4-Griekse testament4.2-Ontdekken

4.2.3 God laat drie keer van zich horen 3

Ontdekken hoe Marcus Jezus’ levensverhaal in drie episoden presenteert, waarbij zijn doop, zijn verheerlijking en zijn opstanding een cruciale rol spelen

Inleiding

Het Marcusevangelie met zijn zestien hoofdstukken begint met een episode bij de Jordaanrivier, waarin Jezus zich laat dopen. God verklaart hem daarbij tot zijn zoon en koning én tot zijn geliefde en dienaar. In zijn eerste acht hoofdstukken vertelt Marcus hoe Jezus invulling geeft aan deze twee functies. Zo strijdt hij in de eerste hoedanigheid tegen allerlei manifestaties van het kwaad en in de tweede predikt en onderwijst hij aan de hand van de thora over Gods koningschap met nadruk op het goede nieuws voor het volk.

Kantelmoment

De episode over de openbaring op de berg (zie 4. Griekse Testament 2. Ontdekken 2. God laat drie keer van zich horen 2) blijkt een kantelmoment tussen Marcus’ eerste acht hoofdstukken (deel I) en zijn volgende acht hoofdstukken (deel II). Het eerste deel speelt zich hoofdzakelijk af in Galilea (1:1-8:26), terwijl Jezus in het tweede vanuit Caesarea Filippi trekt naar het Overjordaanse (Perea), Jericho en Jeruzalem (8:27-16:8). In beide delen is hij druk in de weer met de invulling van de twee taken, waartoe God hem heeft aangezet. Enerzijds het als koning strijden tegen allerlei manifestaties van de macht van het kwaad. Anderzijds het als diens (profetische) dienaar verkondigen van het goede nieuws in het kader van Gods koningschap. Vóór die bergepisode onderwijst en predikt hij wel onafgebroken, maar toch fungeert zijn strijd tegen het kwaad duidelijk op de voorgrond. Die twee rollen draaien om in deel II. Daarin vertelt Marcus nog wel enkele genezingen, maar hij richt de aandacht van zijn lezers vooral op Jezus’ thoraonderwijs en -gesprekken. Onder het volk gaat zijn reputatie als rabbi en profeet in stijgende lijn, waardoor hij veel volgelingen krijgt. Dit blijkt niet naar de zin van het tempelbestuur, waarmee Jezus tijdens de week van het Pascha in botsing komt. Jezus blijkt dat echt heel goed te beseffen. Desondanks gaat hij die confrontatie niet uit de weg. Hij blijkt die zelfs op te zoeken, zoals Marcus later aantoont (11:15-19). Dat zal dan ook de reden zijn, waarom Jezus zijn leerlingen tot drie keer toe duidelijk maakt dat hij zijn lijden tegemoet zal gaan.

Jezus’ toekomstig lijden 1

Nadat Jezus in Caesarea Filippi zijn leerlingen had verboden om het tegenover derden over hem als messias (christus) te hebben, kondigt hij voor het eerst aan, dat de tempelleiding ‘dé mens’ – als equivalent voor ‘zoon van de mens’ of ‘mensenzoon’ (zie hieromtrent vorige bijdrage) – zal doen lijden. Petrus heeft meteen door dat Jezus het over zichzelf heeft. Zijn meester vertelt iets later aan zijn leerlingen en het samengeschoolde volk, dat al wie partij voor hem kiest het eveneens moeilijk zal krijgen. Daarnaast klinkt echter ook het mooie vooruitzicht dat ‘de mens’ uiteindelijk in de glorie van zijn Vader zal verschijnen (8:34).

Jezus’ toekomstig lijden 2

Na de afdaling van de berg toont Jezus nog eens (zoals in deel I) zijn overhand over de macht van het kwaad. Hij beveelt een onreine geest om uit een jongen te verdwijnen (9:14-29). Vanuit Caesarea Filippi reist hij naar en door Galilea, maar hij wil niet dat het volk dit te weten komt. Onderweg geeft hij zijn leerlingen zoals gebruikelijk les en komt daarbij o.a. nog eens terug op het lijden van ‘de mens’

De eerste keer wijst Jezus naar de tempelleiding, die hem dit lijden zal aandoen, terwijl hij deze tweede keer dat specifieke gegeven overslaat. Hij stelt dat hij terecht zal komen in de handen van ‘mensen’, die hem zullen executeren. De vraag is of hij met opzet niet zegt wie die mensen zijn. De leerlingen kunnen er met alle gemak uit afleiden dat hun meester de Romeinen bedoelt. Dat zijn immers de enigen in het joodse land, die executies mogen uitvoeren. Toch komt opnieuw – net zoals bij de vorige twee keren – het verrassende gegeven tot uiting dat ‘de mens’ uit de dood zal opstaan. De leerlingen snappen er echt niets van en perplex doen zij er het zwijgen toe.

Bij hem thuis in Kafarnaüm aangekomen, prent Jezus zijn leerlingen in dat alleen diegene, die andere mensen dient, als een belangrijk iemand kan worden beschouwd. Onderweg naar Judea via het Overjordaanse (Perea) blijft hij zijn twaalf leerlingen lesgeven. Heel wat volk volgt in hun kielzog, waardoor Jezus nu en dan gesprekken heeft met allerlei mensen. Als een leraar maakt hij daarbij gebruik van zijn kennis van de Hebreeuwse Bijbel en richt hij ook de focus van zijn toehoorders op Gods koningschap. Farizeeën kaarten het probleem van echtscheiding aan (10:2-12), ouders willen graag dat Jezus hun kinderen zegent (10:13-16) en een rijke jongeman wil toegang tot het eeuwige leven krijgen (10:17-27). Als Petrus Jezus’ aandacht vestigt op het feit dat zij als zijn leerlingen, effectief alles hebben achtergelaten om hem te volgen, dan benadrukt hun meester dat dit de-eerste-te-willen-zijn absoluut niet telt (10:28-31).

Jezus’ toekomstig lijden 3

De reis door Perea vordert in de richting van Jeruzalem, waar niet veel later het Paschafeest zal worden gevierd. Intussen wordt het een flinke stoet van pelgrims. De deelnemers zijn verbaasd dat Jezus prominent aan het hoofd ervan loopt. Daar zijn ze echt niet gerust op. Hij blijkt dit op te merken, waarop hij zijn leerlingen apart neemt. Voor de derde keer maakt hij hen duidelijk wat er hem in de hoofdstad te wachten staat. Opnieuw somt hij dezelfde drie zaken op: hij zal in de handen van de tempelleiding terechtkomen, gedood worden en na drie dagen opstaan.

Deze keer echter werkt Jezus dit toekomstig dramatische gebeuren uit. Hij schildert het in zeven fasen (d.i. overleveren – veroordelen – overleveren – bespotten – bespuwen – geselen – doden) en voegt er een achtste fase aan toe (nl. na drie dagen opstaan). Lezers die met de taal van de bijbelse getallen vertrouwd zijn – en dat waren Marcus’ toenmalige lezers – merken het schema van zeven plus één op. Het eerste aantal symboliseert volledigheid en het tweede wat dit volledige karakter overstijgt en zodoende alle nadruk krijgt. Dit schema wekt de indruk te anticiperen op de zeven dagen van het Paasfeest – waarin Jezus’ lijden zich ontplooit – die worden gevolgd door die bijzondere eerste dag, waarop hij door God uit de dood wordt opgewekt. Wat een pijnlijk scenario dat gelukkig een onvoorstelbaar positieve afloop krijgt!

Zoals de vorige twee keren, begrijpen de leerlingen er ook deze keer niets van. De draagwijdte van het gebeuren dat hun meester schetst, ontgaat hun volkomen. Johannes en Jakobus gaan er zelfs vanuit dat het allemaal succesvol zal aflopen. Jezus wordt dan immers koning en daarom willen zij beiden – als het zover is – heel graag (als ministers) aan diens zijde zitten. Hun meester helpt hen uit de droom. Hij benadrukt dat zij totaal geen benul hebben van wat hem te wachten staat. Bovendien benadrukt hij dat het niet aan hem is, om die vooraanstaande plaatsen toe te wijzen. Als de tien andere leerlingen dit horen, zijn die not amused. Opnieuw moet Jezus het er bij hen allen inhameren dat het niet gaat om het groot of het belangrijk zijn, maar om een dienaar van mensen te zijn. Hebben zij het nu nog altijd niet door, dat ook hij – als ‘de mens’ – zijn rol als die van een dienaar opvat? Zelfs in die mate dat hij zijn leven voor veel mensen wil geven?

Op de drempel van de lijdensweek

Samen met zijn leerlingen en de stoet pelgrims steekt Jezus de Jordaan over en komt na zo’n 15 km in de stad Jericho aan. Vandaaruit begint de laatste etappe van de reis naar Jeruzalem dat 30 km verder ligt. Bij het buitenkomen van de stad horen meereizende mensen een blinde man aan de kant van de weg uit alle macht ‘zoon van David, Jezus, heb medelijden met mij!’ roepen. Zoiets is verre van ongevaarlijk. Jaarlijks hangt er immers rond Pasen een sfeer van de messiaanse verlangens en verwachtingen in de lucht. Hoewel medepelgrims hem het zwijgen opleggen, roept de blinde Bartimeüs dit opnieuw echter zonder Jezus’ naam. Dat luidkeels roepen van die titel ‘zoon van David’ met zijn nationalistische en militaristische bijklank, die uitsluitend betrekking heeft op de messias, riskeert de aandacht op te wekken van de Romeinse soldaten, die in Jericho zijn gestationeerd. Hoewel medepelgrims hem het zwijgen opleggen, vindt Jezus er geen graten in dat deze blinde hem met deze beladen eretitel aanroept. In Marcus’ megaverhaal is hij de enige mens, die Jezus als ‘zoon van David’ aanspreekt en dit gebeurt nog wel net voor zijn aankomst in Jeruzalem. Terwijl Jezus eerdere keren had verboden om de gelijkwaardige aanspreektitels ‘zoon van God’ en ‘messias’ (christus) tegenover en over hem uit te spreken (3:11-12 – 9:9), bestraft hij deze Bartimeüs niet, omdat hij ‘zoon van David’ roept. Mogelijk denkt de blinde niet aan Jezus koninklijke macht, maar wil hij met dit ‘heb medelijden met mij’ een beroep doen op diens empathie. Zoals David zich vol empathie heeft ontfermd over Mefiboset. Daardoor bleef hij geen doodongelukkig mens en daarop is ook Bartimeüs’ hoop gevestigd (zie 4. Griekse Testament 3. Verdiepen 1. Bartimeüs en Jezus)? Nadat Jezus hem heeft geholpen, noemt Bartimeüs hem ‘rabboeni’ (mijn rabbi) en volgt hem op de weg naar Jeruzalem. Het samengaan van koning en leraar in de persoon van Jezus harmonieert volledig met hoe God op de berg Jezus tegenover zijn drie leerlingen kwalificeert.

Aankomst in Jeruzalem

Na dagen of weken en enorme afstanden te hebben afgelegd, naderen tijdens de voorbereidende dagen van het Paschafeest, massa’s pelgrims, waaronder ook verzetsstrijders, de heilige stad. Bij velen ontstaan er gevoelens van ontroering als zij het prachtige tempelcomplex zien liggen, dat boven de stad uitsteekt. Velen hopen op de bevrijding van de Romeinen met daarna een eigen koning – een echte zoon van David – op de troon van Israël. Het binnenkomen in de stad van elke belangrijke rabbi wakkeren die gedachten aan. In dit broeierige klimaat van emoties, verwachtingen en haat ten aanzien van de Romeinen moeten Marcus’ lezers Jezus’ aankomst in Jeruzalem plaatsen.

De aankomst van deze bijzondere pelgrim, zoals die van andere beroemde rabbijnen, blijft niet onopgemerkt. Jezus komt op een ezel de stad binnen en dat is verre van ongebruikelijk. Joden rijden immers niet op een paard maar op een ezel of ze gaan te voet. Van verschillende belangrijke figuren zoals Simeon ben Shetah, Hanina ben Dossa, Rabbi Phineas ben Yaïr staat er in rabbijnse bronnen dat ook zij op een ezel reden.

De intrede van elke rabbi, die enige bekendheid geniet, wakkert bij de mensen bij de stadspoorten gedachten over en gevoelens van messiaans verlangen aan. De pelgrims, die samen met Jezus – voor en achter hem – de stad (mogelijk via de Schaapspoort) inlopen, zijn bijzonder enthousiast en opgewonden. Luid heffen zij aan: ‘Hosanna! Gezegend is hij, die komt in de naam van de Heer. Gezegend het komende rijk van onze vader David dat komt!’ (11:10-11b). Het vormt een zinspeling op vers 25 uit Psalm 118, die deel uitmaakt van de Hallel-psalmen (112-118) en tijdens de pelgrimsfeesten worden gezongen. Dat deze pelgrims David en het komen van zijn koningschap noemen, hoeft niet te verwonderen. Bartimeüs, evenals diegenen die hem Jezus met ‘zoon van David’ hebben horen aanroepen, zullen dit mee hebben geroepen. En natuurlijk ook diegenen, die uit Galilea en Perea zijn meegekomen en weet hebben van Jezus’ populaire optreden in betreffende en andere streken.

Op het tempelplein

Meteen na Jezus’ binnenkomst in de stad begeeft hij zich naar de tempel. Hij kijkt op het plein aandachtig rond en vertrekt daarna naar het nabijgelegen dorp Betanië om er met zijn leerlingen de nacht door te brengen. Hij doet dat net zoals iedere pelgrim, die voor het paasfeest in Jeruzalem aankomt. Eerst naar logies voor de hele week gaan zoeken. Jezus en zijn leerlingen vinden onderdak in het nabijgelegen Betanië. De volgende ochtend keert hij terug naar het tempelplein en stuurt er alle verkopers en wisselagenten weg (11:11-16). De andere aanwezigen leert hij aan de hand van een Jesajatekst, dat de tempel een gebedshuis voor alle volken moet zijn (56:7). Hij voegt er een citaat uit de boekrol van Jeremia aan toe: ‘jullie hebben er een rovershol van gemaakt’ (7:11). Genoemde profeet verwijt de toenmalige aanwezigen in de tempel dat ze JHWH’s thora in alle opzichten overtreden (7:1-13).

Jezus past deze teksten duidelijk toe op het hele gebeuren op het tempelplein. De verantwoordelijken begrijpen zondermeer dat hij met zijn profetisch spreken à la Jeremia hen viseert. Dat is met reden! Immers dankzij o.a. al die handelsactiviteiten en financiële transacties op het tempelplein strijken zij – waaronder ook groothandelaren in vee, hout, meel, olie, zout en alle andere ingrediënten voor de offers – grof geld op. Een aantal tempelleiders stevenen recht op Jezus af. In het bijzijn van de aanwezigen proberen ze hem met een directe vraag klem te zetten. Ze willen van hem weten wie hem gemachtigd heeft, om op een dergelijke manier in hun tempel op te treden. Jezus wil daar wel op antwoorden op voorwaarde dat zij zeggen of Johannes de Doper nu wel of niet op Gods gezag is opgetreden. Daar zij het zwijgen ertoe doen, geeft hij hen ook geen antwoord (11:2-33).

Jezus blijft op het tempelplein en onderwijst het volk. Sommigen komen met een vraag naar hem toe of ze de keizer wel belastingen moeten betalen (12:13-17). Anderen vragen hoe het zit met de huwelijksrelaties ná de opstanding (18-27). Ook wil een schriftgeleerde weten welk gebod als het allerbelangrijkste moet worden gezien (28-34). Naar aanleiding van een opmerking van schriftgeleerden met betrekking tot Psalm 110:1, dat de messias een zoon van David is, reageert Jezus zelf met een vraag:  ‘hoe kan David zijn eigen zoon met ‘heer’ aanspreken (12:35-37a)? Jezus bedoelt dat niet als een quizvraag, maar hij lijkt de nieuwsgierigheid van de omstanders te willen opwekken. Hij laat hen – van wie velen in hem al de messias zien – nadenken over wat ze van hem nu wel of niet mogen verwachten. Hij wekt de indruk duidelijk te willen maken, dat hij aan dit ‘zoon van David’ of ‘messias’ (christus) een extra dimensie toedicht. Een dimensie die het louter nationalistische en militaire bevrijden van de Romeinen overstijgt. Omdat hij er geen verdere uitleg over geeft, blijven de toehoorders met een onbevredigd gevoel achter. Er blijft hen niets over dan af te wachten wat er in de komende dagen zal gebeuren.

Onvermijdelijke confrontatie

Later in de week schenkt Jezus over deze kwestie klare wijn. In het bijzijn van de sadducese overpriesters, oudsten en schriftgeleerden, die zitting hebben in het tempelsbestuur – niet te verwarren met het overkoepelende sanhedrin – bevestigt hij tegenover de hogepriester, dat hij de messias (christus) en de zoon van de gezegende (d.i. God) is. Hij verbindt er echter nog een andere titel aan: die van ‘de mensenzoon’ of, kortweg ‘de mens’. Iets dergelijks had hij Petrus en de andere leerlingen al willen bijbrengen, maar die konden die link tussen ‘messias’ (8:27-30) en ‘mens(zoon)’ (31-33) toen niet plaatsen. Tegen de hogepriester voegt Jezus er nog aan toe, dat ‘de(ze) mens’ zal zitten aan de rechterhand van de macht (d.i. God). Hij zal uiteindelijk met de wolken van de hemel komen (14:61-62). Dit laatste houdt in, dat dit – zoals Jezus het zijn leerlingen heeft geleerd – met macht en glorie zal gebeuren (13:26). De hoogst verontwaardigde tempelleiding veroordeelt Jezus tot de dood. Sommigen maken hem belachelijk en dichten hem een profetische hoedanigheid toe (14:65).

Vanaf dat moment volgen de gebeurtenissen elkaar snel op. In een mum van tijd wordt Jezus door de Romeinen geëxecuteerd. Het is dus zondermeer duidelijk dat zij samen met de sadduceeën de verantwoordelijkheid voor diens dood dragen. Het volk en de Farizeeën hebben er absoluut part nog deel aan (zie hiervoor de bijdragen 1. Jezus van Nazaret 1.2. Ontdekken 2. Wie veroordeelde Jezus? 1 en 2).

C. De grafepisode – Marcus 15:42- 16:8

Het tweede deel van Marcus’ evangelie of megaverhaal eindigt (9:2-15:32) met een fragment over Jezus’ sterven (15:33-41). Dit bereidt de slotepisode voor die in het teken van het graf staat (15:42-16:8). De overheersende thematiek daarin vormt het drama van de drie dagen (van vrijdagmiddag tot en met zondagochtend). Op de zesde dag kruisigen de Romeinen Jezus met boven zijn hoofd het opschrift ‘de koning van de joden’. In de namiddag sterft hij en wordt hij voor zonsondergang begraven. Op die zevende dag – van zonsondergang op vrijdag tot op die van zaterdag – ligt hij in het graf. Bij zonsopgang op de eerste dag van de week blijkt hij al uit de dood te zijn opgewekt. Het is niet duidelijk wanneer dat precies is gebeurd. Na zonsondergang van de zevende dag of in de nacht?

Hartverscheurend lijden

Op het negende uur van de zesde dag – na een drie-uur durende duisternis – roept Jezus luid: ‘mijn God, mijn God waarom hebt gij mij verlaten’! Aan zijn strijd, die al in de tuin van Getsemane begint, waarbij hij God smeekt om er eventueel niet mee door te moeten gaan, komt aan het kruis een einde (37). Echter … noch in die tuin, noch aan het kruis laat God van zich horen. Jezus voelt zich helemaal verlaten. Godverlaten! Eerst laten zijn leerlingen hem bij zijn arrestatie in de steek. Nu hij zijn doodsstrijd aan het kruis beleeft, … zwijgt God! Voor Jezus is dit niet alleen een lichamelijk, maar ook een emotioneel lijden! Hij geeft de geest en het is … voorbij. Aan het lijden van de mensenzoon is een einde gekomen. Toch stopt Marcus hier niet met zijn verhaal. Voor hem … is het niet afgelopen. Hij breit er een vervolg aan vast.

Begrafenis                                                                                                                                                    

In de namiddag op de zesde dag – voor de sabbat begint – krijgt Jozef van Arimatea van Pilatus de toestemming om Jezus’ lichaam mee te nemen. Dat gebeurt pas als de procurator er zeker van is dat Jezus echt dood is. Dan koopt Jozef een stuk linnen en wikkelt er diens lichaam in. Buiten de stad legt hij Jezus in een graf in het bijzijn van twee vrouwen. Marcus legt er de nadruk op dat zij zien waar Jozef zijn lichaam neerlegt.

Nadat de sabbat voorbij is, kopen drie vrouwen specerijen om de ochtend erna Jezus’ lichaam te gaan zalven. Als zij op de eerste dag zeer vroeg in de ochtend bij zonsopgang bij het graf komen, verwachten zij Jezus’ lichaam erin aan te treffen. Hij ligt er echter niet. In de plaats daarvan zien zij een in het wit geklede jongeman zitten. Zij weten niet wie hij is, noch waar hij vandaan komt en ook niet wat hij daar doet. Zij worden totaal door schrik overmand.

Werkelijk heel goed nieuws

Hoe komt het toch dat Marcus na elk van de twee vorige episoden – bij de Jordaan en op de berg – Jezus’ belevenissen heel uitvoerig vertelt, maar het hier na deze derde episode bij het graf het laat afweten? Hoe moeten zijn lezers dit abrupte einde opvatten? Wat moeten zij met die grote angst van de drie vrouwen? Die blijkt het goede nieuws over de levende Jezus te overschaduwen. Zo’n ingrijpende ervaring kunnen zij blijkbaar niet plaatsen. Kunnen zij dan niet blij zijn, omdat de macht van het kwaad niet het laatste woord heeft, maar God? Per slot van rekening heeft hij die zoon van hem, zijn profetische dienaar, als de echte mens(enzoon) laten overwinnen. Desalniettemin lijkt het alsof een gehaaste Marcus zowel deze vrouwen als zijn lezers aan hun lot overlaat. Wat moeten zij met zo’n einde? Met dit open einde? Echt afgelopen is het dus niet, want het blijkt dat Jezus opnieuw leeft. Het verhaal kan dus niet anders dan verder gaan. Echter niet in Jeruzalem, maar gewoon terug in Galilea, waar zij vandaan komen en waar het allemaal is begonnen. Dáár, in tegenstelling tot in Jeruzalem, heeft Jezus nauwelijks vijandigheid ondervonden. Dáár moet het verhaal voor de leerlingen verdergaan. Jezus zal er op hen wachten. Het wordt een ware apotheose, die voor hen aan de horizon haar opwachting doet. Marcus laat zijn lezers echter in het ongewisse over hoe het verder zal gaan en zitten zij opgezadeld met veel vragen.

God laat voor een derde keer van zich horen

In het Marcus’ evangelie of megaverhaal laat God voor de eerste keer zijn stem duidelijk horen. Hij laat Jezus bij de Jordaan weten dat hij hem tot zijn zoon verklaart. Deze kan eruit afleiden dat God van hem verwacht om als een David voor het volk aan de slag te gaan. Later, tijdens de episode op de hoge berg, horen Jezus’ drie leerlingen God tot hen spreken. Zij vernemen van hem dat Jezus zijn zoon is en dat zij naar hun leraar, als naar een profeet als Mozes, moeten luisteren. Hier echter in de episode bij het graf in de tuin klinkt Gods stem niet! Of misschien toch? In de mond van de jongeman, die in het wit is gekleed? Dit witte kleed wekt de indruk dat hij bij God hoort. Net zoals Jezus, die op de berg plotseling een fel wit kleed aan heeft. Zelfs God wordt (in een visioen) voorgesteld met witte kleding aan (Daniël 7:9). De jongeman, Jezus en God lijken aan dezelfde kant te staan. Is het dan zo onlogisch om de jongeman als Gods boodschapper op te vatten? Diens boodschap spoort immers volledig met de lijn over de opstanding van de mensenzoon, die Marcus sinds Jezus’ gesprek met zijn leerlingen voor de bergepisode bij herhaling onder de aandacht van zijn lezers heeft gebracht: ‘de mensenzoon zal na drie dagen uit de dood opstaan’. Zijn lezers hoeven dus echt niet te twijfelen. De boodschap, die de jongeman laat horen, is van God afkomstig en is bovendien glashelder: Jezus is niet in het graf en de vrouwen kunnen de lege plaats zien waar hij is neergelegd. De in het wit geklede jongeman zegt dat Jezus leeft omdat hij uit de dood is opgewekt. Dát moeten de vrouwen aan de leerlingen en Petrus gaan vertellen. En ook dat Jezus hen voorgaat naar Galilea, waar ze hém (wel) zullen zien!

Ter afronding

Met dit geplande rendez-vous van Jezus met zijn leerlingen in Galilea lijkt de cirkel rond. Dáár is het immers allemaal bij de Jordaan begonnen. Vandaar is Jezus zijn weggegaan …

  • als Gods zoon en dus als een tweede David;
  • als diegene naar wie leerlingen moeten luisteren en dus als een tweede Mozes;
  • als de door God geliefde en lijdende dienstknecht die als dé mens(enzoon) zijn leven geeft voor velen.

Aan zijn leerlingen om het programma van hun meester verder te zetten en zoals hij …

  • te strijden tegen de macht van het kwaad;
  • te prediken als een profeet en te onderwijzen als een leraar;
  • te handelen als Gods dienaren met het daarmee gepaard gaande lijden;
  • en bovenal te leven als een mens naar het voorbeeld van Jezus, dé mensenzoon bij uitstek.

Is dat ook niet waartoe Marcus’ zijn toenmalige lezers oproept? Dat ook zij in de voetsporen treden van Jezus van Nazaret? Deze mens voor wie hij een onbegrensde bewondering heeft en daarom zijn megaverhaal vertelt met de bedoeling dat ook zij onder de indruk komen en … er iets in hun leven mee gaan doen.

Literatuur

C.J. den Heyer, Marcus I en II. Een praktische bijbelverklaring, Kampen 1985

G. Dehn, Le Fils de Dieu, Genève, 1953

J. Drury, ‘Mark’, in: The Literary Guide to the Bible, R. Alter & F. Kermode, Cambridge MA 1987, 402-417

D. Flusser (red.), De laatste dagen in Jeruzalem. De Paasweek op de voet gevolgd. Een Joodse visie op de gebeurtenissen rond het proces tegen Jezus, Kampen 1983

E. Garland, Mark. The NIV Application Commentary, Grand Rapids, 1996

J. Jeremias, Jérusalem au temps de Jésus. Recherches d’histoire, économique et sociale pour la période néo-testamentaire, Paris 1967 (vertaling van Jerusalem zur Zeit Jesu, Göttingen 1967) i.h.b. 205-356

J. Keulers, De Evangeliën volgens Marcus en Lucas, Roermond 1951

A-J. Levine & M. Zvi Brettler (eds), The Jewish Annotated New Testament. New Revised Standard Version Bible Translation, Oxford 2011

S. Safrai, ‘The Temple’, in: S. Safrai and M. Stern, M. (eds), The Jewish Temple in the First Century, Volume Two, Assen / Amsterdam 1976, 865-907

H.L. Strack & P. Billerbeck, Das Evangelium nach Markus, Lukas und Johannes und die Apostelgeschichte erlaütert aus Talmud und Midrach, München 1924

V. Taylor, The Gospel according to St. Mark, London 19692

G. Van Oyen, ‘Het evangelie volgens Marcus’ in: De Bijbel literair, J. Fokkelman & W. Weren, Zoetermeer & Kapellen, 2003, 513-528