1-Jezus1.1-Kennismaken

1.1.2 Jezus en Pontius Pilatus

Kennismaken met de Romeinse stadhouder Pontius Pilatus, met zijn ontmoeting met Jezus en met de rol die derden daar wel en niet bij speelden.

Inleiding
In zijn wereldberoemd geworden Annalen vermeldt de grote Romeinse geschiedschrijver Tacitus Jezus en Pilatus in één enkele zin: u … die het plebs christenen noemde. De benaming is ontleend aan Christus, die tijdens de regering van Tiberius door de procurator Pontius Pilatus met de doodstraf was bestraft” (Annales XV, 44). De evangelieschrijvers weten er heel wat meer over te vertellen. Zij berichten over de ontmoeting die plaats vond tussen twee mannen uit twee verschillende werelden. De lezer die zich de moeite getroost om hun teksten nauwkeurig te lezen – en dat doen wij hier met die van Lucas – komt er achter dat de terechtgestelde niet als verliezer moet worden gezien.

Een eigenzinnig landvoogd

1 In het vijftiende jaar van de regering van keizer Tiberius, toen Pontius Pilatus Judea bestuurde, en Herodes tetrarch was over Galilea, zijn broer Filippus over het gebied van Iturea en Trachonitis, en Lysanias over Abilene – Lucas 3:1.

Elke Jood had in dat vijftiende jaar (27 van de jaartelling) te maken met Romeinse soldaten en officieren omdat die overal in het land aanwezig waren. Zij stonden onder het opperbevel van Pontius Pilatus (26-36 van de jaartelling). Jezus negeerde hem volledig. Geen uitlatingen van de rabbi uit Nazaret over deze Romeinse stadhouder die in Samaria en Judea nu niet bepaald op handen werd gedragen. Zo liet hij ’s nachts onmiddellijk na zijn ambtsaanvaarding de keizerlijke veldtekens Jeruzalem binnendragen. De bevolking was zeer verontwaardigd omdat de keizer had toegestaan dat deze buiten de muren van de hoofdstad moesten blijven. Pilatus bedreigde de grote groep van protesteerders met de dood. Toen deze mensen de hals ontblootten om door het zwaard te worden gedood gaf hij het bevel om de veldtekens weg te halen. Een andere keer liet hij echter wel een grote groep protesterende mensen ombrengen. Zij gingen niet akkoord met zijn maatregel om geld uit de rijke tempelschatkist te nemen voor de bouw van een aquaduct dat naar Jeruzalem leidde. Ook liet hij de ereschilden van keizer Tiberius – zonder diens zijn afbeelding maar wel met diens naam – in Herodes’ paleis opstellen. De bevolking ging in beroep bij de keizer in Rome waarop hij ze toch moest laten verwijderen. Ook liet hij een bijeenkomst van Samaritanen op de berg Gerizzim neerslaan. Zij hadden zich daar verzameld omdat een ‘profeet’ had beloofd om er verborgen tempelgerei uit de tijd van Mozes tevoorschijn te halen.

Pontius Pilatus was dus een hard en wreed stadhouder die groepen van ongewapende mensen liet afmaken. Hij was een eigenzinnige persoonlijkheid die echter – als het nodig was – bakzeil kon halen. Een weinig begaafde en niet erg tactische figuur waardoor hij Joods verzet opriep. Beducht voor elke mogelijke opstand tegen het Romeinse bewind koos hij voor een harde en wrede aanpak.

Een wrede Pilatus

1 Er waren op dat moment ook enkele mensen aanwezig die hem vertelden over de Galileeërs van wie Pilatus het bloed vermengd had met hun offers. 2 Hij zei tegen hen: ‘Denken jullie dat die Galileeërs grotere zondaars waren dan alle andere Galileeërs, omdat ze dat ondergaan hebben? 3 Zeker niet, zeg ik jullie, maar als jullie niet tot inkeer komen, zul je allemaal op dezelfde wijze omkomen. 4 Of die achttien die stierven doordat de Siloamtoren op hen viel – denken jullie dat zij schuldiger waren dan alle andere mensen die in Jeruzalem wonen? 5 Zeker niet, zeg ik jullie, maar als jullie niet tot inkeer komen, zul je allemaal net zo sterven als zij’ – Lucas 13:1-5.

Er waren mensen die Jezus op de hoogte brachten dat Pilatus een aantal Galileeërs – en dus landgenoten van Jezus – door het zwaard had laten ombrengen toen zij offers in de tempel brachten. Wie deze Galileeërs waren en waarom Pilatus die maatregel nam is niet bekend. Mogelijk heeft men hier te maken met een groep pelgrims die naar de tempel in Jeruzalem waren opgetrokken om er offers te brengen. Vermoedde Pilatus een opstand en greep hij daarom zo krachtdadig in? Een lastig te beantwoorden vraag maar het is wel interessant om op Jezus’ reactie te letten. Hij viel Pilatus niet aan over het voorval, noch gaf hij zijn mening over het brengen van offers. Evenmin toonde hij geen medeleven met de gevallenen. Wat hij wel gaf was een uiteenzetting over ‘zonde’ en ‘schuld’!

Men zou zich daarom kunnen afvragen of Jezus zich nu wel zo betrokken voelde bij de slachtoffers van de slachtpartij. Waarom reageerde hij met een ‘theologisch’ vraaggesprek over het probleem van de zonde? Haakte Jezus in op de toen al te wijd verbreide mening dat ziekte, lijden en dood automatisch te maken hebben met het in mindere of meerdere mate van zondigen? Een vraag die tot op vandaag nog altijd heel wat gelovigen bezighoudt. Het is daarom boeiend om Jezus over dit belangrijke onderwerp aan het woord te horen.

Op de beklemmende vraag of God mensen in dit leven bestraft voor de overtredingen van de mens tegen de medemens en tegen hemzelf, antwoordde Jezus’ tot twee keer – en dus met veel nadruk – en met ‘zeker niet, zeg ik jullie’. Zo schaarde hij zich dus aan de kant van Job die zijn vrienden probeerde te overtuigen dat de ongelukken die hem hadden getroffen, niet  door één of andere verborgen zonde of overtreding waren veroorzaakt. Jezus betoogde eigenlijk dat zulke menselijke drama’s niet tot dergelijke conclusies mogen leiden.

Pilatus telt niet mee!

3 Zeker niet, zeg ik jullie, maar als jullie niet tot inkeer komen, zul je allemaal op dezelfde wijze omkomen. …  5 Zeker niet, zeg ik jullie, maar als jullie niet tot inkeer komen, zul je allemaal net zo sterven als zij’ – Lucas 13:3 en 5.

Jezus liet het daar echter niet bij. De mensen die hem over Pilatus’ wreedheid kwamen berichtten, troffen hem aan toen hij een menigte van mensen en zijn leerlingen onderwees. Hij had het daarbij over de spanningen die zijn eigen optreden onder de bevolking zouden veroorzaken en de noodzaak om daarop te anticiperen (12:49-53). Zo deed hij een beroep op hun observatievermogen. Op grond van de weersomstandigheden konden zij toch ook weten of er slecht weer zat aan te komen! Dan konden zij toch de ontwikkelingen inschatten en ervoor zorgen om niet door de rechtbank te worden veroordeeld (12:53-59). In die zin zouden zij ook ten aanzien van God hun zaakjes op orde moeten brengen om in het oordeel overeind te staan. Daarom benadrukte hij de noodzaak om bereid te zijn.

Het ‘dan zul je allemaal net zo sterven als zij’ dat Jezus twee keer uitsprak slaat niet op het gewelddadige karakter van Pilatus’ misdaad maar op het onverwachte gebeuren ervan. Dit komt bij het voorbeeld van het instorten van de toren van Siloam nog duidelijker uit de verf. Anders gezegd, indien de mens zich niet bekeert – en zijn negatieve gedrag niet stopzet – dan moet het hem niet verwonderen dat hij er niet klaar voor is om zijn God te ontmoeten’. Wie zich echter omkeert en een positief gedrag begint te vertonen hoeft zich daar geen zorgen over te maken.

Jezus zag in deze godslasterlijke daad van Pilatus – mensen ombrengen die in de tempel offeren – een teken dat tot nadenken moest stemmen. Niet de procurator was daarbij van belang maar het voorval diende om mensen hun relatie met God en hun medemensen onder de loep te nemen. Jezus zag dat heel duidelijk in en maakte zijn leerlingen en de omstaanders erop attent. Hij trok de les uit het gebeurde in de zin van: ‘wat er is gebeurd dient als teken om jullie tot bekering aan te zetten. Die bekering kun jullie beter niet uitstellen, want voor jullie het beseffen kan jullie iets dergelijks overkomen. Van uitstel komt immers afstel.

Ontmoeting met Pilatus voorbereid

52 Tegen de hogepriesters en tempelwachters en de oudsten van het volk die op hem afgekomen waren, zei hij: ‘Als tegen een misdadiger bent u uitgetrokken met zwaarden en knuppels? 53 Dagelijks was ik bij u in de tempel, en toen hebt u geen vinger naar me uitgestoken, maar dit is uw uur, het uur van de macht van de duisternis.’ 54 Ze grepen hem vast en voerden hem weg, en brachten hem naar het huis van de hogepriester. Petrus volgde hen op een afstand – Lucas 22:52-54.

In de sfeer van de soms wrede activiteiten van Romeinse kant onder Pilatus’ bewind reisde Jezus door diens gebieden. Soms door Samaria en veel door Judea om er in de dorpen en in de steden de mensen aan te sporen om voor het koningschap van God in hun leven te gaan. Jezus had daarbij geen last van die moeilijke en lastige stadhouder. Voor hem was deze rabbi uit Galilea geen staatsgevaarlijk figuur. Noch Jezus, noch Pilatus hadden erop gerekend elkaar ooit te ontmoeten. Dat die ontmoeting er toch kwam was te wijten aan een kleine groep van machthebbers in Jeruzalem. Daar zetelde het opperste bestuursorgaan van het Joodse volk dat Sanhedrin heette. Dit bestuur van een 70-tal leden bestond uit twee partijen: de Sadduceeën en de Farizeeën.

De eerste groep was op godsdienstig gebied zeer vrijzinnig en had – hoewel in aantal in de minderheid – de touwtjes van de macht flink in handen. Ongelimiteerd collaboreerden zij met de Romeinse bezetters. De leden ervan waren de hoofdpriesters en de rijke burgers van Jeruzalem en omstreken die oudsten werden genoemd. In Jeruzalem leefden een achttal hoofdpriesterlijke families die de procurator liet meedingen voor het hogepriesterschap. Wie de grootste geldsom neertelde kreeg van hem deze zeer begeerde machtige functie toebedeeld. Automatisch bevoordeelde de nieuw benoemde hogepriester zijn eigen familieleden en gaf hen de belangrijkste functies in het grote en machtige tempelcomplex. Zij werden dan met de term overpriesters (of hoofdpriesters of hogepriesters) aangeduid. De leden van de andere hogepriesterlijke families hield hij dan te vriend. Samen met hen en de oudsten probeerde de hogepriester de macht te behouden en stelden zij als Sadduceeën alles in het werk om niet in onmin te raken met het Romeinse gezag en in het bijzonder met de landvoogd.

De tweede groep bestond uit veelal zeer geestelijk ingestelde synagogale joden. Deze Farizeeën. moesten in het Sanhedrin samen met hun schriftgeleerden opboksen tegen de Sadduceeën omdat die daarin de sleutelposities innamen en soms handelden buiten het medeweten van de Farizese bestuursleden. Bovendien beschikten de Sadduceeën over de hen ten dienste staande tempelpolitie. Deze stond onder de bevoegdheid van de tempeloverste die meestal de zoon of schoonzoon van de hogepriester was. Bovenstaand tekstgedeelte (22:52) bevestigt dat het de hoofdpriesters en de tempelleiders waren die Jezus met de hulp van hun gewapende tempelpolitie arresteerden.

Op weg naar Pilatus

66 Toen het dag werd, kwam de raad van oudsten van het volk bijeen, hogepriesters zowel als schriftgeleerden, en ze leidden hem voor in hun raadszitting – Lucas 22:66.

1 Ze stonden allen op en leidden hem voor aan Pilatus. 2 Daar brachten ze de volgende beschuldigingen tegen hem in: ‘We hebben vastgesteld dat deze man ons volk van het rechte pad afbrengt en de mensen ervan weerhoudt belastingen aan de keizer te betalen en dat hij van zichzelf zegt de messiaanse koning te zijn – Lucas 23:1-2.

Het waren dus de Sadduceeën die de ontmoeting tussen Jezus en Pilatus regelden (22:66, 23:1) . Farizeeën hadden er part noch deel aan. Dit blijkt ten eerste uit deze tekst. Daarnaast waren zij –  in tegenstelling tot de Sadduceeën – geen vrienden van de Romeinen. Voor geen goud zouden zij een Joods burger aan de door hen gehate Pilatus uitleveren. Ten derde waren de Farizese schriftgeleerden zeer mild in het straffen. Een Sanhedrin dat een doodvonnis velde werd door Farizeeën een ‘ moorddadig Sanhedrin’ beschouwd. Verder mochten zij volgens hun rechtsregels tijdens de nacht geen proces voeren. Ten vijfde moest de rechtszaak plaatsvinden in de zaal van de gehouwen steen in de tempel en dus niet in het huis van de hogepriester zoals dat bij Jezus het geval was. Ten slotte waren alle beschuldigingen niet Farizees maar Sadducees van aard. Zij vreesden immers de komst van een messias die volgens het volk het land van de Romeinen zou bevrijden. Daarom betekende Jezus’ populariteit – die nog vergroot werd door zijn ingrijpende tempeloptreden (19:45-48) – een bedreiging voor hun door de Romeinen gesteunde machtspositie. En ten laatste komen Farizeeën niet voor in de berichten over Jezus’ veroordeling. Meestal is er sprake van de hoofdpriesters en de oudsten en soms van hun schriftgeleerden die de tempelsecretarissen waren die de financiën regelden. Deze drie groepen hadden onder het voorzitterschap van de benoemde hogepriester de leiding van het grote tempelcomplex.

Om iemand tot de doodstraf te kunnen veroordelen moesten er slechts 24 leden van de 70 Sanhedrinleden aanwezig zijn. Als daarvan 13 stemmen voor een veroordeling stemden dan was dat toereikend. Dit verklaart dat de aan de macht zijnde hogepriesterlijke familie in staat was om samen met een serie collega-hoofdpriesters, secretaris-schriftgeleerden en oudsten Jezus te veroordelen. Pilatus had er de handen vol aan (Johannes 18:28-32). Zij gedroegen zich immers vastberaden en onverzettelijk. Jezus moest en zou uit de weg worden geruimd en dat het liefst door … Romeinse handen.

Oog in oog met Pilatus

1 Ze stonden allen op en leidden hem voor aan Pilatus. 2 Daar brachten ze de volgende beschuldigingen tegen hem in: ‘We hebben vastgesteld dat deze man ons volk van het rechte pad afbrengt en de mensen ervan weerhoudt belastingen aan de keizer te betalen en dat hij van zichzelf zegt de messiaanse koning te zijn.’ 3 Pilatus vroeg hem: ‘Bent u de koning van de Joden?’ Jezus antwoordde: ‘U zegt het.’ 4 Daarop zei Pilatus tegen de hogepriesters en de samengeschoolde menigte: ‘Ik vind niets waaraan deze man schuldig is.’ 5 Maar ze bleven hardnekkig beweren: ‘In heel Judea ruit hij met zijn onderricht het volk op, van Galilea tot hier!’ 6 Toen Pilatus dit hoorde, vroeg hij aan Jezus of hij uit Galilea kwam, 7 en toen hij besefte dat hij onder Herodes’ gezag viel, stuurde hij hem naar Herodes, die op dat moment in Jeruzalem verbleef – Lucas 23:1-7.

Eindelijk was het dan zover. Pilatus en Jezus stonden oog in oog. Hun ontmoeting gaf niet de indruk dat de stadhouder al over hem had horen spreken. Hij bleek hem ook niet als een opstandeling, oproerkraaier of verzetsstrijder te zien ondanks de beschuldigingen van de Sadduceeën. Die beweerden dat hij het volk zouden hebben verleid en aangezet om de keizer geen belasting te betalen. Ook zou hij van zichzelf hebben gezegd dat hij de messias was. Die term werd in het Grieks met christus vertaald en doelde sinds de tijd van Saul en David op een gezalfde koning.

Deze politieke beschuldigingen van de Sadduceeën waren bijzonder uitgekiend om op de gevoeligheid van de Romeinen in te spelen. Pilatus interesseerde zich echter alleen voor de beschuldiging dat Jezus de messias zou zijn. Dát kon immers gevaar opleveren voor Rome. Daarom vroeg hij hem of hij inderdaad de ‘koning van de Joden’ was. Jezus gaf hem een merkwaardig antwoord: ‘u zegt het’. Met welke intonatie en welke klemtoon hij dit zei is moeilijk in te schatten maar het verwonderde wel de stadhouder. Hij had wel meer te maken met Joodse verzetsstrijders die meestal tot de Rome vijandige Zeloten behoorden. Die liet hij opsluiten en terechtstellen om anderen af te schrikken. Zeer waarschijnlijk had Jezus niets van hun vurige haat tegen de Romeinen in zijn ogen. Mogelijk was dat Pilatus wel opgevallen.

De landvoogd had blijkbaar niet veel tijd nodig om er achter te komen dat hij met een onschuldig man had te maken. Daarom zei hij ook dat hij ‘niets vond waaraan deze man schuldig was’. De aanklagers beklemtoonden hardnekkig dat Jezus het volk van Galilea tot in Jeruzalem opruide. Toen de stadhouder de naam Galilea hoorde zag hij zijn kans schoon. Hij stuurde Jezus naar Herodes Antipas, de heerser van dat gebied. En zo dacht hij dat hij van hem af was!

Pilatus haalt alweer bakzeil

13 Pilatus riep de hogepriesters en de leiders en het volk bij zich 14 en zei tegen hen: ‘U hebt die man voor mij gebracht als iemand die het volk van het rechte pad afbrengt, maar u weet dat ik hem, toen ik hem in uw bijzijn verhoorde, aan geen van de zaken waarvan u hem beticht schuldig heb bevonden. 15 En Herodes evenmin, hij heeft hem immers naar ons teruggestuurd; hij heeft niets gedaan waarop de doodstraf staat. 16 Zal ik hem vrijlaten, nadat ik hem heb laten geselen…..

23 Maar ze bleven luidkeels eisen dat hij gekruisigd zou worden, en met hun geschreeuw wonnen ze het pleit: 24 Pilatus besloot hun eis in te willigen. 25 Hij liet de man gaan die wegens oproer en moord gevangen was gezet en om wiens vrijlating ze hadden gevraagd, en leverde Jezus uit aan hun willekeur. – Lucas 23:13-24

Lucas bericht dit proces heel uitvoerig. Na te hebben verteld dat Herodes Antipas geen stom woord uit zijn onderdaan uit Nazaret kreeg en Jezus terug naar Pilatus had gestuurd richt hij de schijnwerpers opnieuw op de Romeinse landvoogd. De woordenstrijd tussen Pilatus en de hoofdpriesters en de oudsten werd voortgezet. De procurator kon er echt niet onderuit! Duidelijk zette hij al zijn kaarten op vrijspraak. Dit blijkt uit zijn argumentatie! De beschuldiging klopt niet, Herodes vindt hem ook niet schuldig en hij verdient de doodstraf niet!

Men zou niet verwachten dat zulke hoogwaardigheidsbekleders – hoofdpriesters, schriftgeleerden en oudsten (22:66 en 23:1) – zo zouden staan schreeuwen. Zij wilden echt van Jezus af en dat deden zij nog wel ten gunste van de zeloot Barabbas (23:18). Bijzonder inconsequent want als een dergelijke vrijheidsstrijder voldoende volgelingen onder de bevolking zou krijgen dan zou dat niet alleen de Romeinen in moeilijkheden brengen maar ook een gevaar betekenen voor hun positie als collaborateurs. ‘Pilatus praatte opnieuw op hen in omdat hij Jezus wilde vrijlaten’ (23:10). Echter zonder succes. Voor de derde keer ondernam hij een poging: ‘Wat voor kwaad heeft die man dan gedaan? Ik heb niets gevonden waarvoor hij de doodstraf verdient’ (23:22). Het geschreeuw van de hoofdpriesters, de oudsten en de door hen opgehitste groep mensen voor het paleis van de stadhouder, werd zeer heftig. En … Pilatus ging door de knieën. Hij voelde er niet veel voor maar toch liet hij Jezus kruisigen.

Ter afronding

Eens te meer zwichtte Pilatus onder de druk die op hem werd uitgeoefend. Johannes vertelt dat de hoofdpriesters en hun dienaars hem zelfs chanteerden door tegen hem te zeggen dat hij dan geen vriend van de keizer zou zijn (18:12). Pilatus kon zich er niet toe zetten genoeg tegenstand te bieden. Hij verloor zoals al eerder was gebeurd! De landvoogd velde het vonnis waarop de Sadducese tempelleiding had aangestuurd! Bij Lucas blijkt overduidelijk dat de Romeinen en de Sadduceeën verantwoordelijk waren in deze zaak terwijl Jezus, de Farizeeën en het ‘hele’ Joodse volk geen blaam treft! Het volk blijkt zich zelf op de borst te slaan – een teken van grote droefheid – dat Jezus’ op deze wijze aan zijn einde kwam.

26 Toen Jezus werd weggeleid, hielden de soldaten een zekere Simon van Cyrene aan, die net de stad binnenkwam. Ze legden het kruis op zijn rug en lieten het hem achter Jezus aan dragen. 27 Een grote volksmenigte volgde Jezus, evenals enkele vrouwen die zich op de borst sloegen en over hem weeklaagden. 28 Jezus keerde zich echter naar hen om en zei: ‘Dochters van Jeruzalem, huil niet om mij … – Lucas 23:26-27.

48 De mensen die voor het schouwspel samengekomen waren en de gebeurtenissen hadden gadegeslagen, keerden terug naar huis, terwijl ze zich op de borst sloegen – Lucas 23:48-49