2-Leesvaardigheden2.3-Verdiepen

2.3.1 Jezus’ stamboom. Foutief of fictief?

Zich verdiepen in de manier waarop bijbelse stambomen of geslachtsregisters moet worden gelezen en begrepen.

Matteüs 1:1-7

Inleiding

Stambomen zijn interessante dingen voor mensen die naar hun ‘roots’ op zoek zijn of voor historici die dynastieën bestuderen. De Belgische koningin Mathilde blijkt af te stammen van roemrijke lieden. Haar verste voorvader is de Frankische baron Udo die in 939 leefde. Toch zouden er nu geen Udekems meer rondlopen als er in de Middeleeuwen geen bastaardkinderen waren geweest. Matteüs heeft een stamboom van Jezus opgeschreven die de lezer voor enkele verrassingen plaatst.

I. Een merkwaardige stamboom

Matteüs begint zijn evan­gelie op een saaie manier en dat doet hij met een stamboom (1:1-17).

1 Overzicht van de afstamming van Jezus Christus, zoon van David, zoon van Abraham.

2 Abraham verwekte Isaak, Isaak verwekte Jakob, Jakob verwekte Juda en zijn broers, 3 Juda verwekte Peres en Zerach bij Tamar, Peres verwekte Chesron, Chesron verwekte Aram, 4 Aram verwekte Amminadab, Amminadab verwekte Nachson, Nachson verwekte Salmon, 5 Salmon verwekte Boaz bij Rachab, Boaz verwekte Obed bij Ruth, Obed verwekte Isaï, 6 Isaï verwekte David, de koning.

David verwekte Salomo bij de vrouw van Uria, 7 Salomo verwekte Rechabeam, Rechabeam verwekte Abia, Abia verwekte Asaf, 8 Asaf verwekte Josafat, Josafat verwekte Joram, Joram verwekte Uzzia, 9 Uzzia verwekte Jotam, Jotam verwekte Achaz, Achaz verwekte Hizkia, 10 Hizkia verwekte Manasse, Manasse verwekte Amos, Amos verwekte Josia, 11 Josia verwekte Jechonja en zijn broers ten tijde van de Babylonische ballingschap.

12 Na de Babylonische ballingschap verwekte Jechonja Sealtiël, Sealtiël verwekte Zerubbabel, 13 Zerubbabel verwekte Abiud, Abiud verwekte Eljakim, Eljakim verwekte Azor, 14 Azor verwekte Sadok, Sadok verwekte Achim, Achim verwekte Eliud, 15 Eliud verwekte Eleazar, Eleazar verwekte Mattan, Mattan verwekte Jakob, 16 Jakob verwekte Jozef, de man van Maria. Bij haar werd Jezus verwekt, die Christus genoemd wordt.

17 Van Abraham tot David telt de lijst dus veertien generaties, van David tot de Babylonische ballingschap veertien generaties, en van de Babylonische ballingschap tot Christus veertien generaties.

Op enkele uitzonderingen na zijn mensen niet geïn­teresseerd in lange lijsten met namen. Wat bezielt de evangelist om zijn boeiend verhaal over Jezus – voor wie hij een kolossale bewonde­ring heeft – te beginnen met uitvoerige gegevens van de burger­lijke stand? Zijn bedoeling wordt al in de eerste zin duidelijk. Men zou die als samenvatting of titel van de stamboom of misschien zelfs van het hele evangelie kunnen beschouwen: Jezus wordt (eerst) geïntroduceerd als de zoon van David en (daarna) als die van Abraham. En hoewel dat een nobele opzet is zullen de meeste lezers deze stamboom met z’n droge opsomming als een formaliteit beschouwen en snel overslaan en dan Jezus’ geboorteverhaal dat erop volgt lezen … Desondanks levert hij heel wat interessante dingen op.

Mathematisch gestructureerd

In de eerste plaats wordt de stamboom niet alleen in drie groepen van veertien namen gepresenteerd maar ook in vers 17 als zodanig expliciet samengevat. Een eerste deel (1:2-6a) gaat van Abraham tot en met David met veertien namen van mannen en de vermelding van vier vrouwen. Het tweede deel (1:6b-11) loopt met veertien namen van koning Salomo tot aan koning Jechonja. Tenslotte volgt een derde serie (1:12-16) met slechts dertien namen van Sealtiël tot en met Jezus. Dit laatste aantal spreekt deze samenvat­ting dus tegen. Heeft Matteüs zich bij het tellen of opschrijven vergist?

Met belangrijke afwezigen

De lezer die met de geschiedenis van Israël is vertrouwd merkt al gauw een aantal onjuistheden op. Zo ontbreken er in de tweede serie tussen de koningen Joram en Uzzia een aantal koningen. Achazja (1 Koningen 22:40), Joas (2 Koningen 11:2) en Amasja (2 Koningen 12:21). In de lijst ontbreekt ook koning Joachaz (2 Koningen 23:30), zoon van koning Josia en vader van koning Jechonja (of Jojakim in Koningen 24:6). Zou Matteüs de geschiedenis van zijn volk dan zó slecht kennen?

Met vreemde moeders

De strakke opbouw van zijn stamboom met de standaardzin ‘x verwekte y’ wordt soms doorbroken. Naast twee eerder neutraal te noemen toe­voegingen – zoals Jakob verwekte Juda ‘en zijn broeders’ en Josia verwekte Jechonja ‘en diens broeders’ – zijn er enkele namen bij die voor een extra inkleuring zorgen: Juda verwekte Peres ‘en Zerach bij Tamar’; Salmon ver­wekte Boaz ‘bij Rachab’; Boaz verwekte Obed ‘bij Ruth’ en David verwekte Salomo ‘bij de vrouw van Uria’. Waarom staan hier plotseling moeders vermeld? Vormen zij een meerwaarde voor Jezus’ afstamming? Tamar (Genesis 38) en de Kanaänitische Rahab (Jozua 2) zijn prostituees. Ruth komt in het naar haar genoemde boekje als een zeer deugdelijke vrouw tevoorschijn maar deson­danks blijft zij voor Matteüs’ joodse lezers een Moabitische. Batseba (2 Samuël 11) – die niet met haar naam wordt genoemd – is dan wel een Israëlitische maar met koning David heeft zij overspel gepleegd. Schaamt Matteüs er zich voor? Waarom vermeldt hij juist deze ‘soort’ moeders en niet de gewone ‘Israë­litische’ moeders van de genoemde zonen?

En … een ‘adoptief’ vader

De meeste verbazing wekt de afwijking van bovengenoemd stramien waar bij ‘Jakob verwekte Jozef’, de toevoeging ‘de man van Maria, uit wie Jezus geboren is …’ staat. Afgezien van het feit dat er opnieuw een vrouw wordt genoemd kan men zich afvra­gen wat voor waarde deze stamboom heeft als het te ver­wachten ‘Jozef verwekte Jezus (bij Maria)’ er juist niet staat. Jezus blijkt dus máár een adoptiefzoon van Jozef te zijn zoals dat in het vervolgverhaal over zijn geboorte wordt verteld. Daarmee wordt Jezus juridisch wel de erfgenaam van Jozef maar hij is duidelijk niet diens (biolo­gische) zoon en bijgevolg kan hij niet van David afstammen! Zo houdt de hele bewijs­voering van Matteüs geen stand. Tenzij ook Maria van David afstamt maar dan is het nut van deze stamboom via Jozef ver te zoeken.

Het kan toch niet dat de evangelieschrijver er zich niet van bewust is dat hij in de door hem opgestelde stamboom een foute telling maakt, gegevens weglaat en zonder te blozen het ethisch gevoel van zijn joodse lezers geweld aandoet met storende toevoegin­gen over prostituees en niet-joodse vrou­wen. Bovendien stapt hij ook nog abrupt van Jozef op Maria over. Dit soort dingen doen de bewijskracht van zijn stamboom als een zeepbel uiteenspatten. Is Matteüs wel eerlijk aan het werk? Wil hij zijn lezers een rad voor de ogen draaien? Hoeveel biologische, juri­dische en of historische waarde kan men aan een dergelijke stamboom hechten?

II. Tweeduizend jaar oude stambomen

Met welk literair genre heeft de lezer te maken als hij of zij een stamboom van zo’n 2000 jaar geleden uit de Oude wereld van het Nabije Midden-Oosten onder ogen krijgt? Welke literaire technieken, esthe­tische criteria en waarheidsnormen golden toen in die zo totaal andere cultuur dan de onze? Welke soort stambomen werden toen geschreven en hoe werden zij ontvangen? Op welke waarde werden geslachtsregis­ters toen getaxeerd? Werden ze met dezelfde soort wetenschappelijke exactheid geana­lyseerd en beoordeeld als nu?

Matteüs en Lucas spreken elkaar tegen

In het Nieuwe Testament staat een tweede stamboom van Jezus. Deze biedt mis­schien de mogelijkheid om de juistheid van die van Matteüs te controleren. Het evan­gelie van Lucas geeft een opklimmende stamboom met 77 generaties die van Jezus tot aan Adam loopt. Of beter nog tot ,,, bij God (3:23-38). Binnen het kader van deze bijdrage kan niet op alle verschillen worden inge­gaan maar het meest opvallende verschil wel dat Lucas de afstamming van David via zijn zoon Natan laat lopen terwijl Matteüs dit via zijn zoon Salomo doet. Tussen Abraham en Jezus staan bij Lucas 57 namen in plaats van de 41 bij Matteüs … en er zijn slechts zeventien dezelfde namen bij. Er zijn in Lucas’ stamboom  zelfs 42 namen waarvan er 40 tussen David en Jezus die niet bij Matteüs voorkomen. Lucas vermeldt ook geen vrouwen noch geeft hij verklarende toevoegingen. Wie beide lijsten vergelijkt met de lijsten in de Hebreeuwse Bijbel of het Oude Testament stelt vast dat die van Lucas er meer mee harmoni­eert dan die van Matteüs. Die laatste geeft duidelijk een andere davidische lijn weer.

Beide evangelisten verschaffen dus geen iden­tiek beeld van de gang van zaken. Stre­ven zij misschien een verschillend doel na? Lucas lijkt te betogen dat Jezus een zoon van mensen én een zoon van God is. In zijn stamboom springen zowel het joodse aandeel (de opklimmende lijn van Jezus tot en met Juda) als het niet-joodse aandeel (van Abraham af tot Adam) eveneens in het oog. Matteüs blijkt een andere doelstelling na te streven.

Precieze afstamming bewijzen

In Jezus’ tijd waren in de tempel van Jeru­zalem archieven die met data van onze bur­gerlijke stand te vergelijken zijn. Men trof er geslachtsregisters van de priesterfamilies aan. Het priesterschap was erfelijk en priesters moesten van Aäron afstammen. Wilde de clerus het respect en het ontzag bij het volk kunnen behouden dan moesten de priesters de zuiverheid van hun voorgeslacht kunnen aantonen. Vooraleer iemand tot priester kon worden gewijd moest hij zijn oorsprong wettigen. Levieten die instonden voor de tempelmuziek – in tegenstelling tot de overige levie­ten – moesten óók aan die regels beant­woorden en kunnen aantonen dat ze werkelijk tot de stam Levi hoorden.

Van leken die belangrijke openbare functies bekleedden werd eveneens verwacht dat ze een onberispelijke stamboom konden voorleggen waaruit bleek dat zij bij een of andere stam van Israël hoorden. Dit gebruik ging terug tot de tijd van Ezra waarin men na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap moest bewijzen dat men geen heidens bloed in zich had.

Tot de stam Juda behoren en in het bij­zonder tot de davidische lijn nam daarbij een bijzondere plaats in. Dit had te maken met de messiaanse hoop die er onder het volk leefde. De messias zou immers uit Juda voortkomen. Zo wordt er in een Syrisch docu­ment gewag gemaakt van een poging van koning Herodes om de lijst van zijn afstam­ming te verbranden. Hiermee zou hij – omdat hij niet van koning David afstamde – mogelijke bezwaren tegen zijn koningschap hebben trachten tegen te gaan. Zou Mat­teüs in zijn tijd de tempel- en burgerlijke instanties hebben kunnen overtuigen met zijn bewijsvoering over Jezus’ afkomst?

Literaire vrijheid werd toegestaan

Binnen het jodendom bestaan er echter ook geslachtslijsten die de historische en biolo­gische waarheid geweld aandoen. Zo is er een stamboom van de beroemde Rabbi Hillel van rond 250 van onze jaartelling met duidelijke woord­spelingen, een identiteitsverwisseling en zelfs een historische foute weergave. Opvallende tegenstrijdigheden – die makkelijk hadden kunnen worden weggemoffeld – staan er ongegeneerd in. Hoewel er in de stamboom wordt gezegd dat hij uit de stam van Benjamin voortkomt wordt hij desalniettemin als een afstamme­ling van David – en dus uit de stam Juda (!) – geïntroduceerd. Het gaat echter niet om puur bedrog omdat zijn afkomst van de stam Benjamin er absoluut niet in wordt verzwegen. Wat bedoelde de opsteller van die stamboom dan? Heel uitdrukkelijk onderstreepte hij dat Rabbi Hillel – één van de allergrootste schriftge­leerden van het jodendom uit het begin van de eerste eeuw van onze jaartelling – hoewel Benjaminiet toch als een afstammeling van David mocht worden beschouwd. Hij had nu eenmaal een uitzonderlijk belangrijke rol in de joodse geschiedenis gespeeld. Een rol die tot op zekere hoogte met die van koning David werd vergeleken. Men zou dit literair procedé kunnen vergelijken met de methoden die  schrijvers van historische romans aanwenden. Zij verweven in hun verhalen historische feiten en personen met fictieve elementen om hun belangrijkste per­sonages extra voor het voetlicht te brengen.

Bovenstaande bevindingen tonen aan dat het riskant is om stambomen of geslachts­registers uit een totaal andere cultuur te toetsen aan de eigen esthetische, historische en weten­schappelijke criteria. De postmoderne tijd met computers en databanken is onverbiddelijk als het om exactheid gaat. Mogen hedendaagse wetenschappelijke normen dan worden opge­legd aan teksten die zo’n 2.000 jaar oud zijn? Ligt het niet meer voor de hand dat de regels, de bedoeling en de functie van stambomen uit die tijd het volle pond moeten krijgen?

III. De waarde van bijbelse stambomen

In het Oude Israël had men enerzijds te maken met heel precieze geslachtsregisters omdat zij als wettige bewijsstukken dienden. De zuiverheid van de afstamming gold dan als een onverbiddelijke voorwaarde om een belangrijke functie te krijgen. Anderzijds komen er in de joodse literatuur stambomen voor die het niet zo nauw namen met de vol­ledigheid en de accuraatheid. Niemand zou echter zo’n tekst aan de toenmalige tempel- of burgerlijke instanties als bewijsstuk voor­leggen.

Gaat het bij Matteüs’ geslachtsregister om een juridisch of een historisch document? Een familiedocument? Een biografie? Een verkondigende tekst? Uit welke beelden bestond de denkwereld van Matteüs? Welke religieuze tradities beheers­ten zijn denken?

Hebreeuwse stambomen

Matteüs schrijft een traktaat over een volksgenoot die hij bij zijn joods publiek aanbeveelt. Daar­bij gebruikt hij slagzinnen in zijn evangelie zoals:

‘In Betlehem in Judea,’ zeiden ze tegen hem, ‘want zo staat het geschreven bij de profeet (2:5)

22 Dit alles is gebeurd opdat in vervulling zou gaan wat bij monde van de profeet door de Heer is gezegd … (1:22).

Tevens laat hij de ‘held’ van zijn verhaal regelmatig uit de Schrif­ten citeren: 

Maar Jezus gaf hem ten antwoord: ‘Er staat geschreven: “De mens leeft niet van brood alleen, maar van ieder woord dat klinkt uit de mond van God.”’ – 4: 4,

Jezus antwoordde: ‘Er staat ook geschreven: “Stel de Heer, uw God, niet op de proef.”’ – 4:7

Daarop zei Jezus tegen hem: ‘Ga weg, Satan! Want er staat geschreven: “Aanbid de Heer, uw God, vereer alleen hem.”’ – 4:10

Daarop zei Jezus tegen hen: ‘Hebt u dit nooit in de Schriften gelezen: “De steen die de bouwers afkeurden is de hoeksteen geworden. Dankzij de Heer is dit gebeurd, wonderbaarlijk is het om te zien.” – 21:42

29 Jezus gaf hun ten antwoord: ‘U dwaalt, blijkbaar kent u de Schriften niet, en de macht van God evenmin! 30 Want bij de opstanding trouwen de mensen niet en worden ze niet uitgehuwelijkt, ze zijn dan als engelen in de hemel. 31 Hebt u niet gelezen wat God u over de opstanding van de doden heeft gezegd? Dit is wat hij zei: 32 “Ik ben de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob.” Hij is geen God van doden, maar van levenden.’ –  22:29-32.

Hiermee bewijst Matteüs dat zijn voedingsbodem de Hebreeuwse Bijbel (d.i. het Oude Testament) is.

Hij laat er zich ook op het vlak van Jezus’ stamboom door inspireren. Zo neemt hij in 1:1 zelfs de precieze bewoordingen van het boek Gene­sis in 5:1 over:

‘Dit is het geslachtsregister van Adam’ (Genesis 1:1 NBG) / zē sēfèr tōldōt ādām (HEB)

Geslachtsregister van Jezus Christus’ (Matteüs 1:1 NBG) Biblos genēseōs Jēsou christou (GR)

In die stamboom van Genesis 5:1-31 figureren nakomelingen van Adam tot Noach. In de eerste verzen wordt Adam ‘naar de gelijkenis van God’ geïntroduceerd en bij zijn zoon Set klinkt ‘naar de gelijkenis van Adam’. De conclusie is dan makkelijk gemaakt: Adam is de zoon van God en zo noemt de evangelist Lucas hem ook.

Dit is het geslachtsregister van Adam. Ten dage, dat God Adam schiep, maakte hij hem naar de gelijkenis van God;  2 man en vrouw schiep hij hen, en hij zegende hen en noemde hen ‘mens’  ten dage, dat zij geschapen werden.  3 Toen Adam honderd dertig jaar geleefd had, verwekte hij (een zoon) naar zijn gelijkenis, als zijn beeld, en noemde hem Set – Genesis 5:1-3 (NBG)

… de zoon van Enos, de zoon van Set, de zoon van Adam, de zoon van God – Lucas 3:38 (NBG)

De nakomelingen in die stamboom van Adam via Set blijken allen een positieve relatie met God te hebben (5:1-32). Zij kunnen dus als ‘zonen van God’ worden gekwalificeerd. In het vooraf­gaande hoofdstuk staat echter nog een stamboom (Genesis 4:1 en 17-24). De daden en woorden van deze mensen in die lijst verraden een negatieve houding tegen­over God. Zij zijn ook wel nakomelingen van Adam maar hier wordt hij niet gepresenteerd als ‘de gelijkenis van’ maar heet hij ‘mens’ (4:1). Die nakomelingen via Kaïn kunnen dus als ‘zonen van de mens’ worden gekwalificeerd. Hun namen lijken op de namen in de eerstgenoemde lijst en sommige ervan zijn zelfs identiek.

Beide stambomen grijpen terug op de mensheid uit lang vervlogen tijden maar zij hebben geen zuiver biologische noch een louter historische opzet. Niemand kan immers de voorstel­ling van zaken door de bijbelschrijver – die vele duizenden jaren later leefde – controleren. Dat is echter ook niet de bedoeling. Hij wil zijn lezers iets bijbrengen over de keuzes die mensen maken ten aanzien van God (en van elkaar) met de gevolgen die daar­uit voortvloeien. Dat probeert hij door het literaire stijlmiddel of genre van een stamboom. Zo steekt de Henoch van de tweede stamboom (in Genesis 5) – omdat hij met God wandelt – schril af tegen de Henoch van de eerste stamboom (in Genesis 4) die een stad sticht (4:17). Van de Lamech in die stamboom vertelt hij dat hij wraak­zuchtig is en voor iedereen een bedreiging vormt (4:19, 23-24). Daartegenover is er de Lamech uit de tweede stamboom die de geboorte van zijn zoon als een troost van God ervaart (5:29).

Bij het lezen en vergelijken van beide stambomen veroorzaakt dit een spanning tussen beide categorieën: de ‘zonen van God’ tegenover  de ‘zonen van de mens’. Als uit­eindelijk de (positief ingestelde) zonen van God verzwageren met de (negatief ingestelde) zonen van de mens veroorzaakt dat heel nare gevolgen (6:1-4). Zij leiden tenslotte tot de grote overstroming en de ondergang van de mensheid (6:5-7). Beide bijbelse stambomen willen lezers niet zozeer informeren maar hen aanzetten tot het maken van een keuze voor God.

Met een rol voor God

De Griekse aanhef van Jezus’ stamboom komt overeen met die van Adam in de Griekse vertaling van de Hebreeuwse tekst. Het is deze Septuaginta (of LXX) die Matteüs gebruikt als hij uit de Hebreeuwse Bijbel of Oude Testament citeert:

‘Geslachtsregister van…’ (biblos genēseōs) – Matteüs 1:1 (NBG)

‘(Dit is het) geslachtsregister van … ’. (autē ē) biblos genēseōs – Genesis 5:1 (NBG)

Matteüs leidt zijn stamboom dus precies in zoals de schrijver van Genesis dat doet. Op die manier verbindt hij Jezus ook met Adam, de zoon van God. De Hebreeuwse term voor ‘geslachtsregister’ in Genesis 5:1 is het meervoud ‘toldōt’. Dat is afgeleid van het werkwoord ‘jālad’ dat ‘verwekken’ betekent. Dit ‘toldōt’ wordt misschien nog het best weergegeven met ‘verwekkingen’ en daar­van afgeleid ‘verwekkinggeschiedenis’ of ‘geslachtsgeschiedenis’. Het gaat dan om de geschiedenis van hen die zijn verwekt, van wat hen is overkomen en van wat zij hebben gepresteerd. Telkens gebeurt dit binnen het kader van hun al dan niet (gebrekkig) omgaan met God. De kennis­making met de personen in kwestie – Noach, Ismaël, Isaak, Jakob, enz. – wordt steeds geïntroduceerd met de vermelding van het woord ‘toldōt’. Dit functioneert als een sig­naal voor de lezer om zich op hun ervaringen in de tekst die daarop volgt te richten en ervan te leren.

God spreekt een woord mee

Matteüs staat dus met beide voeten in de traditie van de bijbelse verhalen met de ervaringen van de groten van Israël. Net zó wil hij over zijn ‘geloofsheld’ Jezus van Nazaret getuigen. In een tijd waarin de keizers van Rome de aandacht van de wereld opeisen en ook krijgen, richt Matteüs zijn schijnwerpers op een andere koning. Hij noemt hem Jezus Christus. De titel christus die hij aan Jezus geeft is de Griekse vertaling van het Hebreeuwse messias dat gezalfde koning betekent. Koning Saul was de eerste met die titel en na hem kreeg David die ook. Matteüs voegt na Jezus Christus de bijstelling ‘zoon van David’ toe. Niet minder dan zeven (!) keer in zijn evangelie verwijst hij daarmee naar Jezus (1:1; 9:27; 12:-23; 15:22; 20:30,31; 21:9 en 15). Volgens Matteüs heeft zijn hoofdpersoon daarop het volste recht. Daarom schrijft hij in zijn stamboom wel vier keer ‘christus’ en daarna in zijn evangelie nog eens tien keer (2:4; 16:16, 20, 21; 22:42; 23:10; 26:63, 68; 27:17, 22)! In het totaal zijn er dat dus veertien en dat harmonieert dan weer met die drie maal veertien generaties in de stamboom!

Heeft Jezus biologisch recht om met ‘zoon van David’ te worden aangeduid? Misschien niet voor de volle 100% maar dat doet er echt niet toe. Vol­gens zijn stamboom gaat de bio­logische lijn immers via Maria en niet via Jozef! Al is hij dan maar een adoptiefzoon van Jozef hij verdient het om op basis van zijn leven en zijn leer om ‘zoon van Jozef’ én ‘zoon van David’ te heten. Bovendien staat in de Bijbel de uitdrukking ‘zoon van’ niet alleen letterlijk voor ‘zoon’, ‘kleinzoon’ en ‘nakomeling’ maar ook voor ‘geestesgenoot’. Wie zich als een ‘geestesgenoot’ van iemand gedraagt heet in bijbelse taal alleen al daarom diens ‘zoon’ of ‘dochter’.

In Matteüs’ evangelie worden deze koninklijke titels (zoon van David en christus) door allerlei categorieën van mensen uitgesproken. Door joden, hei­denen, Romeinen, mannen, vrouwen, gees­telijken en leken. Op cruciale momenten van Jezus’ leven doet zelfs God drie plechtige uitspraken. Daaruit blijkt dat hij hem ook als messias, gezalfde (koning), zoon van David beschouwt. Die messiaanse titels komen expliciet voor na zijn geboorte, bij zijn doop en zijn verheerlijking.

15 Daar bleef hij tot de dood van Herodes, en zo ging in vervulling wat bij monde van de profeet door de Heer is gezegd: ‘Uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen’ – Matteüs 2:15

En uit de hemel klonk een stem: ‘Dit is mijn geliefde zoon, in hem vind ik vreugde’ – Matteüs 3:17

Hij was nog niet uitgesproken, of de schaduw van een stralende wolk gleed over hen heen, en uit de wolk klonk een stem: ‘Dit is mijn geliefde zoon, in hem vind ik vreugde. Luister naar hem! – Matteüs 17:5

Omdat hij nu eenmaal de messias is!

Moet deze stamboom met al die namen dan de toets van de hedendaagse historisch-wetenschappelijke criteria doorstaan? Of mag Matteüs de grootheid, de belangrijk­heid en de majesteit waar Jezus recht op heeft niet in de verf zetten door een stam­boom te produceren waarvan zijn tijdgeno­ten echt wel weten dat het geen biologisch, juridisch of historisch document is? Is het niet veelzeggend dat joodse tegenstanders van het christendom dit geslachtsregister nooit als onbe­trouwbaar hebben afgedaan.

Om zijn doel te bereiken trekt Matteüs dus al zijn registers open:

  1. Hij vermeldt vrouwen die zelden in joodse geslachtsregisters voorkomen. Bovendien zijn het vreemde niet-joodse vrouwen en dubieuze joodse vrouwen. In het toenmalige Israël werden beide soort vrouwen als onrein beschouwd. Matteüs geeft eerstgenoemden als dochters van Abraham toch een plaats in Jezus’ stamboom. Naast het joodse volk dat via Juda uit Jakob voortkomt zijn er immers nog Ismaël en Esau en hun nazaten als Abrahams zonen. Jezus presenteren als zoon van Abraham maakt hem ook relevant voor allen die – hetzij als biologische nakomelingen, hetzij als geestesgenoten – van die geloofsvader afstammen.
  1. Matteüs gebruikt 40 keer het werkwoord verwekken. Waarom tot vervelens toe die overvloedige herhaling? Dit blijkt een extra manier om een verband te leggen tussen Jezus en David. Jezus is het resul­taat van 40 x verwekken, terwijl David 40 jaar over Israël heeft geregeerd (2 Samuël 5:4). In die 40 jaar heeft hij kinderen bij Israëlitische en niet-Israëlitische vrouwen verwekt. In de bijbelse getallensymboliek is alles geoor­loofd zolang het maar bijdraagt tot een vergaande betekenis zoals Matteüs die met allure onderstreept.
  1. De evangelieschrijver past die herhalingstechniek – en dus van na­druk – op de belangrijkste personen toe: Abraham komt drie keer voor, David vijf keer en Jezus twee keer met zijn eigennaam en drie keer met de christustitel. Zo stelt Matteüs hem niet alleen in aantal (nl. vijf keer) gelijk aan David maar hij laat Jezus hem ook boven hem uitstijgen. Bij Davids naam schrijft hij immers de bijstelling ‘de koning’ terwijl hij de titel van chris­tus of messias tot drie keer met Jezus verbindt. Hier volgt Matteüs andere bijbelschrijvers die de belangrijkheid van iets of iemand drievoudig onderstrepen.
  1. De viervoudige vermelding van de Babylonische ballingschap suggereert dat Matteüs Jezus niet alleen met de eer van Abraham en de glorie van David in verband brengt maar ook met het lijden van het volk. De ballingschap fungeert daarvan als het symbool bij uitstek. Ook beide vaders hebben het lijden aan den lijve ondervonden en … zoals zij allen komt ook Jezus Christus daar niet onderuit.
  1. Matteüs maakt ook gebruik van eigen­tijdse joodse denkbeelden. In het niet-bijbels joodse geschrift Henoch (93) van voor de gewone jaartelling wordt verteld dat er van de schepping tot aan de messias sprake is van tien series van zeven generaties. De eerste 3 x 7 generaties lopen van Adam tot Abraham en symboliseren de universele mensheid. Daarna volgen er 6 x 7 geslachten die van Abraham tot aan Israëls messias reiken. De zevende (of tiende) serie van zeven generaties leidt dan de tijd van de messias in. Wie deze visie in de tekst van Matteüs doortrekt begrijpt meteen dat hij wil aangeven dat met Jezus de messiaanse tijd is aangebroken.
  1. Die 6 x 7 geslachten presenteert hij echter op een andere manier. Hij maakt er 3 x 14 generaties van. Voor joodse lezers is dit kinderspel. Het getal veertien is immers het getal van David, want in het Hebreeuws schreef men alleen de medeklinkers die bovendien elk een getalswaarde hadden. Voor David geldt dus D – v – d óf 4 – 6 – 4 en komt overeen met 4 + 6 + 4 = 14! Hier benadrukt Matteüs dus opnieuw hoe Jezus Christus in en met David verankerd is. De 3 x 14 generaties tot Jezus is een andere manier om te zeggen dat hij als zoon van David bij uitstek de koning of de christus is. Kortom: hij is de superDavid!
  1. Voor wie het allemaal nog niet zou hebben begrepen eindigt Matteüs met ‘de’ christus (1:17) als echo van David, ‘de’ koning (1:6)! Jezus mag dus terecht op de troon van David zitten terwijl mensen als Herodes daar juist niet op thuis horen. Het evan­gelie getuigt in alle mogelijke toon­aarden dat Jezus in zijn leven en leer zich als ‘zoon van David’ focust op het terugbrengen tot God van de verloren scha­pen van Israël (15:24). Tevens wil hij als ‘zoon van Abraham’ – die een zegen voor vele volken zou worden (Genesis 12:1-3) – niet-joden betrekken (28:18-20). Matteüs’ lezers die Jezus aanvaarden als hun christus en zich in de prak­tijk als zijn leerlingen, volgelingen en dus geestesgenoten gedragen tekenen zich bijgevolg schril af tegen machthebbers als koning Herodes van het toenmalige joodse volk.

Samengevat

Geeft Matteüs met Jezus’ stamboom een foutieve voorstelling van zaken of moet die als fictie worden afgedaan? Binnen de bijbelse literatuur heeft dit hoegenaamd niets met bedrog te maken. In zijn tijd vormt zo’n geslachtsregister een literair stijlmiddel (of genre) om de hoofdpersoon in het absolute centrum van de aandacht van de lezers te plaatsen. Door zijn evangelie zó te beginnen leidt Matteüs zijn hoofdpersonage in. Hij introduceert daarmee de grootste figuur van Israël als zoon van David en van de mensheid als zoon van Abraham. Historische gegevens spelen daarin een belangrijke rol maar er mogen ook ‘gaten’ in het ‘bewijsmateriaal’ zitten die binnen bovengenoemde opzet hoegenaamd niet van belang zijn.

Ter overweging

Als Rubens Romeinse of Griekse personages in kleding en met gebouwen uit zijn eigen tijd uitbeeldt, dan zal niemand hem van bedrog beschuldigen noch die taferelen degraderen tot de wereld van de fictie. De Italiaanse kunstschilder Francesco Mazzola, die werd Parmigianino genoemd, maakte in 1530 een zeer groot olieverfschilderij. Daarop beeldt hij keizer Karel af in harnas en zwaard. Een kleine jongen die op een kleine Hercules lijkt schenkt hem de wereld(bol) alsof hij hem de wereldheerschappij aanbiedt. De boven Karel zwevende Fama, godin van de Roem, houdt in de ene hand een palmtak en in de andere een lauriertak als symbolen van zijn geestelijke en seculiere prestaties. Bedriegen deze twee aspecten de bewonderaars van het schilderij? Hoegenaamd niet. Keizer Karel had immers enorm veel roem en heerste over een rijk waarin de zon nooit onderging. Dat zijn roem en heerschappij op die specifieke manier werden uitgebeeld onderstreept alleen maar zijn ongeëvenaarde grootheid.

Zo schildert Matteüs op zijn specifieke manier zijn messias en prijst hem daarmee aan bij de joodse en niet-joodse lezers. Hij produceert dus een ‘ideële stamboom’ waarmee hij van essentiële zaken getuigt. Hij presenteert de verbondenheid van de door hem bewonderde Jezus met David en Israël en met de op God vertrouwende Abraham en de mensheid. Daarmee laat hij zijn lezers begrijpen dat Jezus er als christus is voor joden en niet-joden. Meer evangelisch kan het haast niet! Of wel soms?