1.2.2 Wie veroordeelde Jezus? 1
Ontdekken van de verantwoordelijken voor de veroordeling van Jezus van Nazaret. Waren het de Romeinen en of de Joden?
(Deze studie is ook te vinden als 9.2.3 Wie veroordeelde Jezus? 1)
Inleiding
Het onderwerp van de veroordeling tot de dood van Jezus blijft de gemoederen van christenen beroeren. Nog steeds heerst er bij velen het idee dat het hele Joodse volk daarvoor verantwoordelijk was. Zowel het ‘zijn bloed kome over ons’ als ‘het hele sanhedrin velde zijn vonnis’ worden dan genoemd. Is dat idee terecht en kan en moet zijn terechtstelling inderdaad in de schoenen van het hele Joodse volk worden geschoven? Deze bijdrage doet een poging om op deze vraag een afdoend antwoord te formuleren.
Moeilijke materie, veel vooroordelen
Het vormt geen gemakkelijke materie vanwege de veelheid aan gegevens. De verschillen tussen de evangelisten die de basisinformatie over Jezus’ veroordeling leveren maken het er niet makkelijker op. Het grootste euvel bestaat hierin dat zij geen volledig verslag doen van de gebeurtenissen die zij trouwens elk op hun eigen manier duiden. Het is dus een must om hun teksten uiterst nauwkeurig te lezen en daarnaast alle mogelijke historische informatie en de rabbijnse geschriften te raadplegen. Met die kennis kan de lezer de teksten over Jezus’ veroordeling in de evangeliën her-lezen en … her-interpreteren.
Die nood aan correct en afdoend bewijsmateriaal is van wezenlijk belang omdat er veel vooroordelen of verkeerde ideeën heersen. Die worden hoofdzakelijk veroorzaakt door een gebrek aan kennis. De informatie in deze bijdrage wil de lezer helpen om na zelf wikken en wegen een keuze te maken. In ieder geval kan hij of zij er zich van vergewissen of de eerder opgedane kennis wel of niet correct is. Hopelijk draagt deze informatieronde dan bij tot een vernieuwd inzicht in deze toch voor christenen (de aanklagers) en voor joden (de beschuldigden) uiterst belangrijke materie.
Wie de uitgebreide tekstgedeelten in de evangeliën Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes over de laatste week van Jezus’ leven van zijn intocht in Jeruzalem tot aan zijn terechtstelling bestudeert constateert overeenkomsten en verschillen. Dit komt o.a. omdat de schrijvers zich elk tot een ander publiek richten en zodoende hun verhaal verschillend ordenen en ook andere accenten leggen. Zo komt Lucas historisch nauwkeuriger en betrouwbaarder uit de hoek dan de veel later schrijvende Johannes. Die organiseert zijn vertelstof heel anders en pakt zeer sterk theologisch uit ten koste van de preciesheid van de gebeurtenissen. Het is een aanrader om de berichtgeving van de vier evangeliën volledig te lezen omdat deze beperkte bijdrage ze niet in detail kan weergeven.[1]
De samensteller poogt een zo helder mogelijk overzicht te geven van de niet zo eenvoudige thematiek omtrent Jezus’ veroordeling. Na zorgvuldig vergelijken moet hij aan de berichtgeving van de ene evangelist meer gewicht toekennen dan aan de andere. Aan de lezer van deze bijdrage om te beoordelen of zijn voorstelling van zaken hout snijdt. Waar het voor de samensteller op aankomt is dat elke lezer een helder inzicht krijgt in de hoofd- en krachtlijnen van deze thematiek. Wie zich verder wil informeren kan aan het eind terecht bij een selectie van aanbevolen literatuur. Hieronder krijgen de volgende onderwerpen die in het kader van Jezus’ veroordeling een rol spelen de nodige aandacht: tempelcomplex, sanhedrin, sadduceeën en (in de vervolgbijdrage) Romeinen en farizeeën.
Tempelcomplex
Het tempelcomplex waar de eerste botsing tussen Jezus en het tempelbestuur plaatsvond bedroeg een oppervlakte van 142.000m2! De totale lengte van de muren was 1.550m met aan de westkant 485m, aan de oostkant 470m, aan de noordkant 315m en aan de zuidkant 280m. Aan de zuidkant bevond zich een galerij met vier zuilenrijen van 12,5m hoog. De andere zijden hadden twee zuilenrijen.
Aan de bouw van dit complex werkten 10.000 werklieden waaronder 1.000 priesters die het tempelgebouw voor hun rekening namen. Koning Herodes de Grote had in het jaar 19 voor de gewone jaartelling tot verfraaiingen van en verbeteringen aan het tempelcomplex bevolen. Die werden in 62-63 na meer dan tachtig jaar tijdens het bewind van de Romeinse procureur Albinus afgerond. Zeven jaar later lieten de soldaten van de legeraanvoerder Titus de tempel in vlammen opgaan!
Tempelplein
Het tempelplein werd dagelijks door een gevarieerd publiek bezocht. Er kwamen mensen om er te bidden, anderen kwamen voor de studie van of discussie omtrent de thora, maar ook waren er bewonderaars van het gebouw, gelovigen die hun dieren offerden en wisselaars die het geld van de pelgrims omwisselden tegen de tempelmunt voor de ter plaatse aankoop van offerdieren. Uiteraard ging dit allemaal gepaard met de te verwachten geluiden, stank en andere ongeriefelijke zaken. Tijdens het paasfeest kon dit plein zo’n 250.000 mensen bevatten terwijl Jeruzalem ongeveer 55.000 inwoners had en er in de stad zo’n 125.00 pelgrims vertoefden.[2]
Verder waren er op het tempelplein – voornamelijk in de zuilengangen – gedeelten die dienden voor publieke vergaderingen en preken. Dergelijke plaatsen noemde men zelfs ‘synagogen’ een woord dat van het Griekse synagogos is afgeleid en vergadering betekent.
Tempelgebouw
In het midden van het tempelterrein stond het eigenlijke tempelgebouw binnen een afgegrensde ruimte. De toegang daartoe was verboden voor onbesnedenen of niet-joden omdat de eigenlijke cultus zich daar afspeelde. In de voorhof van het gebouw brachten joden hun offers en in de heilige ruimte en de meest heilige ruimte verrichtten priesters hun handelingen voor de verzoening tussen God en volk.
In het gebouw bevonden zich ook de zaal van de gehouwen steen, de bestuurskamer en rechtszaal van het sanhedrin. Men trof er verder de kantoren aan van de hogepriester, hoofdpriesters en tempelsecretarissen. Tevens waren er ruimten voor tempelschatten en opslagplaatsen voor voorwerpen en materialen voor de eredienst.
Sanhedrin
Het sanhedrin was het hoogste gezagsorgaan in het Joodse land. De naam komt van het Griekse synedrion dat zitting of raadszitting betekent. Vrij algemeen wordt aangenomen dat er drie groepen zetelden. In de eerste plaats waren er de hoofdpriesters die tot de hogere geestelijkheid behoorden. Een tweede groep van oudsten bestond uit kapitaalkrachtigen, edelen uit het land en notabelen van de stad Jeruzalem. De meesten ervan hoorden bij de partij van de sadduceeën van de hoofdpriesters. De derde groep was samengesteld uit schriftgeleerden waaronder heel wat priesters uit de lagere geestelijkheid. Dat waren leden van de partij van de farizeeën. Tussen sadduceeën en farizeeën was de spanning te snijden. Hoewel de eerste groep in het sanhedrin in de minderheid was bezette deze alle sleutelposten en hadden bijgevolg de macht in handen. Terwijl de tweede groep de meerderheid uitmaakte en in de gunst van het volk stonden konden zij onvoldoende een vuist maken tegen de sadduceeën.
Het sanhedrin gaf uitdrukking aan een zekere autonomie van het Joodse volk tegenover Rome. Het gold als het representatieve politieke, godsdienstige, culturele en juridische orgaan. De Romeinen stonden echter niet toe om bij halszaken straffen uit te voeren. Het befaamde jus gladii of het recht van het zwaard of van de doodstraf hoorde immers uitsluitend toe aan de Romeinse procurator.
Hogepriester
De sadducese hogepriester was ex officio voorzitter van het sanhedrin dat 70 of 71 leden telde. Door de Romeinen werd hij beschouwd als de leider voor Joodse burgerlijke en politieke aangelegenheden. Samen met zijn hoge raad droeg hij de verantwoordelijkheid om de rust en vrede in het land te garanderen en wet en orde in de tempel te handhaven. De Romeinen interesseerden zich immers hoegenaamd niet voor godsdienstige zaken maar van de hogepriester verwachtten zij wel zijn volledige medewerking. Deed hij dat niet aan dan onthief de procurator hem uit zijn functie. Zuiver godsdienstige aangelegenheden vielen onder het gezag van een farizese schriftgeleerde die men de Av Beth Din of vader van het huis van het recht noemde. Hij had de leiding als het ging om halachische of religieuze gedragsregels.
Sadduceeën en Jezus
Jezus’ optreden in de tempel aan het begin van de lijdensweek wekte de wrevel op van de sadduceeën. Zij zagen er een bedreiging in van hun macht en invloed in het tempelcomplex. Jezus stuurde de handelaars en de wisselaars weg die actief waren in het daarvoor bestemde deel van het tempelterrein. De eerste groep verkocht er offerdieren aan de pelgrims die hun vreemde munten eerst bij de tweede groep moesten inruilen voor tempelmunten. Jezus’ initiatief bezorgde de sadduceeën een enorm geldverlies en dat wekte uiteraard hun felle woede op. Velen onder hen waren immers grootveebezitters en groothandelaars. Zij verkochten niet alleen offerdieren maar voorzagen ook het tempelpersoneel van de nodige materialen en ingrediënten voor de offerdienst. Jezus klaagde hun handel aan die op louter winstbejag was gericht. Hij verweet hen van Gods huis een rovershol te hebben gemaakt.
Bij zijn redevoeringen hing het volk aan Jezus’ lippen en het vond zijn optreden schitterend. Enerzijds omdat hij zich keerde tegen de door hen gehate sadduceeën en anderzijds omdat zij in hem de mogelijke beloofde messias-koning zagen. Niets wijst erop dat hij als een potentiële messias naar de macht wilde grijpen en evenmin betrad hij het tempelplein met een gewapende bende. Jezus trad hoegenaamd niet gewelddadig op. Zorgvuldige tekstanalyse laat zien dat hij de door hem ter plaatse gemaakte zweep uitsluitend gebruikte om het vee van het tempelplein te verdrijven.
Macht en invloed
Als collaborateurs wilden de sadduceeën uiteraard niets weten van een eventuele onafhankelijkheidsstrijd tegen Rome. Zij zouden er hun macht en invloed bij inboeten. Daarom wilden zij deze rabbi en profeet uit Galilea het liefst zien verdwijnen. Hem aan de Romeinen uitleveren leek hen de beste optie. De lezer die de beschuldigingen aan Jezus’ adres van de kant van de tempelleiding onder de loep neemt stelt vast dat zij van een intern religieuze aard waren. Naar de Romeinse overheid toe presenteerden zij beschuldigingen op politiek vlak. Onterecht focusten zij de Romeinse landvoogd Pilatus op Jezus’ (niet door hem opgeëiste) claim de messias of koning te zijn. De sadduceeën geloofden niet in de komst van een messias en zij hadden er alle belang bij dat een dergelijk gezaghebbend figuur nooit zou opdagen.
Opdrachtgevers
Probeert de lezer alle fasen van Jezus’ eliminatie in kaart te brengen dan blijkt duidelijk dat de sadducese hoofdpriesters er het leeuwendeel in hadden. Zo gebeurde de arrestatie van Jezus in de tuin van Getsemane door de leden van de tempelpolitie onder leiding van de tempelcommandant. Dit was de tweede man van het sanhedrin en ook directe familie van de hogepriester. De mannen die Jezus op aanwijzing van Judas kwamen halen waren beslist geen Romeinse soldaten. Noch de hogepriester noch de tempeloverste kon immers over zo’n legerafdeling beschikken. Jezus bood – zoals van een overtuigd geweldloze mocht worden verwacht – hoegenaamd geen weerstand. Ook verbood hij zijn leerlingen om hem met geweld te verdedigen. Het waren de hoofdpriesters aan wie Judas – die eerder met hen een deal had gesloten om Jezus aan hen over te leveren – het aan hem betaalde geld terugbracht.
Daar de rechtszaak ’s nachts plaatsvond kon deze alleen door de sadduceeën zijn gevoerd. Gezien het korte tijdsbestek waarin alle gebeurtenissen zich afspeelden was het voor de hogepriester onhaalbaar – en dat kwam hem maar al te goed uit – om de volledige hoge raad van sadduceeën en farizeeën bijeen te roepen. Hij beperkte zich tot zijn uitsluitend uit sadduceeën bestaand tempelbestuur en andere sadducese leden van het sanhedrin. Het waren de hoofdpriesters – in het gezelschap van de oudsten (allen sadduceeën) – die hem aan de Romeinen uitleverden. Bij het gerechtsgebouw waar de procurator Pilatus rechtsprak richtten de wachters zich dan ook uitsluitend tot de hoofdpriesters en oudsten en niet tot de beperkte groep van aanwezigen.
Wordt vervolgd
Aanbevolen literatuur
- Flusser, ‘Het proces van Jezus, filologisch benaderd’ in: Tussen oorsprong en schisma. Artikelen over Jezus, het Jodendom en het vroege Christendom, Hilversum 1984, 136-141
- Flusser (red.), De laatste dagen in Jeruzalem. De Paasweek op de voet gevolgd. Een Joodse visie op de gebeurtenissen rond het proces tegen Jezus, Kampen 1983
- LaCocque, Jesus the Central Jew. His Times and His People, Atlanta 2015
P.J. Tomson, De zaak Jezus en de Joden, Zoetermeer 2001
C.J. den Heyer, De messiaanse weg 2, Jezus van Nazaret, Kampen 1986
- Vermes, ‘The Passion’ in: Nativity – Passion – Resurrection, London 2008
Voetnoten
[1] Matteüs 21:1-27:66; Marcus 11:1-15:47; Lucas 19:28-23:49 en Johannes 12 :12-19 :42
[2] J. Jeremias, Jérusalem au temps de Jésus, Paris 1967, 115-124 (vertaling van Jerusalem zur Zeit Jesu, Göttingen 1962)