9.1.2 Jezus in de ogen van joodse geleerden en schrijvers 1
Een bloemlezing
Kennismaken met de beeldvorming over Jezus door joodse geleerden en schrijvers in de voorbije anderhalve eeuw.
Inleiding
Over Jezus zijn er massa’s boeken en artikelen verschenen en voornamelijk van christelijke zijde. In de laatste eeuwen besteedden specialisten van het Nieuwe Testament een zeer grote hoeveelheid energie aan de studie van de historische Jezus, de man van Nazaret. In de laat 19de eeuw namen steeds meer christelijke studies zijn joodse karakter serieus hetgeen vroeger nauwelijks het geval was. Volgens de joodse nieuwtestamenticus Pinchas Lapide verschenen in de periode van 1822 tot 1918 meer dan 150 boeken van joodse auteurs over Jezus maar tussen 1918 en 1938 werden dat er al 122.
Na de wereldoorlog is de joodse literatuur omtrent Jezus in een stroomversnelling terechtgekomen. Het is interessant om de ‘nieuwe golf’ van joodse boeken over Jezus en over het Nieuwe Testament te zien die de afgelopen jaren zijn gepubliceerd.
‘De meeste rabbijnse Jezusbeelden van de afgelopen honderd jaar gaan verder en doen meer denken aan een beeldenstorm. Meestal proberen ze de man die in het nieuwe testament niet minder dan twaalf maal ‘rabbi’ wordt genoemd, van hellenistische kenmerken te ontdoen en hem zijn Hebreeuwse karakter terug te geven.’ P. Lapide, Is dat niet de zoon van Jozef? Jezus in het hedendaagse jodendom, Baarn 1984, 107
Een bloemlezing van uitspraken en reacties van joodse geleerden en auteurs
- Franz Rosenzweig 1886 (Kassel) – 1929 (Frankfurt am Main)
Joods-Duits invloedrijk godsdienstfilosoof. Vertaalde samen met Martin Buber de Thora vanuit het Hebreeuws in het Duits.
In 1918 schreef hij aan zijn christelijke vriend Hans Ehrenberg
“Wat is jouw werkelijkheid, de bodem waarop je werkt? Jezus of G’d? Omdat je Jezus voor de mashiach houdt en je jezelf weet toe te behoren aan het tussenrijk, daarom is G’d voor jou slechts waarheid en Jezus alleen werkelijkheid. Dan ben je echter eenvoudig christen, sans phrases. Daarvoor is een minimum aan christologie al voldoende, zelfs minder dan wat jij hebt, veel minder. Voor mij is G’d alleen werkelijkheid, het tussenrijk behoor ik slechts toe door de dwang van de natuur (= ‘geschiedenis’), niet door vrijheid. Jezus behoort tot het tussenrijk. Of hij mashiach was, zal wel blijken als – de mashiach komt. Nu is dat voor mij even problematisch als het hele tussenrijk. Zeker ben ik slechts van G’d en Zijn rijk, niet van het tussenrijk. Daarom ben ik jood, en jij christen. “
- De Meyer, Franz Rosenzweig, Leven en werk, Kampen 1986, 70,71
- Claude Montefiore (1858 –1938)
Engelse Jood, theoloog en leider van het Engelse liberale Jodendom. Schreef in twee delen een indrukwekkend commentaar op de synoptische evangeliën
Montefiore schreef met een dergelijke vredelievende toon dat hij er soms van werd beschuldigd te dicht bij het christendom te zijn gekomen zelfs al bleef hij altijd trouw aan het jodendom. In zijn geweldig tweedelige commentaar op de synoptische evangeliën toont hij een adembenemende liefde en respect voor Jezus. Voor hem was Jezus vooral een profeet, ‘in de echte opvolging van Amos en Jesaja.’ Montefiore noemt Jezus ‘de profeet van innerlijkheid’, en hij zag in Jezus zeker een prototype voor het liberale jodendom dat hij aan het werk was om te creëren.
- G. Montefiore, The Synoptic Gospels, 1909, 2a ed. 1927, herdruk New York 1968
- Joseph Gedaliah Klausner (1874-1958)
Historicus en hoogleraar Hebreeuwse literatuur; hoofdredacteur Encyclopedia Hebraica. Grootoom van Amos Oz
“Als het mij zou lukken om de Hebreeuwse lezer een feitelijk beeld van de historische Jezus te geven, dat zich zowel van het beeld in de christelijke als van dat in de joodse theologie onderscheidt, en dat zoveel mogelijk objectief en wetenschappelijk blijft … als dat mij lukt, dan mag ik geloven dat ik een blad in de geschiedenis van Israël heb gevuld dat tot nu toe bijna uitsluitend door christenen is beschreven.”
“In zijn hele optreden en denken was Jezus een jood. Hij hield zich aan alle geboden als een vrome Israëliet, hij zag in God zijn vader in de hemel, hij ontfermde zich over de armen, steunde de struikelenden en beminde de boetvaardigen, op wier plaats zelfs de volmaakte rechtvaardigen niet mogen op staan, zoals de Talmoed zegt. Hij was ook behept met typisch joodse fouten: nooit zag hij het verhevene en schone in de natuur, en hij glimlachte nooit. Onder tranen, dreigementen en beloftes oefende hij zijn leerambt uit … Jezus was de meest joodse van alle joden: joodser zelfs dan de grote leraar Hillel.”
- Klausner, Jezus van Nazaret, Jeruzalem 1922
- Leo Baeck (1873 –1956)
Duitse rabbijn, geleerde, theoloog, leider van het reformjodendom in zijn geboorteland en internationaal. Later vertegenwoordigde hij alle Duitse joden tijdens het nazitijdperk.
“In het oude evangelie dat op die manier zichtbaar wordt, staat met edele trekken een man (i.e. Jezus) voor ons, die in een tijd vol spanning en beroering in het land van de joden leefde, en hielp en werkte, leed en stierf, een man uit het joodse volk, op joodse wegen, in het joodse geloof en de joodse hoop, wiens geest woonde in de Heilige Schrift waarvan hij de taal en de gedachten gebruikte, die het woord van God verkondigde en onderwees, omdat God het hem had gegeven om te horen en te prediken.”
“Voor ons staat een man die in zijn volk zijn leerlingen heeft gevonden, mensen die de messias, de beloofde zoon van David, zochten en die hem toen in Jezus vonden en vasthielden, die in hem geloofden, net zo lang tot hij in zichzelf begon te geloven en daarmee binnen trad in de roeping en het lot van zijn dagen en in de mensheid. Deze leerlingen geloofden in hem over zijn dood heen, zodat zij er zeker van waren dat hij, zoals de profeet had gesproken, ‘ten derde dage van de doden (was) opgestaan”.
“In die oude overlevering zien wij een man die in alle lijnen en tekenen van zijn wezen het stempel van het jodendom vertoont en heel karakteristiek en helder het zuivere en het goede van het jodendom openbaart; een man die zoals hij was alleen maar kon voortkomen uit joodse grond, en alleen uit die grond zijn leerlingen en zijn aanhangers zoals ze waren kon krijgen; een man die alleen in dit jodendom, in het joodse vertrouwen en verlangen, kon leven en sterven – een jood onder de joden. De joodse geschiedenis, het joodse denken, mag niet aan hem voorbijgaan of voorbijzien. Sinds hij er is geweest, zijn er geen tijden die zonder hem zijn geweest, waaraan niet het tijdperk raakt dat van hem wil uitgaan.”
- Das Evangelium als Urkunde der jüdischen Glaubensgescchichte, Berlin 1938, 69 e.v.; Het evangelie is joods!, Vught 2011, 76
- Martin Buber, 1878 (Wenen) – 1965 (Jeruzalem)
Oostenrijks-Israëlisch godsdienstfilosoof. Vertaalde met Franz Rosenzweig de Hebreeuwse Bijbel in het Duits. Hoogleraar in Frankfurt en in Jeruzalem
“Met de ‘christelijke’ geloofswijze wordt hier dus een principe bedoeld, dat in de oudste geschiedenis van het Christendom zich bij het echt-joodse aansluit; men moet zich daarbij wel – zoals gezegd – bewust blijven, dat in Jezus’ leer zelf, zoals wij die uit de oudste evangelieteksten kennen, het echt-joodse overheerst. En wanneer er in later tijd Christenen zijn, die terugverlangen naar de zuivere leer van Jezus, ontspint zich niet zelden – zoals ook op andere punten – onbewust een gesprek met het Jodendom.”
- Buber, Twee wijzen van geloven, Wassenaar 1950, 8
“Het Nieuwe Testament is sinds bijna 50 jaar een mijner voornaamste studieobjecten geweest en ik meen een goed lezer te zijn die onbevangen luistert naar hetgeen gezegd wordt. Van mijn jeugd af heb ik in Jezus mijn grote broeder gezien. Dat de christenheid hem als God en Verlosser heeft beschouwd en nog beschouwt, heb ik steeds als een zaak van de grootste ernst opgenomen, die ik om zijnentwil en om mijnentwil moet trachten te begrijpen … Meer dan ooit staat thans voor mij vast, en dat deze plaats door geen enkele der gebruikelijke categorieën kan omschreven worden.”
- Buber, Twee wijzen van geloven, Wassenaar 1950, 9
“Wij Joden kennen Jezus van binnenuit, op een manier – zelfs in de diepste roerselen en gevoelens van zijn jood-zijn – die voor de aan hem onderworpen volken ontoegankelijk blijft.”
- Buber, Dialogisches Leben, Zürich 1947, 138
“Van de Messiaanse figuren uit de joodse geschiedenis, van Bar-Kochba tot de infame leugenaar Jakob Frank, is Jezus de verhevenste, de grootste – maar de Messias is hij niet.” zei Buber. “De wereld bleef ook ná hem on-verlost en wij voelen hoe dit niet-verlostzijn regelrecht in de huid dringt.”
- Ben-Chorin, Martin Buber, Een sprekende herinnering, Katwijk 1981, 130-131.
- Sjalom Ben-Chorin – 1913 (München) – 1999 (Jeruzalem).
Geboren als Frits Rosenthal in Joodse familie van hoogopgeleide Duitse zakenlui (maar met paaseieren en kerstboom). Met vader naar synagoge (voor Rosh HaShana en Jom Kippoer). Vanaf zijn 15 jaar werd hij een echte jood.
“Jezus is voor mij de eeuwige broeder niet alleen de broeder van de mensen, maar ook mijn joodse broeder. Ik voel zijn broederhand die mij grijpt en tot navolging meetrekt. Deze met wonden getekende hand is niet de hand van de messias. Het is beslist geen goddelijke, maar een menselijke hand, en in haar lijnen staat het diepste leed gegrift …
Het geloof van Jezus verenigt ons, heb ik elders gezegd, maar het geloof in Jezus scheidt ons“.
- Ben-Chorin, Broeder Jezus, Baarn 1970, 11
“Zelf ben ik steeds dichter en dichter bij Jezus gekomen, maar ik moest zelf zijn portret ontdoen van wat de christenen eroverheen geschilderd hebben … Jezus is beslist een centrale gestalte uit de joodse geschiedenis en geloofsgeschiedenis. Maar hij is tevens een stuk van ons heden en van onze toekomst, evengoed als de profeten uit de Hebreeuwse Bijbel. Ook die kunnen wij immers niet alleen in het licht van het verleden zien.”
- Ben-Chorin, Broeder Jezus, Baarn 1970, 12
- David Flusser – 1917 (Wenen) – 2000 (Jeruzalem)
Israëli, hoogleraar Nieuwe Testament en Vroeg christelijke literatuur Jodendom (Universiteit Jeruzalem)
“Om Jezus te begrijpen is de kennis van het toenmalige Jodendom onontbeerlijk. Het joodse materiaal is niet alleen daarom zo belangrijk, omdat het ons in staat stelt Jezus in zijn tijd te plaatsen, maar ook om zijn uitspraken correct te kunnen interpreteren. Wanneer wij dus de Hebreeuwse termen achter de Griekse evangelieteksten kennen, vertalen we dus het Hebreeuws en niet het Grieks.”
- Flusser, Jezus, de levensgeschiedenis van een religieus genie, Bussum 1969, 11
Stelling 1
“Jezus was een jood leefde het joodse geloof en stierf ervoor. Hij was “geboren onder de wet” (Galaten 4:4) en was niet van plan een hervormer van het jodendom te worden.”
Stelling 2
“Men kan Jezus’ plaats in de joodse stromingen nauwkeurig bepalen. Hij heeft niets gepredikt of gedaan dat verzet of haat bij de farizeeën kon opwekken. Er is geen enkel verschil tussen zijn kritiek op de farizeeën en hun eigen zelfkritiek. Indien hij zichzelf beschouwde als de Messias, dan was dat als de vervulling van de joodse verwachtingen en kon het geen reden worden voor spanning tussen hemzelf en het jodendom.”
Stelling 3
“Jezus heeft geen nieuw Godsidee uitgevonden. Zijn God is de God van Israël. Gods genade tegenover zondaars en de naastenliefde zijn Oudtestamentische concepten en werden toentertijd voornamelijk door de Farizeeën benadrukt. Zijn liefde voor de vijand is inderdaad een extreme eis, maar zijn godsdienstige openheid tegenover hoeren, tollenaars en ‘slecht gezelschap’ schokte het Jodendom van zijn tijd minder dan het vandaag de Christelijke maatschappij zou doen. Zijn onderwijs van persoonlijke zedelijke verantwoordelijkheid is van betekenis en kon op revolutionaire wijze verstaan worden, maar werd toentertijd niet als subversief beleefd. Het viel nauwelijks op, noch bij Joden, noch later bij Christenen. Daardoor vinden wij, behalve in Jezus’ eigen uitspraken reeds in het overige Nieuwe Testament nauwelijks sporen van zijn boodschap.”
- Flusser, ‘Stellingen over joden en christendom in heden en verleden’ in: Tussen oorsprong en schisma, Hilversum 1984, 259
“Ik heb uit de evangeliën geleerd dat Jezus op joodse wijze leefde en op joodse wijze bad. Ik heb er ook uit vernomen dat hij alleen de joodse schriften van het Oude Testament citeerde en zijn joodse Bijbel aanvaardde, precies zoals eigenlijk ook de christenen moeten doen. Ook voor Jezus was het Oude Testament een heilig boek. Hij legde de schrift uit volgens joodse exegetische regels en ik kon in de evangeliën nergens vinden dat de joden zijn wetsopvatting afwezen. Dat kan iedereen in de evangeliën nagaan.”
- Flusser, Het christendom, een joodse religie, Baarn 1991, 164-165
Wordt vervolgd