3-Hebreeuwse bijbel3.1-Kennismaken

3.1.7 Leve de koning! Of bij nader inzien …?

1 Samuël 8

Stapsgewijs kennismaken met inhoud, thema’s en hoofdspelers van de boekrol Samuël.

 

Inleiding

In het Oude Israël – toen het nog door de richters of rechters werd geleid – bestonden er geen algemene internationale afspraken over oorlog en vrede, over mensenrechten en over de behandeling van krijgsgevangenen. In die sfeer van onzekerheid heerste het recht van de sterkste. Israël was het beu om kwetsbaar op het internationale politieke toneel te staan. De twaalf stammen waarbij onderling vaak concurrentie, eigenbelang en trots heersten, vormden voor de vijand een té gemakkelijke prooi. Hun buurvolken hadden zich tenminste gepantserd, georganiseerd en onder één vlag geschaard met een koning-ridder aan het hoofd. Het was een riddertijd waarbij moed en uiterlijk vertoon meespeelden. In haar prille bestaan wilde Israël niet achterblijven. De voor hen onzekere factor van geloofsvertrouwen in een als het erop aankwam ingrijpende God lag hen niet meer zo. Zij wilden zich verzekeren, zich indekken, zich sterk maken en vooral niet opvallen en … zichtbaar gelijkwaardige partners van de omliggende buurvolken zijn.

 

Dit verhaal over de eis om een koning in Samuël 8 – fungeert als het vervolg op twee eerdere bijdragen (3. Hebreeuwse Bijbel 3.1. Kennismaken 5 en 6). De lezer van de huidige bijdrage doet er goed aan om de vermelde bijbelgedeelten bij onderstaande paragrafen te lezen.

 

Weg met de rechters! – 1 Samuël 8:1-3

De hoofdstukken 8, 9 en 10 van 1 Samuël gaan over het ontstaan van Israëls koningschap. Vóór die periode heerste God als koning over Israël. De oudsten van de natie willen daar nu van af. Aanleiding tot dat verlangen ligt in het feit dat rechter Samuël niet waardig wordt opgevolgd. Er bestaat geen enkele overeenkomst tussen zijn integriteit en vroomheid (zie o.a. 1 Samuël 12) en het gedrag van zijn zonen Joël en Abia. Ze doen noch hun vader noch hun God, de HEER, eer aan (2,3), terwijl zij nota bene de naam van de HEER – één van de gebruikelijke vertalingen van de onuitspreekbare naam JHWH –  in hun eigennaam meedragen. Joël betekent immers ‘JHWH is God’ en Abia ‘mijn vader is JHWH’. Deze rechters zijn op steekpenningen en relatiegeschenken uit en nemen een loopje met het recht (3). In alle opzichten was Samuël in zijn carrière een modelgelovige maar hij faalde in de opvoeding van zijn twee zonen net zoals zijn voorganger Eli.

 

De oudsten van het volk willen hun geloofs- en verbondsgemeenschap vervangen door een staatsstructuur. Niet meer God als gezagcentrum maar een dynastie van mensen met hun goede en kwalijke kanten. Zij lijken te vergeten dat als de zonen van de priester-profeet Samuël zich beroerd gedragen en een oneerlijk beleid voeren dat ook zonen van een koning corrupt kunnen worden. Mogelijk zien ze tevens over het hoofd dat het veel moeilijker wordt om leiders van een monarchie te vervangen.

 

Geef ons een koning! – 1 Samuël 8:4-5

Het was in Israël niet de eerste keer dat men erover dacht een koning aan te stellen. In de dagen van de rechters probeerden enkele Israëlieten rechter Gideon tot koning uit te roepen. Hij weigerde en zei heel beslist dat hij noch zijn zoon over hen zou heersen want dat hun God JHWH dat hoorde te doen (Richteren 8:22-23). Later riepen de inwoners van Sichem Gideons zoon Abimelek tot koning uit maar dat liep op een fiasco uit (Richteren 9:1-6). Hier verzamelen Israëls oudsten zich en eisen van Samuël dat hij een koning over hen aanstelt (5). Toch geeft dit bijbelvers niet de indruk dat de handelswijze van zijn zonen daarvoor de enige aanleiding vormt. Het diepere motief ligt hoogstwaarschijnlijk in de woorden ‘als bij alle andere volken’ (5,20). Israëls buurvolken – Filistijnen, Amorieten, Kanaänieten, Arameeërs, Ammonieten, Moabieten en Edomieten – hadden immers al geruime tijd koningen. Het lijkt Israëls oudsten belangrijk toe om op het internationale toneel als volwaardig koninkrijk mee te tellen.

 

Vroeger gaven de rechters leiding aan een onsamenhangende confederatie van twaalf stammen met soms onderlinge spanningen. Het was een onrustige politieke periode waarin de natie bij tijd en wijle werd verslagen. Zo werd de indruk gewekt dat het rechtersysteem had gefaald. Hun argumenten om de stammen aan een koninkrijk te binden met een sterkere militaire defensie en de opvolging van het centraal leiderschap klonk zeer logisch. “Er was een grote behoefte aan centraal leiderschap en het valt niet te ontkennen, dat met name de eerste koningen veel voor Israël hebben gedaan. Zij hebben aan het losse verband van de stammen, die zich rond de ark hadden verzameld, een politieke en militaire gestalte gegeven.” (F.0. van Gennep, School voor koningen, Baarn 1976, 32). Het werkelijke knelpunt volgens de bijbelschrijvers lag echter niet in Israëls regeringssysteem maar in het falen van zijn leiders in de gehoorzaamheid aan de thorarichtlijnen van hun God. Israëls latere geschiedenis bewijst op tragische wijze dat een dynastie niet effectiever is dan het rechterschap uit de vroegere periode.

 

De Koning doet troonsafstand – 1 Samuël 8:6-9

Samuël vat het verzoek op als (in)directe kritiek op zijn eigen beleid (6). Geïrriteerd doet hij in zijn gebed zijn beklag. De God van Israël zet de puntjes op de i: ‘Zo hebben ze mij steeds behandeld!’ En inderdaad, in de woestijnperiode was het volk al ondankbaar ten aanzien van hun goddelijke bevrijder (Psalm 78:40-41) door te kiezen voor andere goden die niets voor Israëls bevrijding uit Egypte hadden gedaan. Samuël moet het zich maar niet aantrekken, schrijft God hem voor. Immers, hij JHWH wordt aan de dijk gezet. Samuël hoeft geen troonsafstand te doen. Pijnlijk! Indrukwekkend genoeg bewijst Israëls God de minste te kunnen zijn en draagt Samuël op een koning over het volk aan te stellen. Die opdracht klinkt zelfs drie keer (8:7,9,22) en onderstreept daarmee Gods beslistheid in deze kwestie.

 

God is koning van de wereld, maar hij heerst niet altijd als koning. De mens bepaalt immers zelf of hij hem koning in zijn leven laat zijn of niet. Een boom beantwoordt aan zijn bestemming als boom. Een hond komt zijn ‘roeping’ na als hond. De mens echter kiest ervoor vijand of vriend van God te zijn. In het laatste geval getuigt de (gelovige) mens dat JHWH effectief koning is (Jesaja 43:12). Het commentaar op dit vers – ‘gij toch zijt mijn getuigen’ – luidde in Jezus’ tijd: “Wanneer jullie mijn getuigen zijn, ben ik de Eeuwige; wanneer jullie mijn getuigen niet zijn, ben ik in zekere zin niet de Eeuwige.” Vanuit bijbels perspectief kunnen Gods eer, zijn naam, zijn grootheid en koningschap blijkbaar door het gedrag van mensen worden bevestigd of geschaad.

 

Wacht u voor de koning – 1 Samuël 8:10-18

God gaat op het verzoek van het volk in maar Samuël moet hen eerst waarschuwen. Hun vrijheid en zelfstandigheid zullen worden ingeperkt. “Dat kan immers de prijs zijn, die mensen moeten betalen voor orde en rust, voor veiligheid onder een centraal leiderschap. Het is de prijs van de vrijheid. Ook deze prijs schrikt het volk niet af. Een slaaf behoeft maar weinig voor zichzelf te beslissen. Hij wordt geregeerd, geleefd. De psychiater Eric Fromm schrijft dat mensen worden beheerst door hun angst voor vrijheid en zich daarom liever aan tirannie onderwerpen dan dat zij in onzekerheid en strijd zelf hun weg moeten zoeken.” (F.O. van Gennep, School voor koningen, 33).

 

Alle aspecten van het leven van de Israëlieten zullen met het koningschap te maken krijgen. Samuël legt hen uit dat de koning zowel het volk als hun bezit tot zelfverhoging zal uitbuiten. De opklimmende rechten die hij zich zal toe-eigenen, spreken duidelijke taal. Zijn hebberigheid wordt in een opklimmende zevenvoudige reeks onder ogen gebracht (8:12-17 NBG).

Zodoende zal de koning beslag leggen op hun inkomen (hoge inkomstenbelastingen: 1 Koningen 10:25), hun dienstbaarheid (herendienst: 1 Koningen 10:25,26) en hun bezit (onteigening: 1 Koningen 21:1-16). Verder kunnen zijn onderdanen onderdrukking (1 Koningen 12:1-14) en militaire dienstplicht (1 Kronieken 21:1-4,7) verwachten. Het werkwoord nemen is in dit tekstgedeelte het sleutel(werk)woord bij uitstek. Keer op keer klinkt het in de oren van de aanwezigen: Uw koning zal van u nemen (11c,13a,14a,16a) en “bovendien wordt gij zelf hem tot dienaren.” (17).

 

In Deuteronomium 17:14-20 had Mozes al naar de instelling van het koningschap verwezen. Als het volk erom zou vragen dan zou God er zich niet tegen verzetten. Zolang Israëls koning maar ontzag zou tonen voor zijn richtlijnen en adviezen dan kon er zegen op zijn koningschap rusten. Waartegen Samuël vooral bezwaar maakt is het feit dat het volk een koning wil hebben ‘zoals de andere volken’. Daarmee lijken zij hun positie van een bijzonder volk van een uitzonderlijke God te vergeten. Hij had hen bij de Sinaï immers opgeroepen om juist anders te zijn dan de omringende volken: een heilige natie (Exodus 19:5-6)!

 

Geef ons tóch een koning – 1 Samuël 8:19-22

Samuëls waarschuwing namens JHWH schrikt allerminst af. Het volk dringt erop aan door te zetten. Uit hun woorden ‘onze koning zal ons richten, vóór ons uitrukken en onze oorlogen voeren’ (20) – valt op te maken dat vooral de defensie van het land een grote rol speelt. Ze zijn de instabiliteit door de steeds wisselende rechters van telkens andere stammen beu en zien uit naar een sterk gecentraliseerd gezag van een koning-opperbevelhebber die de eenheid van de stammen kan garanderen. Op zich een goede zaak maar hun ware Koning (JHWH) wil hen sparen voor tirannie, lijfeigenschap en corruptie die veelal met een koningschap gepaard gaan. Via Mozes had God beperkende en gezonde maatregelen gegeven die, indien ze werden opgevolgd, het risico op autoritaire regeringen kon vermijden. Jammer genoeg werden zijn adviezen door Israëls koningen meer genegeerd dan opgevolgd. In plaats van zijn goddelijke steun te kunnen genieten zullen ze nu aan de erfelijke opvolging van koningen worden onderworpen die soms afvalligheid en schande over de natie zullen brengen.

De lezer wordt aangespoord om het gebeuren als een crisissituatie te zien. Israël bevindt zich op een kruispunt. Als het bij zijn keuze blijft dan moet het de consequenties ervan dus heel goed overwegen. De verteller heeft zijn verhaal zó opgebouwd dat de oplettende lezer de waarschuwing (11-17) nog eens extra benadrukt ziet.

 

Het eerste gedeelte met het verzoek (letters A tot E) wordt gespiegeld door het tweede gedeelte met de inwilliging (letters E’ tot A ‘). De alinea A en A’, B en B’, C en C’, D en D’, E en E’ hebben bijgevolg respectievelijk met elkaar te maken. Gods waarschuwing in het midden van het verhaal (X) wordt hierdoor de niet te missen blikvanger in de zin van “Weet waar je aan begint! Niet komen klagen. Ik heb jullie gewaarschuwd!”

 

God herhaalt voor de derde (!) keer dat Samuël hen een koning moet geven of hij dat zelf nu graag wil of niet (22). Hoewel JHWH weet dat er riskante aspecten aan vastzitten komt hij toch aan de wensen van zijn verbondsvolk tegemoet. De oudsten kunnen weer naar huis. Het volk van Israël bevindt zich met de inwilliging van hun verzoek op de drempel van een nieuwe fase van hun geschiedenis: de koningstijd.

 

Ter afronding

Dit bijbelverhaal informeert de lezer dat een groter en krachtdadiger overkomen in de wereld – zoals Israël dat graag wilde – niet noodzakelijk een betere optie biedt. Israëls God ziet dat zelf heel helder in en attendeert daarom zijn onderdanen op de risico’s die een dergelijke keuze met zich meebrengt. Bovenal heeft hij het geluk van zijn onderdanen op het oog. Het volk geeft er echter de voorkeur aan om God uit de kern van hun bestaan weg te drukken en hem te vervangen door het gezag van menselijke machtsstructuren. Dan moeten zij de risico’s er maar bijnemen en – zoals uit het verhaalverloop van de boekrol Samuël blijkt  – zijn die echt niet te onderschatten.

 

Wordt vervolgd