6-Bijbelse thema’s6.1-Kennismaken

6.1.2 De gelijkenis van de liefhebbende vader

Kennismaken met Jezus’ verhaal, gelijkenis of parabel over ‘de verloren zoon’ zou beter ‘de liefhebbende vader’ kunnen heten. Krachtig en kernachtig vat het samen hoe Jezus Gods liefde concretiseert.

 

Inleiding

Jezus vertelde korte verhalen zoals ook andere rabbijnen dat deden over situaties in het gewone leven – omtrent vaders, moeders, kinderen, kooplui en koningen – die in het echt hadden kunnen voorkomen. Die parabels of gelijkenissen zoals die verhalen heten hadden niet de bedoeling om de toehoorders te entertainen. Zij werden verteld om belangrijke ethische en godsdienstige levenslessen over te brengen.

 

Het bijbelverhaal van ‘De verloren zoon’ zoals Lucas dat in zijn evangelie in 15:11-32 brengt, is echt schitterend. Het is de langste en de meest geliefde gelijkenis en daarom ook het bekendst. Vraag is echter of het ook het best begrepen wordt. Het loont de moeite voor de lezer om het op de voet te volgen. Jezus vertelt het in alle eenvoud, levendig, gevoelig en met krachtige accenten. Het gaat om een fictieve geschiedenis van een vader en twee zonen die zich desondanks in het gewone leven had kunnen voordoen. Voor de moeder is er in het verhaal geen rol weggelegd.

 

Ongehoord!

11 Vervolgens zei hij: ‘Iemand had twee zonen. 12 De jongste van hen zei tegen zijn vader: “Vader, geef mij het deel van uw bezit waarop ik recht heb.” De vader verdeelde zijn vermogen onder hen. 13 Na enkele dagen verzilverde de jongste zoon zijn bezit en reisde af naar een ver land, waar hij een losbandig leven leidde en zijn vermogen verkwistte. 14 Toen hij alles had uitgegeven, werd dat land getroffen door een zware hongersnood, en begon hij gebrek te lijden. 15 Hij vroeg om werk bij een van de inwoners van dat land, die hem op het veld zijn varkens liet hoeden. 16 Hij had graag zijn maag willen vullen met de peulen die de varkens te eten kregen, maar niemand gaf ze hem. – Lucas 15:11-16 NBV

 

De jongste zoon verlaat zijn ouderlijk huis om zijn geluk in de wijde wereld te beproeven. Dit is op het platteland beslist geen uitzonderlijk gebeuren. Hij eist op wat hem als (toekomstig) deel van de erfenis toekomt (15:12). Op grond van Deuteronomium 21:17 begrijpt de bijbellezer dat de eerstgeborene een dubbel deel van de erfenis krijgt.

 

15 Als iemand twee vrouwen heeft, van wie hij de een meer liefheeft dan de ander, en beiden baren hem een zoon, de minst geliefde vrouw het eerst, 16 dan mag hij, wanneer hij zijn bezit aan zijn zonen vermaakt, de zoon van de vrouw die hij liefheeft niet bevoordelen ten koste van de zoon van de minst geliefde vrouw, die het eerst geboren is. 17 Hij moet de zoon van de minst geliefde vrouw als eerstgeborene erkennen, en hem dus een dubbel deel van zijn bezittingen geven. Deze zoon is immers de eerste vrucht van zijn mannelijkheid, daarom heeft hij het eerstgeboorterecht. –  Deuteronomium 21:17

 

Bijgevolg is een derde van het bezit voor de jongste zoon. In het Oude Israël kon men op twee manieren erven: via een testament of via een schenking. In het laatste geval kon de erfgenaam onmiddellijk over het kapitaal beschikken.

 

Dit beschikkingsrecht houdt in dat de zoon de bezittingen van de vader kan verkopen en het geld opstrijken. De koper daarentegen mag echter slechts na de dood van de vader over die bezittingen beschikken. Zolang hij leeft, mag de vader van de opbrengst van zijn grond en van zijn huis genieten. Hij mag beide echter niet (meer) verkopen. Totdat hij sterft heeft hij dus het bezitsrecht. Daarom wordt de oudste zoon dan ook medebezitter (15:31) terwijl de vader van het vruchtgebruik geniet (22,29). In deze gelijkenis dwingt de jongste zoon zijn vader tot de schenking van zijn (virtueel) erfdeel.

 

De vader reageert op een onverwachte en verassende manier. De meeste vaders zouden immers kwaad geweigerd hebben maar niet deze vader. Hij gaat op de eis in en verdeelt zijn bezit tussen beide zonen. Al met al overtreedt de jongste zoon hier het vijfde woord of gebod dat stelt dat men zijn vader (en moeder) moet eren! Het door hem opgeëiste geld verzilvert hij meteen en trekt ermee de wijde wereld in (13).

 

Onder de heidenen

Een ‘ver land’ betekent in de Bijbel ergens buiten Israël en de zoon die zijn vaderlijk huis verlaat gaat dus onder de heidenen wonen. Mogelijk was hij een jaar of zeventien want in het verhaal wordt over een echtgenote niet gerept. In die tijd huwde men tussen zijn achttiende en twintigste jaar. Hij verbrast alles.’ Een losbandig leven’ mag de lezer opvatten als het bevredigen van zijn lichamelijke begeerten (i.e. eten, drinken, seks). Later in het verhaal blijkt dat hij dit volgens zijn oudste broer doet door met prostituees om te gaan (30).

 

Nadat zijn geld als sneeuw voor de zon is verdwenen ontstaat er een enorme hongersnood (14). De gelovige hoorder in het Oude Israël interpreteert zo’n gebeuren als een vloek en dus als een straf van Godswege. De jongeman raakt in grote problemen. Hij kan immers nergens werk vinden. Tenslotte lukt het hem als varkenshoeder te werken (15). Voor hem als jood betekent dit zoveel als een grote schande. Varkens staan immers in de lijst van de Thora bij de onreine of niet-koosjere dieren.

 

7 Zwijnen hebben wel volledig gespleten hoeven maar herkauwen niet en gelden daarom voor jullie als onrein. – Leviticus 11:7 NBV

 

Bovendien verdient hij zó weinig dat hij – als hij er de toestemming voor zou hebben gekregen – zelfs het voer van de varkens hebben opgegeten. Wat een vernedering! Een jood die zich moet bezighouden met varkens (!) die een betere verzorging krijgen dan hijzelf. Niemand echter trekt zich zijn lot aan (16).

 

Bezinning

17 Toen kwam hij tot zichzelf en dacht: De dagloners van mijn vader hebben eten in overvloed, en ik kom hier om van de honger. 18 Ik zal naar mijn vader gaan en tegen hem zeggen: “Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u, 19 ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden; behandel mij als een van uw dagloners.” – Lucas 15:17-19 NBV

 

In deze erbarmelijke situatie begint hij na te denken. Letterlijk staat er: ‘hij kwam tot zichzelf’ (17). Dit is een bijbelse uitdrukking die betekent dat hij de eerste stap tot boetedoening zet. Zo’n boetedoening wordt meestal voorafgegaan door een bezinning waarbij men begint te beseffen dat men er slecht aan toe is. De nieuwe situatie wordt met de vroegere vergeleken. De zoon realiseert zich dat zelfs de dagloners van zijn vader – die geen rechten hebben – er beter aan toe zijn dan hij. Oprechte boetedoening kenmerkt zich meestal door vier dingen. Eerst is er de spijt over begane daden en ten tweede – indien mogelijk – het herstellen van de aangerichte schade. Ten derde vraagt men vergeving (aan medemens en aan God). En tenslotte neemt men zich voor de betreffende misstap niet meer te herhalen.

 

De jongeman brengt de derde stap onder woorden met ‘Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel (daarmee bedoelt hij God) en voor u’ (NBG) of letterlijk ‘tegenover u’. Hoe diep hij zijn slechte gedrag beseft blijkt uit het feit dat hij niet van plan is om eerherstel te vragen: ‘Ik ben het niet meer waard uw zoon genoemd te worden’. Hij wil met ‘behandel mij als een van uw dagloners’ graag tevreden zijn met de bijzonder kwetsbare positie van een dagloner (18,19).

 

Een basisprobleem

De jongste zoon is het type mens dat door eigen schuld in de knoei komt. Hij geeft gehoor aan – zoals de Bijbel dat noemt – zijn (verkeerde of kwade) neiging of begeerte. Die kan worden vertolk door wat men zelfzucht, hebzucht en eerzucht zou kunnen noemen. ‘Eerzucht’ (naar eer en macht) omdat hij zijn vader de eer ontneemt. Hij gunt hem (figuurlijk) het leven niet (meer) want op staande voet eist hij zijn erfdeel op. Door naar zijn erfdeel te haken bewijst hij dat hij ‘hebzucht’ (naar geld en rijkdom) toestaat greep op hem te hebben. In dat verre land komt hij bovendien tegemoet aan zijn zelfzucht waarmee hij al zijn passies (voor eten, drinken en seks) bevredigt.

 

De schrijver van 1 Johannes 1:16 noemt deze drie begeerten of verlangens ‘werken van de wereld die niet uit God voortkomen’.

 

16 Want al wat in de wereld is: de begeerte des vlezes, de begeerte der ogen en een hovaardig leven, is niet uit de Vader, maar uit de wereld. – 1 Johannes 1:16 NBG

16 Want alles wat in de wereld is – zelfzuchtige begeerte, afgunstige inhaligheid, pronkzucht –, dat alles komt niet uit de Vader voort maar uit de wereld. 1 Johannes 1:16 NBV

 

Eerzucht, hebzucht en zelfzucht zijn bij uitstek drie concrete uitingen van puur egocentrisme. God en (liefde voor) de medemens tellen voor hem niet mee. Uiteraard krijgt elke mens met goed en kwaad te maken. Hij ervaart ze in zijn binnenste en in zijn omgeving. Hij kan er echter ook zelf de motor van worden. Met zijn vrije wil kan hij immers beslissen om die verkeerde neigingen de vrije loop te laten.

Hij kan er ook voor kiezen om het innerlijke kwaad in toom te houden en het innerlijke goede de ruimte te geven. Dat hij zijn vader zo behandelt komt omdat hij gehoor geeft aan zijn innerlijke kwade neiging (begeerte). Als hij beseft dat hij verkeerd heeft gehandeld en naar vergeving verlangt, komt dat omdat hij voorrang geeft aan zijn innerlijke goede neiging.

 

In dat laatste geval is er sprake van ‘bekering’ een woord dat met het werkwoord ‘keren’ in verband staat waarbij drie facetten een rol spelen: inkeer (d.i. naar binnen keren, tot zichzelf komen), omkeer (d.i. zijn denkrichting omgooien) en terugkeer (d.i. terugkeren naar eerder gedrag). De jongste zoon volgt dat patroon: hij komt tot het inzicht dat hij helemaal verkeerd zit, hij draait om en wil naar huis en keert ook effectief terug (20).  De vraag is natuurlijk of hij echt diep berouw heeft. Valt het niet op te vatten als een pragmatische beslissing? Om in leven te blijven!

 

Verwelkoming  

Al van ver merkt de vader dat zijn zoon naar huis terugkeert. Hij wacht diens aankomst niet af maar rent naar hem toe omhelst en kust hem. Het deert hem niet dat hij met dat rennen zijn waardigheid in de ogen van mensen verliest. Oudere mannen rennen immers niet. De tekst meldt dat ‘hij met ontferming bewogen is’ (20 NBG). Hij geeft blijk van medelijden, erbarmen en sympathie: gevoelens die blijkbaar vanuit zijn diepste innerlijk komen. Met zijn onmiddellijke omhelzing verhindert de vader dat zijn zoon een knieval voor hem zou kunnen maken.

De teruggekeerde zoon belijdt en bekent meteen zijn schuld. Daarmee voert hij zijn voornemen uit om zijn misstap toe te geven en bijgevolg te beweren dat hij het niet meer waard is om nog zijn vaders zoon te zijn. Die woorden wekken de indruk dat het om een oprechte bekering gaat. In de joodse traditie noemt men dit tesjūwā (tesjoewa) of ommekeer, terwijl christenen het dan over ‘bekering’ hebben. De lezer kan zich natuurlijk afvragen of de woorden van de zoon niet louter uit zijn wanhoop voortspruiten? Onderstreept hij daarom dat hij deze vaderlijke reactie niet waard is (21)?

Het valt de aandachtige lezer op dat hij het laatste deel van wat hij van plan was tegen zijn vader te zeggen niet uitspreekt. Het ‘behandel mij als een van uw dagloners’ komt immers bij de ontmoeting niet over zijn lippen. Hoogstwaarschijnlijk omdat hij vanwege de indrukwekkende toenadering van zijn vader concludeert dat er voor hem meer inzit en – omdat hij zó verwelkomd wordt – niet meer in aanmerking zal komen om louter een dagloner te worden.

 

Gerehabiliteerd

Hoewel zijn vader hem niet meer als zoon hoeft te behandelen, wil hij daar absoluut niets van horen. Hij draagt zijn dienaren op hem een kleed of gewaad aan te trekken. De Griekse tekst heeft het over het ‘eerdere’ of ‘vroegere’ kleed (van hem). En dat was mogelijk het beste kleed dat de jongste zoon had toen hij van huis wegging. Verder moeten zij hem ook een ring en sandalen aandoen. Wat een reactie! Hij had hem kunnen wegjagen, uitschelden, vervloeken, slaan, sarcastisch verwijten, negeren, blijven zwijgen of zelfs kreunen uit zelfmedelijden. Hij is integendeel ontzettend blij en gelukkig met zijn teruggekeerde zoon.

Op deze zevenvoudige en dus volledige wijze bewijst de vader dat hij zijn zoon echt vergeeft en zich met hem verzoent: 1. hij rent naar hem toe: 2. valt hem om de hals; 3. kust hem; 4. geeft hem een kleed; 5. een ring aan de vinger; 6. sandalen aan de voeten en 7. organiseert een groot feest voor hem (22-23).

Het betreft hier gebruiken uit het Israël van toen. Iemand het beste kleed laten aantrekken gold als een hoge onderscheiding. Dit gebeurde bij hoogwaardigheidsbekleders en mensen die zich erg verdienstelijk hadden gemaakt. Met een ring gaf men volmacht om met gezag te handelen. De vader herstelde hem dus   in zijn zoonschap. Sandalen dragen was het kenmerk van de vrije man in tegenstelling tot slaven die blootvoets liepen. De vader degradeerde zijn zoon dus helemaal niet tot een dagloner. Hij laat iedereen oproepen om mee feest te vieren en dit met vlees dat men zelden serveerde. Dat gebeurde alleen bij bijzondere gelegenheden (24). Ontferming, vergeving en liefde! Het heeft veel weg van een geboortefeest! De zoon was dood maar nu is hij weer springlevend! Opnieuw geboren, een wedergeboorte! Wie had dat durven denken of hopen (24)?

 

Verontwaardiging      

Na z’n werk op het veld komt de oudste zoon naar huis. Niemand heeft hem van de terugkeer van zijn broer op de hoogte gebracht. Het geluid van het feest bevreemdt hem. Hij wil weten wat er gaande is en informeert ernaar bij één van de dienaren (25-27). De uitleg maakt hem razend en hij weigert naar binnen te gaan (28). Dit komt de vader ter ore die daarom zelf naar buitenkomt. Voor de tweede keer doet hij de eerste stap. Nu tegenover zijn oudste zoon. Hij dringt er bij hem op aan mee te komen feestvieren. Die is daar niet van gediend en stuurt verwijten naar zijn vaders hoofd. Hij beschrijft en onderstreept de omvang van zijn eigen trouwe dienst aan zijn vader. Hij heeft immers ‘altijd voor hem gewerkt’ en ‘hem altijd gehoorzaamd’. En ondanks deze onafgebroken trouw heeft zijn vader ’nooit een feest voor hém georganiseerd’. Een geitenbokje – heel wat minder dan een gemest kalf – kon er blijkbaar voor hem nooit af! ‘Dit kan toch niet, vader! Mijn broer heeft jouw geld erdoor gejaagd en in plaats van te werken, heeft hij de geboden dubbel en dwars overtreden. Dit is de wereld op zijn kop’ (29-30). Dit gevoel van tekort te worden gedaan telt in de gelijkenis sterk mee omdat de oudste zoon zo’n nadruk op dat feestvieren legt. Het vroegere gedrag van zijn broer die een derde van het bezit van de vader heeft verkwanseld verdient in zijn ogen niet met een feest te worden beloond. Hij heeft het daarbij niet eens over zijn ‘broer’ maar over ‘die zoon van u’ (30). Daarmee verraadt hij zijn bijzonder wrange gevoelens. Als er feest moet worden gevierd dan dient dat te gebeuren voor hem die het wel waard is. De oudere zoon heeft toch al lang bewezen dat alleen hij een feest verdient.

 

Wat een repliek!

31 Zijn vader zei tegen hem: “Mijn jongen, jij bent altijd bij me, en alles wat van mij is, is van jou. 32 Maar we konden toch niet anders dan feestvieren en blij zijn, want je broer was dood en is weer tot leven gekomen. Hij was verloren en is teruggevonden.”’ – Lucas 15:31-32 NBV

Er volgt een indrukwekkende repliek! De vader spreekt zijn oudste zoon zeer gevoelig aan. Met (letterlijk) ‘kind’ verzekert hij zijn oudste dat hij hem in een heel andere positie ziet dan zijn jongere broer (31-32). Die was eerst geen zoon meer – hij was dát kind immers kwijt – maar nu hij (opnieuw) zijn intrede in het gezin heeft gedaan geldt hij als een pasgeborene. De vader daarentegen beschouwt zijn oudste als zijn gelijke: ‘jij bent altijd bij me, en alles wat van mij is, is van jou ‘. Met andere woorden: ‘Lieve jongen, wij horen bij elkaar, wij zijn samen thuis, wij werken samen, wij hebben dezelfde rechten. Jij hoeft mij niet te vragen om een feest te vieren. Als jij dat wilt dan doe je dat gewoon. Alles is immers van jou. Je hoeft je niet te vergelijken met die nieuwkomer die nu pas begint te beseffen wat het leven bij ons thuis werkelijk betekent. Jij staat op een totaal ander en veel belangrijker niveau. Kom, laten wij die altijd samen zijn geweest, onze nieuwe aanwinst verwelkomen. Wees nu blij. Ik heb er een ‘nieuwe’ zoon bij en jij een ‘nieuwe’ broer!’

 

Conclusie

Jezus brengt met dit korte verhaal dus een bijzonder directe (goede) boodschap aan mensen en voor mensen. Als Gods kinderen mogen zij als jongste zonen beseffen dat hij zich effectief zó genadevol, zó medelijdend, zó vergevend en zó verzoenend opstelt ten aanzien van ieder die zich schuldbewust tot hem wendt. Zij mogen hem dan ook – zoals de jongste zoon dat bij zijn terugkeer doet – met ‘vader’ blijven aanspreken. Ook die andere kinderen (de oudste zonen die steeds trouw aan zijn kant staan) mogen eruit leren. Enerzijds dat hij het verkeerde – zoals dat van de jongste zonen –  niet op een weegschaal afweegt maar misstappen met grote liefde wegveegt. Anderzijds mogen de oudste zonen ook niet uit het oog verliezen hoe dierbaar en belangrijk zij zelf in Gods ogen zijn. Zij gelden immers als zijn partners die hem met woorden én daden in de samenleving steunen. Dat is de goede boodschap van Jezus van Nazaret die erop gebrand is om mensen met God en mensen onderling met elkaar te verzoenen. Het is dé essentie van wat Jezus wil meegeven: vergevende liefde ten aanzien van mensen die fout hebben gehandeld en berouw tonen, dankbare liefde ten aanzien van mensen die aan Gods kant staan en die anderen willen vergeven.

 

Ter afronding

De lezer mag intussen niet vergeten dat dit verhaal (maar) een gelijkenis is en dus niet echt is gebeurd. Wat Jezus vertelt heeft alles te maken met de verhoudingen tussen ouders en kinderen en broers en zussen. De lessen in deze gelijkenis nodigen hoorders en lezers uit om ze in het dagelijkse leven waar te maken. Bovendien maakt Jezus hier duidelijk hoe God zich ten opzichte van (alle) mensen als een liefhebbende Vader opstelt. Tevens spoort hij via het voorbeeld van de vader in de gelijkenis alle vaders en moeders aan om net zo liefdevol te vergeven en relaties te herstellen. Daarom is er alle reden toe om deze gelijkenis niet de titel ‘de verloren zoon’ mee te geven maar die van ‘de liefhebbende vader’. Hij, en niet de jongste zoon, speelt immers de centrale rol in het verhaal.