7-Bijbelse figuren7.1-Kennismaken

7.1.1 Ga Abram … maar niet naar Egypte!

Kennismaken met een van de grote figuren uit de Hebreeuwse Bijbel die van grote betekenis is voor eerst de joden en dan de christenen en de moslims.

Inleiding

De bijbelverhalen over Abram schetsen een indrukwekkend beeld van een man die uit het land van zijn geboorte vertrekt en zich vestigt in het land dat later Israël wordt genoemd. De bijbelverteller betoogt dat Abram een man is die op zijn weg herhaalde malen en op diverse wijzen een God heeft ontmoet die JHWH heet. Dit is een Hebreeuwse eigennaam die niet kan worden vertaald. Daardoor keert hij de rug toe aan de goden van zijn voorvaderen die in het vroegere Sumerië werden aanbeden. De Bijbel stelt die God voor als een scheppende, bevrijdende en zichzelf openbarende God. Abram is de eerste Hebreeër die deze God van nabij leert kennen.

Ga … naar het land

In het Tweestromenland klinkt op een dag de stem van die God JHWH die tegen Abram zegt: ‘Ga … naar het land dat ik je zal wijzen’ (Genesis 12:1NBG). Als hij in dat land in de buurt van de stad Sichem aankomt verschijnt die God aan hem. Hij belooft hem dat juist dat land later aan zijn nakomelingen zal toebehoren (12:7). Nadat zijn neef en reisgenoot hem uiteindelijk verlaat om in het naburige Sodom te gaan wonen, toont die God hem bij een derde gelegenheid de uitgestrektheid van het land (13:14). Tijdens een vierde ontmoeting verschijnt hij aan Abram in een gezicht, waarbij hij hem een talrijk nageslacht via een lijfelijke zoon belooft (15:1). Als Abram negenennegentig jaar oud is, verschijnt diezelfde God nog een keer en nodigt hem uit om een verbond met hem te sluiten. Opnieuw klinkt de belofte van een mannelijke nazaat (17:1). Een jaar later vindt een zesde ontmoeting plaats waarbij God aan hem in de gedaante van een man verschijnt. Voor de derde keer belooft hij hem de komst van een zoon en dit binnen het jaar (18:1).

Ga … naar de berg

Bij het zevende en laatste contact, zegt God net zoals bij de allereerste keer: ‘Ga …’. Nu echter dient hij niet naar een ander land te verhuizen, maar naar een berg te gaan die God hem zal tonen. Op die bewuste berg Moria moet Abram zijn intussen volwassen zoon Isaak aan God offeren (Genesis 22:1)! Uit het verhaal blijkt dat deze God, aan wie Abram zoveel heeft te danken, er op uit is hem een gevoelige les te leren. Daar op de berg, waar hij bereid is om naar de godsdienstige gewoonten van de volken, die om hem heen wonen, zijn zoon op te offeren, hoort hij een voor die tijd revolutionair verbod. Deze God – in tegenstelling tot de goden van het land – wil van geen mensenoffers weten! De les werd goed onthouden door het volk Israël dat uit hem is voortgekomen. In de duizenden jaren van haar geschiedenis kwamen mensenoffers bij hen niet voor in tegenstelling tot bij andere volken.

Van het ene ‘Ga …’ naar het andere ‘Ga …’

Hoe God met Abram spreekt en aan hem verschijnt, valt niet te zeggen. Letterlijk staat er in de Hebreeuwse taal: JHWH liet zich zien. Dat maakt van Abram een ziener of een profeet (Genesis 20:7). Bij elke ontmoeting blijkt er een beproeving of een zegen voor Abram aan vast te zitten. Het contact wordt steeds intiemer en intenser. Er ligt een wereld van verschil tussen het eerste ‘Ga …’ (12:1) en het laatste ‘Ga …’ (22:1)!

1 JHWH nu zei tot Abram: Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land, dat ik u wijzen zal – Genesis 12:1NBG

2 En hij zei: Neem toch uw zoon, uw enige, die gij liefhebt, Isaak, en ga naar het land Moria, en offer hem daar tot een brandoffer op een van de bergen, die ik u noemen zal – Genesis 22:2NBG

Abram krijgt een groeiend zicht op de God die zich steeds weer aan hem openbaart. Intussen groeit hij zelf uit tot een geloofsreus. De eerste keer (Genesis 12:1) laat Abram zijn land, zijn geboortestreek en zijn vaderlijk huis achter zich. De wereld van zijn voorvaderen laat hij voor wat die is en de toekomst ligt helemaal voor hem open. De tweede keer (Genesis 22:2) offert hij een talrijk nageslacht, een grote naam en het bezit van het land Kanaän op. Zo sluit hij de toekomst voor zichzelf af. De eerste keer weet Abram dat hij de belofte gaat waarmaken. De tweede keer beseft hij dat hij die belofte ongedaan zal maken door de zoon op wie de belofte rust te doden!

De reactie van Abram dwingt bewondering af: in beide gevallen spreekt hij niet, maar handelt hij. Hij toont zich hierin en in het verdere gebeuren de man van de gehoorzaamheid en van het vertrouwen. Niet voor niets wordt hij dan ook door joden, christenen en moslims de vader van het geloof genoemd.

Maar … niet naar Egypte!

Abram kent echter ook zwakke momenten en hij maakt ook fouten. Eén ervan blijkt uit zijn vertrek naar Egypte (Genesis 10:10-20). Hij verlaat het aan hem beloofde land terwijl hij er nog maar pas was omdat er een hongersnood uitbreekt. Hoewel hij geen opdracht van God krijgt om te vertrekken, neemt hij de benen en gaat hij naar een land waar hij nu juist niet thuishoort: Egypte! Daar liegt hij dat hij barst omdat hij mogelijk onterecht voor zijn leven vreest. Hij geeft zijn vrouw voor zijn zus uit, waarop de farao haar tot zich neemt. Saraï blijkt immers bijzonder mooi te zijn. Dat de God die Abram uit Mesopotamië heeft gehaald daar niet bepaald blij mee is, blijkt uit zijn ingrijpen: de farao en zijn hele hofhouding krijgen zware plagen over zich heen. Hierop roept de farao Abram op het matje en toont hij zich of uitzonderlijk mild of bijzonder bevreesd voor diens God en zet hem het land uit met de woorden ‘Ga …!’ En inderdaad! Abrams plaats is niet in Egypte maar in het land dat God hem heeft beloofd: het latere Israël.