeggen: zij keerden God de rug toe en zij sneden de ban­den met hem volledig door.

Tweede aanklacht: Israël heeft geen verstand !

3a Een rund herkent zijn meester,                      een ezel kent zijn voederbak,

b   maar Israël mist elk inzicht,                           mijn volk leeft in onwetendheid – Jesaja 1:3

Deze aanklacht begint met een gelijkenis over een rund en een ezel. Hiermee brengt JHWH de tweede fout van zijn kinderen nog sterker tot uiting. Hun dwaasheid was haast spreekwoordelijk

22 en zonder na te denken liep hij achter haar aan.

      Zoals een os die naar de slachtbank gaat

      bleef die dwaas aan haar geketend – Spreuken 7:22

 

3a  Een zweep voor het paard, een teugel voor de ezel,

 b  een stok voor de rug van een dwaas – Spreuken 26:3

Op de keper beschouwd, zegt JHWH, blijken beide dieren verstandiger dan zijn eigen kinderen. Hij noemt deze kinderen hier ‘Israël’ terwijl het eigenlijk om ‘Juda’ gaat. Na koning Salomo was de natie Israël uiteengevallen in het Noordrijk Israël en het Zuidrijk Juda. Daar de Assyriërs in 722 voor onze jaartelling het Noordrijk van de kaart hadden geveegd en de bewoners ervan in ballingschap hadden gevoerd, bleef alleen het Zuidrijk Juda over. De naam ‘Israël’ werd dan soms op Juda overgedragen.

Een rund en een ezel kennen tenminste hun meester en hun eigenaar omdat zij hem dagelijks ervaren. Zij nemen hem waar, kennen zijn stem en reageren op wat hij zegt. Dat alles mist ‘Israël’. Het heeft helemaal geen ‘begrip’ en ook geen ‘inzicht’. In het Hebreeuws ver­raadt het eerste woord een gebrek aan (relationele) kennis terwijl het tweede een gemis aan onderscheidingsvermogen aangeeft. Eigenlijk hebben zijn kinderen geen benul van wat JHWH echt voor hen betekent.

Derde aanklacht: Israël heeft door en door gezondigd!

4a Wee dit ontrouwe volk,                             vol ongerechtigheid,

      volk van zondaars,                                      verdorven geslacht.

b   Zij hebben JHWH verlaten,                       de Heilige van Israël versmaad,

    hem de rug toegekeerd – Jesaja 1:4

Hier staan vier woorden die een opklimmende lijn aangeven van Israëls opstelling tegenover zijn God. In het Hebreeuws vertolken deze termen graduele facetten van Israëls negatief gedrag.

Het volk doet het echt niet goed (1), het misdraagt zich (2), maakt het van kwaad tot erger (3) en gaat dan voor het maximale kwaad (4). Daar zijn gewoon geen woorden voor. ‘Israël’ valt dus echt niet te verontschuldigen. Geen sprake van. Het volk van het zuidelijke Juda begaat heel bewust zijn fouten en overtredin­gen ten aanzien van God en medemens. Het is echt geen kwestie meer van louter tekortschieten want het brengt met opzet schade toe. Zo maakt het Judese volk zich los van zijn God en keert hem de rug toe. Het laat zijn verbondspartner in de steek en dat terwijl hij het te midden van alle volken tot zijn kostbaar bezit had verheven. Hij had het uit Egypte van slavernij bevrijd en naar zich toegebracht.

3 Mozes ging de berg op, naar God. JHWH riep hem vanaf de berg toe: ‘Zeg tegen het volk van Jakob, laat de kinderen van Israël weten:

  • 4 “Jullie hebben gezien hoe ik ben opgetreden tegen Egypte, en hoe ik je op adelaarsvleugels gedragen heb en je hier bij mij heb gebracht. 5 Als je mijn woorden ter harte neemt en je aan het verbond met mij houdt, zul je een kostbaar bezit voor mij zijn, kostbaarder dan alle andere volken – want de hele aarde behoort mij toe. 6 Een koninkrijk van priesters zul je zijn, een heilig volk.”

Breng deze woorden aan de Israëlieten over’ – Exodus 19:3

Door hem te verlaten, niet meer naar hem om te zien en hem niet meer te kennen, krenkt Israël hem in de ogen van de volken van de hele wereld. Het heeft JHWH misprezen, veracht en hem zijn eer onthouden. De onderlinge afspraken heeft het aan zijn laars gelapt.

8 En het hele volk antwoordde als uit één mond:

  • ‘We zullen alles doen wat JHWH heeft gezegd.’

Mozes bracht het antwoord van het volk aan JHWH over – Exodus 19:8

Overdrijft JHWH dan door de profeet Jesaja duidelijk te laten zeggen dat de gevolgen er naar zullen zijn?

5 Ben je niet genoeg geslagen,                                          verzet je je nog altijd?

   Heel je hoofd doet pijn,                                                    heel je hart is ziek.

6 Van voetzool tot kruin, niets is ongeschonden:           een en al wonden en builen en striemen,

   niet verbonden, niet verzorgd,                                        niet met olie verzacht.

7 Je land is verwoest,                                                            je steden zijn verbrand.

   Vreemden stropen onder je ogen de akkers af,           vreemdelingen maken alles tot een woestenij

– Jesaja 1:5-7

Daar de leiders van Juda en van de hoofdstad Jeruzalem zich van JHWH hebben afgekeerd hebben zij daarmee ook diens bescherming opgeheven en vormen zij een prooi voor de vijanden. In de boekrol Deuteronomium betoogde Mozes namens JHWH dat als het volk zich van hem zou afwenden – door zijn geboden niet in acht te nemen – dat het dan een hele reeks van negatieve gevolgen zou gaan ervaren. Of zoals het in krasse bewoordingen heet: ‘vervloekingen’ over zich zou uitroepen (lees hiervoor 28:15-68). Deze afval van JHWH had hij al aan Mozes voorspeld toen hij zei: ‘mij echter zullen zij versmaden en mijn verbond verbreken’ (Deuteronomium 31:20).

Gelukkig blijft het daar niet bij want JHWH houdt de deur naar hen toe open.

18 Laten we zien wie er in zijn recht staat,       zegt JHWH:

     Al zijn je zonden rood als scharlaken,           ze worden wit als sneeuw,

     al zijn ze rood als purper,                                ze worden wit als wol.

19 Als je weer naar mij wilt luisteren,                zal het beste van het land je ten deel vallen.

20 Als je koppig bent en niet wilt luisteren,     zul je vallen door het zwaard.

     JHWH heeft gesproken – Jesaja 1:18-20

JHWH koestert echt geen rancune. Integendeel! Van zijn kant wil hij de problemen van tafel vegen. Hij biedt zijn volk een weg terug zodat hun onderlinge relatie kan herstellen. Hij smeekt hen – als het ware met open armen – om weer naar hem te luisteren zodat hij hen kan zegenen en hun geluk helpen bevorderen.

Ter afronding

In de ouverture van zijn boekrol spoort Jesaja zijn volksgenoten aan om in de spiegel te kijken en zich te bezinnen. Zich af te vragen wat voor soort relatie zij nog met hun God willen hebben. Willen zij JHWH nog wel als hun vader en zich echt als zijn kinderen gedragen? Als gehoorzame en niet opstandige kinderen die naar hem willen luisteren en niet meer dwazer te zijn dan een rund en een ezel? Zijn zij bereid om hun destructieve gedrag te stoppen? Met rechttoe rechtaan woorden en zijn heldere metaforen streeft  Jesaja maar één doel na: hun relatie met JHWH te herstellen en hun gedrag te veranderen!