1-Jezus1.2-Ontdekken

1.2.1 Jezus, thora en tien woorden

Ontdekken hoeveel belang Jezus van Nazaret hechtte aan de thora en haar tien geboden

Inleiding

De tien geboden vertegenwoordigen voor de meeste joden en christenen de expliciete en woordelijke uitdrukking van Gods wil. Veel andere mensen respecteren de meeste ervan omdat zij hun waarde in de samenleving onderkennen. Verschillende van die geboden zijn opgenomen in de wetgeving van talloze landen. Voor joden en christenen fungeren zij als een charter om het maatschappelijke leven voor een chaos te behoeden. Jezus van Nazaret vindt niet alleen deze tien geboden van een essentiële waarde maar de hele wet van Mozes waarin zij staan vermeld.

Thora, kompas voor het leven

De tien geboden staan niet op zichzelf maar horen binnen het geheel van de bijbelse levenspraktijk. Wie de teksten – Exodus 20, Leviticus 19 en Deuteronomium 5 – in de Hebreeuwse Bijbel (of Oude Testament) leest merkt dat zij deel uitmaken van de vijf boekrollen Genesis tot en met Deuteronomium. Die staan op naam van Mozes en worden vaak met ‘wet’ aangeduid hoewel ‘thora’ een veel passender naam is. Het net uit Egypte bevrijde Israël kreeg deze voorschriften van God via Mozes op de berg Sinaï. Alleen wie de aard en het doel van die thora begrijpt kan Jezus’ visie over die tien geboden echt goed inschatten.

In de joodse godsdienst van zijn tijd vertegenwoordigde de thora het centrum van de levenspraktijk, het denken, de eredienst en het onderwijs. De bijbelvertalers kozen er voor om het Hebreeuwse woord ‘thora’ te vertalen met ‘wet’. Dit is jammer omdat dit niet de lading van ‘thora’ dekt. Dat is immers afgeleid van het werkwoord ‘onderwijzen’ (jārāh). De letterlijke betekenis is dus ‘onderricht’ of ‘leer’. Dat houdt een uitnodiging in. Het staat de mens vrij om er wel of niet op in te gaan. Het woord ‘wet’ veron­derstelt echter een verplichting met daaraan gekoppelde sancties. Het volk Israël werd niet aan een wet onderworpen maar uitgenodigd om op grond van onderlinge afspraken JHWH’s partner te worden. Als bemiddelaar stelde Mozes JHWH niet voor als een (andere) farao die een onvoorwaardelijke gehoorzaamheid eiste als een koning die goed voor zijn volk wilde zorgen. Hij had het allerbeste met hen voor en wilde op de lange duur ook de andere volken van de wereld erin betrekken.

1 Mozes riep het hele volk van Israël bijeen en sprak het als volgt toe: Luister, Israël, naar de wetten en de regels die ik u vandaag bekendmaak. Maak ze u eigen en leef ze strikt na …

32 Het is nu aan u om ze in acht te nemen, zoals de HEER, uw God, u heeft opgedragen; wijk er op geen enkele manier van af. 33 Volg steeds de weg die hij u heeft gewezen, dan zult u in leven blijven en er wél bij varen en lang mogen wonen in het land dat u in bezit krijgt – Deuteronomium 5:1-33

Op de berg Sinaï gaf JHWH dus een leidraad, een wegwijzer of een kompas voor het leven. Doel? Na hun verschrikkelijk miserabele slavenleven kregen zij hierdoor de mogelijkheid een maximaal menswaardig leven op te bouwen.

Een voor Jezus’ superbelangrijke thora

Jezus’ opstelling ten aanzien van de thora laat er geen twijfel over bestaan. Hij ziet haar als een ‘must’ in het leven. Op de berg in Galilea waar hij zijn leer aan de aanwezigen bekendmaakt (Matteüs 5:1-7:29) verklaart hij heel expliciet dat de thora (of wet) en de profeten niet onderuit mogen worden gehaald.

17 Denk niet dat ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen, maar om ze tot vervulling te brengen – Matteüs 5:17

Hij wil ze integendeel tot hun recht laten komen en ze in hun oorspronkelijke betekenis herstellen en neerzetten. In het joodse denken is dat de wezenlijke betekenis van het Griekse werkwoord ‘vervullen’ (plēroō) dat overeenkomt met het Hebreeuwse werkwoord mālē’ (volmaken of volledig maken). Uit alles blijkt immers dat Jezus als een thora-getrouwe jood moet worden gezien. Het is dus gewoonweg ondenkbaar dat hij hiermee de zeggingskracht van de thora ongedaan maakt. Geen sprake van! Hij onderstreept juist haar blijvende of onophoudelijke geldigheid.

18 Ik verzeker jullie: zolang de hemel en de aarde bestaan, blijft elke jota, elke tittel in de wet van kracht, totdat alles gebeurd zal zijn – Matteüs 5:18

Wie Jezus’ uitleg van de geboden op de berg – het zesde (5:21-26), het tiende (5:27-30), het zevende (31-32) en het negende (33-37) – nauwkeurig leest die stelt al vlug vast dat hij de vereisten van die geboden juist niet verzwakt of lichter maakt. Integen­deel! Hij verscherpt ze en verdiept ze. Hij breidt hun betekenis en draagkracht uit. De toepassing van de thoraprincipes blijkt Jezus’ belangrijke doel in zijn leven te zijn. Zelfs zijn allerbelangrijkste doel! Hij leert zijn volgelingen – of het nu joden of niet-joden zijn – er in uit te munten. In de praktijk ervan moeten zij zelfs de Farizeeën overtreffen.

20 Want ik zeg jullie: als jullie gerechtigheid niet groter is dan die van de schriftgeleerden en de Farizeeën, zullen jullie zeker het koninkrijk van de hemel niet binnengaan – Matteüs 5:20

Hoewel deze samen met hun schriftgeleerden de thora bijzonder goed onderwijzen én er scrupuleus mee willen omspringen stellen zij soms verkeerde prioriteiten.

2 en Jezus zei: ‘De schriftgeleerden en de Farizeeën hebben plaatsgenomen op de stoel van Mozes. 3 Houd je dus aan alles wat ze jullie zeggen en handel daarnaar … – Matteüs 23:2-3a

23 Wee jullie, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, jullie geven tienden van munt, dille en komijn, maar veronachtzamen wat in de wet zwaarder weegt: recht, barmhartigheid en trouw, terwijl men het een zou moeten doen zonder het andere te laten – Matteüs 23:23

Jezus roept zijn leerlingen en volgelingen dus op om de betekenis van de thoraprincipes met een correctere toepassing tot hun volste recht te laten komen.

Blauwdruk voor het leven

De thora (of wet) is in Jezus’ ogen blijkbaar zó belangrijk dat hij het afkeurt als men welk voorschrift dan ook aan zijn laars lapt.

19 Wie dus ook maar een van de kleinste van deze geboden afschaft en aan anderen leert datzelfde te doen, zal als de kleinste worden beschouwd in het koninkrijk van de hemel. Maar wie ze onderhoudt en dat aan anderen leert, zal in het koninkrijk van de hemel in hoog aanzien staan.

Jezus’ uitspraken en onderwijzingen schreven de bijbelvertellers op in het Grieks. Die taal sprak deze rabbi echter niet maar wel Hebreeuws en Aramees. In die twee talen speelt hier geen tegenstelling tussen ‘kleine’ en ‘grote’ geboden. Het gaat eerder om geboden die bij overtreding lichte (kleine) of zware (grote) gevolgen veroorzaken. Vlees samen met melk consumeren is van een totaal andere orde en van een veel minder gewicht dat het plegen van een moord. In de joodse denkwereld heeft men het dan in het ene geval over een licht(wegend) gebod en in het nadere geval over een zwaar(wegend) gebod. Jezus onderstreept dus dat ook op het eerste oog minder belangrijke geboden wel degelijk meetellen. Wie ze afschaft en ook anderen ertoe aanzet wordt door hem – hoe hard dit ook klinkt of overkomt – als klein of beter ‘te licht’ bevonden. Daarmee zet zo iemand zich buitenspel of plaatst zich buiten Gods gemeenschap.

In een gesprek met een collega-schriftgeleerde beantwoordt Jezus diens vraag welk thoravoorschrift hij als het ‘grootste’ – of het meest doorslaggevende – beschouwt. Daarop citeert Jezus het gebod om God lief te hebben samen met het gebod om de medemens lief te hebben

35 Om hem op de proef te stellen vroeg een van hen, een wetgeleerde: 36 ‘Meester, wat is het grootste gebod in de wet?’ 37 Hij antwoordde: ‘Heb JHWH, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. 38 Dat is het grootste en eerste gebod. 39 Het tweede is daaraan gelijk: heb uw naaste lief als uzelf. 40 Deze twee geboden zijn de grondslag van alles wat er in de Wet en de Profeten staat.’ – Matteüs 22:35-40

Dit ‘op de proef stellen’ moeten lezers niet negatief opvatten. In deze joodse context betekent dit gewoon ‘testen’ zonder slechte bedoelingen. De vraagsteller wil in zo’n geval gewoon de mening van een rabbi over een bepaald onderwerp horen. Hij of zij kan er dan mee akkoord gaan of er het een en ander tegen inbrengen. In het laatste geval ontstaat er een gedachtewisseling. Dit hoort nu eenmaal bij een doorsnee joods leerproces.

Jezus bedenkt deze twee liefdesvoorschriften niet zelf. Hij haalt ze regelrecht uit de thora van Mozes.

4 Luister, Israël: JHWH, onze God, JHWH s de enige! 5 Heb daarom JHWH lief met hart en ziel en met inzet van al uw krachten – Deuteronomium 6:5

…. Heb je naaste lief als jezelf. Ik ben JHWH – Leviticus 19:18

 In de joodse gedachtewereld betekent het ‘grootste’ gebod het belangrijkste, het voornaamste, het meest cen­trale. Eigenlijk het gebod dat de thora samenvat of er de hoofdsom van verwoordt. Anders gezegd: het doel van de thora bestaat erin om mensen aan te zetten om ‘lief te hebben’.

Haar voorschriften, regels, ver­ordeningen, statuten, artikelen en verbo­den leren mensen ‘hoe’ mensen God en hun medemensen kunnen liefhebben. Zij hebben dan te maken met verschil­lende levensterreinen zoals eredienst, gods­dienst, rechtspraak, samenleving, landbouw, natuur, gezondheid en hygiëne. Deze voorschriften die het liefhebben willen bevorderen dragen bij tot een gelukkig en lang leven. Wie aan deze ‘wetten’ gehoorzaamt zonder de bedoeling om lief te hebben zit er faliekant naast.

Tien woorden als krachtlijnen

Bij al die thoravoorschriften of -geboden – het zijn er niet minder dan 613 (!) – treft men niet alleen de genoemde centrale liefdesgeboden aan (liefde tot God en liefde tot de medemens) maar ook tien voorschriften die ‘de tien gebo­den’ worden genoemd. Zij nemen een heel bijzondere plaats in en komen drie keer voor in de boekrollen van Mozes: Exodus 20, Deuteronomium 5 en Leviticus 19. In de eerste twee teksten staan ze gebundeld in de derde verweven met andere voorschriften.

De eerste vijf specifiëren hoe men zijn existen­tiële liefde voor God kan uitdrukken en de volgende vijf hoe men concrete liefde voor medemensen kan uitleven. Hoewel er ook andere indelingen bestaan is die van de tweemaal vijf geboden de meest gangbare. Gewoonlijk splitsen christenen deze tien in vier en zes. De joodse traditie waarin Jezus staat toont meestal vijf geboden op elk van de twee stenen platen die Mozes op de berg Sinaï van God kreeg (Exodus 20:1-17).

1  Toen sprak God deze woorden:

De eerste serie van vijf:

2  ‘Ik ben JHWH, uw God, die u uit Egypte, uit de slavernij, heeft bevrijd.

3  Vereer naast mij geen andere goden.

4  Maak geen godenbeelden, geen enkele afbeelding van iets dat in de hemel hier boven is of van iets beneden op de aarde of in het water onder de aarde. 5 Kniel voor zulke beelden niet neer, vereer ze niet, want ik, JHWH, uw God, duld geen andere goden naast mij. Voor de schuld van de ouders laat ik de kinderen boeten, en ook het derde geslacht en het vierde, wanneer ze mij haten; 6 maar als ze mij liefhebben en doen wat ik gebied, bewijs ik hun mijn liefde tot in het duizendste geslacht.

7  Misbruik de naam van JHWH, uw God, niet, want wie zijn naam misbruikt laat hij niet vrijuit gaan.

8  Houd de sabbat in ere, het is een heilige dag. 9 Zes dagen lang kunt u werken en al uw arbeid verrichten, 10 maar de zevende dag is een rustdag, die gewijd is aan JHWH, uw God; dan mag u niet werken. Dat geldt voor u, voor uw zonen en dochters, voor uw slaven en slavinnen, voor uw vee, en ook voor vreemdelingen die bij u in de stad wonen. 11 Want in zes dagen heeft JHWH de hemel en de aarde gemaakt, en de zee met alles wat er leeft, en op de zevende dag rustte hij. Daarom heeft JHWH de sabbat gezegend en heilig verklaard.

12 Toon eerbied voor uw vader en uw moeder. Dan wordt u gezegend met een lang leven in het land dat de HEER, uw God, u geven zal.

De tweede serie van vijf:

13 Pleeg geen moord.

14 Pleeg geen overspel.

15 Steel niet.

16 Leg over een ander geen vals getuigenis af.

17 Zet uw zinnen niet op het huis van een ander, en evenmin op zijn vrouw, op zijn slaaf, zijn slavin, zijn rund of zijn ezel, of wat hem ook maar toebehoort’ – Exodus 20:1-17

Het vijfde gebod dat voorschrijft dat men zijn vader en moeder dient te eren bevindt zich dus in de rij van de liefdesgeboden ten aanzien van God. Ouders staan nu eenmaal tussen God en hun kinderen in. Net zoals hij de levensgever van de ouders is zo geven die ouders dat leven door aan hun kinderen. In die positie vormen de ouders tevens de schakel tussen de liefde voor God en de liefde voor de medemens.

In Jezus’ tijd werden de tien geboden gereciteerd na het ‘Hoor-Israël-gebed’ of ‘Sjema Jīsr’āēl gebed’ dat dé joodse geloofsbelijdenis bij uitstek was en nog steeds is.

4 Luister, Israël: JHWH, onze God, JHWH is de enige! 5 Heb daarom JHWH lief met hart en ziel en met inzet van al uw krachten. 6 Houd de geboden die ik u vandaag opleg steeds in gedachten. 7 Prent ze uw kinderen in en spreek er steeds over, thuis en onderweg, als u naar bed gaat en als u opstaat. 8 Draag ze als een teken om uw arm en als een band op uw voorhoofd. 9 Schrijf ze op de deurposten van uw huis en op de poorten van de stad – Deuteronomium 6:4-9

De tien voorschriften dienen lezers echter niet als ‘geboden’ op te vatten maar als ‘woorden’. Zo worden zij op de berg door Mozes namens God ingeleid:

‘toen sprak God deze woorden’ – Exodus 20:1

Vol­gens de joodse telling begint het met een uitspraak en niet met een gebod:

‘Ik ben JHWH, uw God, die u uit Egypte, uit de slavernij, heeft bevrijd – Exodus 20:2

Dit klinkt dus helemaal niet als een gebod maar als introductie van God met de reden waarom het belangrijk is om hem de volle aandacht te geven. Hij is een bevrijder, een weldoener. Het is dus de moeite waard om naar zijn woorden te luisteren. Zij hebben blijkbaar de bedoeling om bij te dragen aan het geluk of de sjālōm van het volk.

Jezus’ nadruk op de tien woorden

Tijdens zijn innerlijke strijd in de woestijn waar Jezus nadenkt over de rol die hij in het joodse land gaat spelen onderstreept hij assertief en glashelder te­genover zijn tegenstander – die in het verhaal duivel of satan wordt genoemd – dat alleen God mag worden aanbeden.

10 Daarop zei Jezus tegen hem: ‘Ga weg, Satan! Want er staat geschreven: “Aanbid de Heer, uw God, vereer alleen hem”’ – Matteüs 4:10

Op die manier schaart hij zich volledig achter de inhoud van de eerste twee woorden (Exodus 20:2-6). Kortom: alleen JHWH met de uitsluiting van het dienen van andere goden.

Hij verwijst ook naar het derde woord (20:7) dat leert dat men Gods naam niet ijdel mag gebruiken. Of anders gezegd: men mag hem niet misbruiken noch gebruiken als vlag om de lading mee te dekken of zijn naam verbinden met iets dat hem onwaardig is.

34 En ik zeg jullie dat je helemaal niet moet zweren, noch bij de hemel, want dat is de troon van God, 35 noch bij de aarde, want dat is zijn voetenbank, noch bij Jeruzalem, want dat is de stad van de grote koning; 36 zweer evenmin bij je eigen hoofd, want je kunt nog niet één van je haren wit of zwart maken. 37 Laat jullie ja ja zijn, en jullie nee nee; wat je daaraan toevoegt komt voort uit het kwaad – Matteüs 5:34-37

Als Jezus zijn volgelingen met klem zegt dat zij niet bij ‘de hemel’ horen te zweren dan is dat een gebruikelijke manier om naar God te verwijzen. Men hoort niet in Gods naam te zweren.

Het is Jezus’ gewoonte om de sabbat – van vrijdag­avond tot zaterdagavond – te vieren. Lucas vertelt dat hij op elke ze­vende dag van de week de synagogediensten bijwoont en er actief aan deelneemt. Zo geeft hij o.a. het vierde woord een heel concrete plaats in zijn leven (Exodus 20:8-11).

16 Hij kwam ook in Nazaret, waar hij was opgegroeid, en volgens zijn gewoonte ging hij op sabbat naar de synagoge – Lucas 4:16

Hij wijst mensen terecht die anderen het vijfde woord – dat aanspoort om vader en moeder te eren (Exodus 20:12) – opzij willen doen zetten door de finan­ciële steun voor hun ouders aan God te schenken. Zo onderstreept hij de zorg voor mensen boven de dienst aan God.

9 En hij vervolgde: ‘Mooi is dat, hoe u Gods geboden ongeldig maakt om uw eigen tradities overeind te houden! 10 Heeft Mozes niet gezegd: “Toon eerbied voor uw vader en uw moeder”, … 11 Maar u leert dat iemand tegen zijn vader of moeder mag zeggen: “Alles wat van mij is en voor u van nut had kunnen zijn is korban”’ (wat ‘offergave’ betekent), 12 ‘waarmee u hem niet toestaat nog iets voor zijn vader of moeder te doen – Marcus 7:9-13

Jezus breidt het zesde woord dat het moorden of het vergieten van bloed van mensen verbiedt (Exodus 20:13) uit met beledigende verbale aanvallen. Dit veroorzaakt – bij wijze van spreken – dat er schaamrood op de wangen van de toegesproken mens verschijnt. Een beeldspraak die aantoont dat agressieve woorden niet onschuldig zijn maar aanleiding tot erger kunnen geven.

21 Jullie hebben gehoord dat destijds tegen het volk is gezegd: “Pleeg geen moord. Wie moordt, zal zich moeten verantwoorden voor het gerecht.” 22 En ik zeg zelfs: ieder die in woede tegen zijn broeder of zuster tekeergaat, zal zich moeten verantwoorden voor het gerecht. Wie tegen hen “Nietsnut!” zegt, zal zich moeten verantwoorden voor het Sanhedrin. Wie “Dwaas!” zegt, zal voor het vuur van de Gehenna komen te staan – Matteüs 5:21-22

De leraar uit Nazaret komt ook op voor de zin van het zevende woord (Exodus 20:14) dat overspel niet toestaat als hij de vrouw die op overspel wordt betrapt, wegzendt met de woorden:

“Ga naar huis, en zondig vanaf nu niet meer” – Johannes 8:11

Stelen (Exodus 20:15) en een valse verklaring over een ander afleggen (Exodus 20:16) conform het achtste en negende woord zijn in Jezus’ ogen onaanvaardbaar. Dit blijkt o.a. duidelijk wanneer hij de rijke jonge man beantwoordt die zo graag wil deel hebben aan het eeuwige leven.

19 Jezus antwoordde: … 20 U kent de geboden: pleeg geen overspel, pleeg geen moord, steel niet, leg geen vals getuigenis af, toon eerbied voor uw vader en uw moeder’ – Lucas 18:19-20).

En tenslotte veroordeelt Jezus het begeren of het zetten van de zinnen op al wat een ander toebehoort met inbegrip van diens partner (Exodus 20:17).

27 Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: “Pleeg geen overspel.” 28 En ik zeg zelfs: iedereen die naar een vrouw kijkt en haar begeert, heeft in zijn hart al overspel met haar gepleegd.– Matteüs 5:27-28

Wil hij daar nu mee zeggen dat het denken eraan helemaal gelijkstaat aan de daad? Uiteraard niet! Een dergelijke wijze van verwoorden past volledig binnen de rabbijnse pedagogie. Het voeden van zulke gedachten kan er uiteindelijk toe leiden dat tot de daad wordt overgegaan.

Jezus schaart zich dus voor de volle honderd procent achter deze tien krachtlijnen die een bijbels handvest voor het leven van mensen kunnen betekenen. De toepassing ervan bevordert een maximaal harmonieuze relatie tussen mens en God en tussen mensen onderling.

Ter afronding

Jezus benadrukt met zijn volle gewicht de zeggingskracht van de hele thora met al zijn voorschriften. Zij moet overeind blijven. Kernachtig vat hij deze samen in twee centrale liefdesgeboden en geeft hij de tien woorden het volle pond. De 613, de 10 en de 2 richtlijnen leren mensen inzien waar het bij liefhebben echt om draait. Deze rabbi uit Nazaret beveelt niet autoritair dat men ze ‘moet’ gehoorzamen. Hij onderwijst, ondersteunt en ver­dedigt deze adviezen zó overtuigend dat hij in dit opzicht als een rolmodel geldt voor alle mensen die een werkelijk sjālōm of een maximaal geluk nastreven. Dát is het ultieme doel van de jood Jezus die de God van Israël aan zijn eigen volk en aan de volken van de wereld doet kennen. Hij doet dit op een schitterende manier. Of niet soms?