7-Bijbelse figuren7.1-Kennismaken

7.1.4 Mozes … haal mijn volk uit Egypte

Kennismaken met de belangrijkste figuur uit de Hebreeuwse Bijbel die het volk Israël uit Egypte heeft geleid, Gods thora op Sinaï in ontvangst heeft genomen en het volk door de woestijn naar het Beloofde land heeft gevoerd.

Inleiding

Het boek Exodus knoopt aan bij het slot van Genesis waar Jakob met zijn zonen in Egypte aankomt en zich daar vestigt. Daar zijn zoon Jozef de hoogste functie na de farao bekleedt, krijgen de Hebreeën faciliteiten. Exodus vermeldt dat Jozef en zijn broers zijn gestorven en dat er een nieuwe koning over Egypte heerst die Jozef niet heeft gekend. Deze farao, die tot een andere dynastie behoort dan de farao bij wie Jozef grootvizier was, is erg vijandig tegenover niet-Egyptenaren in zijn land.

Als vreemdelingen behandeld

Deze farao ziet een kolossale bedreiging in dit sterk groeiende Hebreeuwse volk. De woordenschat onderstreept dit gegeven erg sterk: vermenigvuldigen (3x), talrijk zijn (2x) en snel uitbreiden (2x). Het Egyptische hof is enorm onder de indruk van het explosieve karakter van de vruchtbaarheid onder deze bevolkingsgroep. Het wordt er bevreesd voor (Exodus 1:12) en neemt radicale genocidemaatregelen. Die hebben echter niet veel uitwerking omdat Israëls God JHWH achter zijn volk staat. Intussen wordt het leven van de Israëlieten er wel door vergald: onderdrukking, mishandeling en harde slavernij!

Ten dode opgeschreven … maar geboren om verlosser te zijn

In deze benarde situatie wordt de toekomstige verlosser van Israël geboren. Een bijzonder verhaal over een bijzonder man in wording, De ouders van de baby zijn bevreesd en proberen het kind zo lang mogelijk verborgen te houden tot het niet meer kan. Zijn moeder maakt een rieten kistje dat zij met pek of asfalt bestrijkt. Daarna vertrouwt zij het aan de Nijl toe. Het kind is normalerwijs ten dode opgeschreven!

Het is logisch dat men in de redding van de baby de voorzienigheid van God heeft gezien. Farao’s dochter onttrekt de kleine jongen aan de Nijl en geeft hem de passende Egyptische naam Mozes. Zij geeft hem die naam omdat deze naar de vondst verwijst (Exodus 2:10). Het alerte optreden van zijn zus Mirjam maakt dat het kind door zijn moeder mag worden gevoed. De overdracht aan de prinses gebeurt waarschijnlijk rond driejarige leeftijd en van dan af krijgt de kleine jongen een Egyptische opvoeding.

Als Mozes een jonge volwassen man is wordt hij geconfronteerd met de onderdrukking en de mishandeling van de Israëlieten door de Egyptische opzieners. Hij kan niet aanzien dat ‘zijn broeders’, zijn volksgenoten dit lot moeten ondergaan. Bij één of andere gelegenheid slaat hij daarom een Egyptenaar dood. Als hij daardoor in grote moeilijkheden verzeild raakt, vlucht hij de woestijn in. Hij vreest de represailles van de farao.

Na zijn zwerftocht komt Mozes in Midjan terecht dat ten oosten van de Golf van Akaba ligt. Daar ontmoet hij de Midjanitische priester en mogelijk ook stamleider Jetro. Mozes vindt bij hem een onderkomen en sticht een gezin. Hij leidt er een leven dat in de verste verte niet op zijn hofleven lijkt. Uit de Hebreeuwse naam Gersom (een ger is een vreemdeling) die hij aan zijn zoon geeft, blijkt dat hij zichzelf als een vreemdeling in Midjan beschouwt. Hij is niet van plan zich definitief in die landstreek te vestigen. De Midjanieten zijn stamverwant aan de Israëlieten (Genesis 25:2). Als nomaden hebben zij hun verblijfplaatsen in de omgeving van de Golf van Akaba, de oostelijke uitloper van de Rode Zee, en ook ten zuiden van de Dode Zee. De plaats waar Mozes terechtkomt moet in de omgeving van de Sinaï hebben gelegen (Exodus 18:27).

Israëls God kan het niet meer aanzien

Het verhaal van de roeping van Mozes en de openbaring van JHWH op de Sinaï (Exodus 2:23; 4:17) zijn geladen met theologische begrippen. De Israëlieten zuchten, schreeuwen het uit en hun klacht wordt door God opgevangen:

23 Jaren gingen voorbij, en de koning van Egypte stierf. Maar de Israëlieten gingen nog altijd onder dwangarbeid gebukt. Ze klaagden luid en hun hulpgeroep steeg op naar God. 24 God hoorde hun jammerkreten en dacht aan het verbond dat hij met Abraham, Isaak en Jakob had gesloten. 25 Hij zag hoe de Israëlieten leden en trok zich hun lot aan – Exodus 2:23-25

Hij kan het niet meer aanzien en trekt zich hun lot aan. Hij herinnert zich het verbond dat hij met de aartsvaders van het volk heeft gesloten. Zo neemt God zich voor de zaak aan te pakken en de nakomelingen van Abraham, Isaak en Jakob van de slavernij te bevrijden.

Als Mozes met zijn kudde op de Sinaï aankomt, merkt hij een vuur op. Er blijkt een struik in brand te staan. Op zich is dit niets bijzonders op het droge schiereiland van de Sinaï. Het mysterieuze is echter dat het vuur blijft branden en de struik niet verteert. Dit teken dient om het geloof van Mozes op te wekken en er God te ontmoeten. De ellende van Israël laat God niet ongedeerd, maar raakt en kwetst hem in zijn diepste wezen. De braamstruik waarin God neerdaalt vertelt iets van zijn betrokkenheid bij die ellende (Exodus 3:7). Hij openbaart zich niet in een machtige ceder of eik, maar in de nietige en doornige braamstruik, een teken van nietigheid en onaanzienlijkheid. Hij voelt zich solidair met het volk en wil het redden.

God introduceert zich bij Mozes (3:6) als de God van zijn vaderen en snijdt onmiddellijk daarop het probleem aan. Mozes dient hem daarbij tot instrument. Hij moet dit volk uit Egypte wegvoeren en naar de berg Sinaï brengen (3:8,10 en 11). Mozes voert een hele reeks tegenwerpingen aan. God wuift deze keer op keer weg met zeven argumenten die tegelijkertijd zeven bemoedigingen vormen. Zij moeten het vertrouwen en de moed van Mozes opwekken. Hij kan er niet meer onderuit!

Mozes moet naar de farao met de opdracht dat hij Israël moet laten gaan. De God van Israël wil dat zijn volk hem komt aanbidden in de woestijn. Mozes’ taal tegenover farao moet bikkelhard zijn.

22 En dan moet jij tegen de farao zeggen: ‘Dit zegt de HEER: Israël is mijn zoon, mijn eerstgeboren zoon. 23 Ik heb je bevolen mijn zoon te laten gaan om mij te vereren, maar dat heb je geweigerd. Daarom zal ik je eerstgeboren zoon doden.’ – Exodus 4:22-23

De reactie van de koning van Egypte is niet minder hard!

2 ‘Wie is die JHWH dat ik hem zou gehoorzamen?’ vroeg de farao. ‘Waarom zou ik de Israëlieten laten gaan? Ik ken JHWH niet en de Israëlieten laat ik niet gaan.’ – Exodus 5:2

Door de pijn heen naar de verlossing toe

Mozes’ optreden maakt dat de dwangarbeid van de Israëlieten wordt verzwaard. Het gehakte stro dat nodig is om sterkere tichelstenen te maken wordt hun ontzegd. Voortaan moeten zij zelf voor stro zorgen. Mozes jaagt nu ook het volk tegen zich in het harnas: ‘Een mooie verlosser is dat! In plaats van bevrijding raken we steeds meer in de knel en ligt de dood voor velen in het verschiet!’ (Exodus 5:21). De farao verdedigt zijn maatregel door te beweren dat de slaven lui zijn (5:8,17). Farao verwijt Israël, het volk verwijt Mozes en … Mozes verwijt God dat hij hem heeft gezonden (5:22). God laat zich door Mozes’ woorden niet uit het veld slaan en maakt hem duidelijk dat hij nog heel wat meer in petto heeft voor de Egyptenaren.

Met tien plagen die steeds intensiever worden belaagt Israëls God Egypte. Mozes is daarbij aankondiger en uitvoerder. Alle terreinen van het leven worden er door aangetast. Na hardnekkig verzet moet de farao bakzeil halen en Israël laten gaan.

Als een groot leider en organisator leidt Mozes het Hebreeuwse volk uit Egypte. Wanneer de farao op zijn beslissing terugkomt en het volk met zijn 600 wagens en ruiters achtervolgt, vindt hij de bevrijder Mozes op zijn weg. Met de hulp van zijn opdrachtgever splijt deze de Rode Zee open en leidt zijn volk naar de overkant buiten het bereik van het Egyptische leger. Het leidt een smadelijke nederlaag waarover de farao en zijn opvolgers op hun imposante bouwwerken met geen woord reppen. Mozes en zijn volk worden uit de geschiedenis van Egypte gebannen! Israël is zijn weldoener echter niet vergeten en eert hem nu ruim 3.300 jaar later nog steeds als zijn leraar, wetgever en bevrijder.