4-Griekse testament4.3-VerdiepenJohannes

4.3.11 De proloog deel 10 – Mozes en ‘de eerste’ Jezus

Inleiding

De lezer die vandaag de proloog van het Johannesevangelie onder ogen krijgt en bij vers 17b aanbelandt, treft er Jezus Christus aan. Linea recta kan hij of zij dan denken aan de man van Nazaret, de profeet van Galilea, de rabbi met zijn leerlingen in heel Palestina en de messias voor Israël. Of nog aan de Christus van de kerken. Synagogale lezers uit Johannes’ publiek, die zijn Griekstalige proloog lezen (of horen voorlezen) maken bij de Griekse naam Jēsous (die in alle Bijbelvertalingen in het Nederlands met Jezus wordt weergegeven) automatisch de verbinding met de Jēsous in hun Griekse Bijbel. Deze naamgeving is de vertaling van het Hebreeuwse jehōsjhua, die alle Bijbelvertalingen in de Nederlandse met de naam Jozua weergeven. Deze vaststelling nodigt de lezers van vandaag uit om terug te koppelen naar de boekrol Jozua en met name naar de proloog ervan.

Vatten huidige lezers, na de vaststelling van de gelijknamigheid tussen Jezus en Jozua, dit louter als een neutrale kennisgeving op? Of moeten zij er meer achter zoeken? De getuige Johannes in de proloog formuleert twee parallelle enkelvoudige zinnen met daarin ‘… door Mōuseōs  (d.i. Mozes) gegeven // … door Jēsous geworden’ (1:17). Wat heeft dit bij elkaar plaatsen van deze namen bij de synagogale lezers van toen opgeroepen? Hun voorkennis op grond van hun Bijbel zal hen beslist aan het koppel Mozes-Jozua hebben doen denken! Het lijkt daarom de moeite waard om – voor zover mogelijk – na te gaan of er sprake is van een door Johannes bedoelde link. En of die ergens (of nergens) toe leidt?

1. De ‘Jezus’ in de Hebreeuwse Bijbel is Jozua

Jozua is een uitermate belangrijke figuur in Israëls geschiedenis. Over zijn afstamming is niets anders bekend dan dat hij bij de stam Efraïm hoort en de zoon van Nun is, wiens naam misschien ‘vis’ betekent. Aanvankelijk heet hij Hōsjē‘a of Hosea en die naam betekent ‘bevrijding, hulp of heil’ (Numeri 13:8; Deuteronomium 32:44). Samen met elf anderen krijgt hij de opdracht om het nieuwe land te verkennen. Op dat moment geeft Mozes hem plotseling een andere naam: Jehōsjhua. Het toekennen van een andere naam gebeurt bijvoorbeeld ook bij Jakob. JHWH geeft hem de naam ‘Israël’ en hij omkleedt dit met een specifieke reden (Genesis 32:28). Ook Jakob zelf verandert de naam, die zijn vrouw Rachel aan haar pasgeboren zoon heeft gegeven (Genesis 35:18). Ben-Oni (zoon van mijn ellende) moet wijken voor ‘Ben-Jamin’ (zoon van de rechterhand). In de Hebreeuwse Bijbel is het een bekend gegeven dat een naamverandering voorkomt als er sprake is van een wijziging van de bestemming of van de functie van de persoon in kwestie.

Mozes plaatst voor de naam Hosea de Hebreeuwse medeklinker jod (y). Die jod leidt de eerste lettergreep van Gods eigennaam JHWH in, die trouwens ook met een andere klinker (e, i, o of u) kan fungeren. Er een reden voor opgeven, doet hij niet. Het heeft er echter veel van weg dat Mozes met deze gewijzigde naam jehōsjhua – die nu dus ‘JHWH bevrijdt’ betekent – hint naar het feit dat JHWH dit  nieuwe land voor de Israëlieten zal bevrijden van hun vijanden. Het zou ook kunnen dienen om Hosea, die al van jongs af aan Mozes’ dienaar is (Numeri 11:28), steeds te helpen beseffen dat Israëls God JHWH aan de basis ligt van elke bevrijding, die hij als Israëls leider en legeraanvoerder zal weten te bewerkstelligen.

2. Mozes en Jozua

Het samen vermelden van Mozes en Jozua door de getuige Johannes (1:17) klinkt de synagogale lezers van de proloog dus heel bekend in de oren. Zij hebben beide figuren immers leren kennen als de door JHWH aangewezen en door het volk erkende leiders. In de bijbelverhalen ontpoppen zij zich als JHWH’s trouwe dienaren, die elk een persoonlijke relatie met hem hebben. Al snel blijkt Jozua niet meer los te zien en te denken van zijn meester Mozes. Op heel belangrijke momenten wijkt hij niet van diens zijde.

a. Jozua aan Mozes’ zijde

Als het volk van Israël onder de leiding van Mozes in de woestijn door de Amalekieten wordt aangevallen, dan zegt Mozes tegen Jozua: ‘Kies ons mannen uit, trek uit, strijd tegen Amalek, morgen zal ik op de heuveltop staan met de staf Gods in mijn hand’ (Exodus 17:9)

  1. Enkele weken daarna draagt JHWH Mozes op om tot hem op de berg te komen. Dat doet hij en hij neemt Jozua mee de berg op (Exodus 24:12-13). Uit de verdere verhalen blijkt dat deze Mozes niet helemaal tot boven vergezelt. Onderweg blijkt hij op hem te wachten. Het verhaal leert dat Jozua Mozes’ dienaar of mesjārēt wordt genoemd. Die Hebreeuwse term wordt meestal gebruikt voor iemand die in de dienst van een meester of een koning staat. Jozua spreekt Mozes dan ook aan met ‘mijn heer’ of ’adōnī (Numeri 11:28).
  2. Als later Mozes de berg afdaalt met de twee stenen platen waarop de tien ‘woorden’ (d.i. beter weergegeven dan met ‘geboden’) staan, dan vertelt Jozua hem dat er geschreeuw vanuit de legerplaats klinkt. Beneden aangekomen, wordt Mozes bij het overzien van de situatie in de legerplaats woedend en werpt de twee platen op de grond. Jozua is dus naast Mozes de enige die dit eerste duo platen in hun geheel heeft gezien (Exodus 32:17)
  3. Weer een tijd later moet Mozes Jozua oproepen om samen met hem mee in de tent van de samenkomst te staan. Hij moet er JHWH’s bevelen ontvangen in afwachting van Mozes’ overlijden (Deuteronomium 31:14).  
  4. In de tent van de samenkomst spreekt JHWH met Mozes van aangezicht tot aangezicht, zoals iemand spreekt met zijn vriend. Als hij daarna buitenkomt, blijft zijn dienaar Jozua, die een jonge man wordt genoemd in de tent. Het wekt de indruk dat hij op haar blijft passen (33:11).

b. Jozua spiegelt Mozes

De toenmalige synagogebezoekers en lezers van het Johannesevangelie hebben eveneens weet van heel wat overeenkomsten tussen beide grote figuren. En dit zowel op het vlak van hun eigenschappen, van hun handelen als van hun spreken, al dan niet in opdracht van JHWH met wie zij beiden elk een hechte relatie blijken te hebben. De  onderstaande uitvoerige reeks van parallelle teksten onderbouwt een dergelijke observatie.

1 Mozes en Jozua trekken op heilige grond hun sandalen uit

  • ‘Daarop zei JHWH: Kom niet dichterbij: doe uw sandalen van uw voeten, want de plaats, waarop gij staat, is heilige grond’ (Exodus 3:5)
  • ‘De vorst van het heer van JHWH zei: Doe uw sandalen van uw voeten, want de plaats waarop gij staat, is heilig’ (Jozua 5:15)

2 Mozes leidt het volk door de zee en Jozua doet dat door de Jordaan

  • ‘Toen strekte Mozes zijn hand uit over de zee en de HERE deed de zee de gehele nacht door een sterke oostenwind wegvloeien, maakte haar droog, en de wateren werden gespleten. Zo gingen de Israëlieten in het midden der zee op het droge; terwijl rechts en links de wateren voor hen waren als een muur … Maar de Israëlieten gingen op het droge midden door de zee en de wateren waren hun rechts en links als een muur’ (Exodus 14:21-22, 29 )
  • ‘Het geschiedde nu, toen het volk uit zijn tenten opbrak om de Jordaan over te trekken …  Toen trok het volk over, tegenover Jericho. Doch de priesters die de ark van het verbond van JHWH droegen, bleven onbeweeglijk staan op het droge, midden in de Jordaan, terwijl geheel Israël op het droge overtrok, totdat het ganse volk de overtocht over de Jordaan voleindigd had’ (Jozua 3:14-17)

3 Mozes en Jozua gebruiken (zoals de latere profeten) de bodeformule ‘zo zegt JHWH’

  • ‘JHWH zei tot Mozes: Nu gij gaat terugkeren naar Egypte, … Dan zult gij tot Farao zeggen: Zo zegt JHWH: Israël is mijn eerstgeboren zoon’. ‘Gij zult tot hem zeggen: zo zegt JHWH: laat mijn volk gaan, om mij te dienen’ (Exodus 4:21-22; 8:20)
  • ‘Jozua zei tot het gehele volk: Zo zegt JHWH, de God van Israël: aan de overzijde der Rivier hebben oudtijds uw vaderen gewoond, Terach, de vader van Abraham en de vader van Nachor, en zij hebben andere goden gediend (Jozua 24:2)

4 JHWH spreekt rechtstreeks met Mozes en met Jozua

  • JHWH sprak tot Mozes van aangezicht tot aangezicht, zoals iemand spreekt met zijn vriend’ (Exodus 33:11)
  • JHWH sprak tot Jozua: Zie, ik geef Jericho met zijn koning, de krachtige helden, in uw macht’ (Jozua 6:2). ‘JHWH sprak tot Jozua’ (Jozua 20:1)

5 Mozes en Jozua voeren JHWH’s opdracht uit: zij heiligen het volk

  • ‘JHWH zei tot Mozes: Ga tot het volk; heilig hen heden en morgen, en laten zij hun klederen wassen … Toen daalde Mozes de berg af naar het volk; hij heiligde het volk en zij wiesen hun klederen’ (Exodus 19:9 en 14)
  • Sta op, heilig het volk en zeg: Heiligt u tegen morgen, want, zo zegt JHWH, de God van Israël: er is een ban onder u, Israël, gij kunt geen stand houden voor uw vijanden, voordat gij de ban uit uw midden hebt verwijderd …’ (Jozua 7:13 en 16 )

6 Mozes en Jozua bouwen een altaar bij / op de berg brengen slacht- en vredeoffers

  • ‘Mozes schreef al de woorden van JHWH op. Vroeg in de morgen bouwde hij een altaar onder aan de berg (Sinaï), met twaalf opgerichte stenen overeenkomstig de twaalf stammen van Israël. Toen zond hij de jongelingen van de Israëlieten heen, en zij brachten brandoffers en offerden stieren als vredeoffers voor JHWH’ (Exodus 24:4-5)
  • ‘Toen bouwde Jozua een altaar voor JHWH, de God van Israël, op de berg Ebal, zoals Mozes, de knecht van JHWH, de Israëlieten geboden had, naar hetgeen geschreven stond in het boek van de thora van Mozes; een altaar van onbehouwen stenen, die men met geen ijzer bewerkt had; zij brachten daarop brandoffers aan JHWH en slachtten vredeoffers’ (Jozua 8:30-31)

7 Mozes en Jozua stellen de thora op schrift op de berg

  • Mozes schreef al de woorden van JHWH op. Vroeg in de morgen bouwde hij een altaar onder aan de berg, met twaalf opgerichte stenen overeenkomstig de twaalf stammen van Israël’ (Exodus 24:4)
  • Dáár (op de Ebal) schreef hij (Jozua) op de stenen een afschrift van de thora van Mozes, hetwelk hij opschreef ten aanschouwen van de Israëlieten’ (Jozua 8:32).

8 Mozes en Jozua lezen de woorden van het verbond / thora voor aan het volk

  • ‘Hij nam het boek van het verbond en las het voor de oren van het volk en zij zeiden: Alles wat JHWH gesproken heeft, zullen wij doen en daarnaar zullen wij horen’ (Exodus 24:7)
  • ‘Daarna las hij (Jozua) al de woorden van de thora voor, … naar alles wat in het boek van de thora geschreven stond. Er was geen woord van al hetgeen Mozes geboden had, dat Jozua niet voorlas aan de gehele gemeente van Israël en de vrouwen, de kinderen en de vreemdelingen, die met hen meegegaan waren’ (Jozua 8:34-35)

9 Mozes en Jozua vieren samen met de Israëlieten het Pascha op de 14de dag van de maand

  • ‘En gij zult het bewaren tot de 14de dag van deze maand; dan zal de gehele vergadering van de gemeente van Israël het slachten in de avondschemering (Exodus 12:6). ‘Zij vierden het Pascha in de eerste maand, op de veertiende dag van de maand, in de avondschemering, in de woestijn Sinai; juist zoals JHWH Mozes geboden had, deden de Israëlieten’ (Numeri 9:5)
  • ‘Terwijl de Israëlieten te Gilgal gelegerd waren, vierden zij het Pascha op de veertiende dag van die maand, des avonds, in de vlakten van Jericho; en zij aten, daags na het Pascha, van de opbrengst van het land, ongezuurde broden en geroost koren, op dezelfde dag’ (Jozua 5:10-11)

10 Mozes en Jozua pleiten bij JHWH voor het volk dat heeft gezondigd

  • Ik wierp mij dan voor JHWH neer – 40 dagen en 40 nachten lag ik neergeworpen – , omdat JHWH gezegd had u te zullen verdelgen, en ik bad tot JHWH. Ik zei: Here JHWH, vernietig uw volk en erfdeel niet, dat gij bevrijd hebt door uw grootheid, dat gij met een sterke hand uit Egypte hebt geleid.  Denk aan uw knechten, aan Abraham, Isaak en Jakob; let niet op de hardheid van dit volk noch op zijn goddeloosheid en zijn zonde, opdat het land, waaruit gij ons geleid hebt, niet zegge: omdat JHWH hen niet kon brengen in het land, dat hij hun toegezegd had, en omdat hij hen haatte, heeft Hij hen uitgeleid om hen te doden in de woestijn. Zij zijn toch uw volk en uw erfdeel, dat gij door uw grote kracht en uw uitgestrekte arm hebt uitgeleid’ (Deuteronomium 9:25-29)
  • Jozua scheurde zijn klederen en wierp zich op zijn aangezicht ter aarde voor de ark van JHWH tot aan de avond, hij en de oudsten van Israël, terwijl zij zich stof op het hoofd strooiden. En Jozua zei: Ach, Here JHWH, waarom hebt gij dit volk dan toch over de Jordaan laten trekken, wanneer gij ons in de macht der Amorieten wilt geven, zodat die ons te gronde richten? Hadden wij maar besloten aan gene zijde van de Jordaan te blijven! Och, Heer, wat zal ik zeggen, nu Israël zijn vijanden de rug heeft toegekeerd? Wanneer de Kanaänieten en alle inwoners van het land het horen, zullen zij ons omsingelen en onze naam van de aarde uitroeien. En wat zult gij dan voor uw grote naam doen?’ (Jozua 7:6-9)

11 Zegen en vloek moeten bij de Ebal en de Gerizzim worden uitgesproken, Jozua doet het

  • ‘Zie, ik houd u heden zegen en vloek voor:  zegen, wanneer gij luistert naar de geboden van JHWH, uw God, die ik u heden opleg; maar vloek, indien gij naar de geboden van JHWH, uw God, niet luistert en afwijkt van de weg die ik u heden gebied, door het achterna lopen van andere goden, die gij niet gekend hebt. Wanneer nu JHWH, uw God, u gebracht zal hebben in het land, dat gij in bezit gaat nemen, dan zult gij de zegen uitspreken op de berg Gerizzim en de vloek op de berg Ebal, liggen zij niet aan de overzijde van de Jordaan achter de westelijke heerbaan, in het land der Kanaänieten, die in de vlakte wonen, tegenover Gilgal bij de terebinten van More?’ (Deuteronomium 11:26-32)
  • ‘Dáár schreef hij op de stenen een afschrift van de wet van Mozes, hetwelk hij opschreef ten aanschouwen der Israëlieten. Geheel Israël nu, zijn oudsten, de opzieners en zijn rechters stonden aan weerszijden van de ark, tegenover de levitische priesters, die de ark van het verbond van JHWH droegen, zowel vreemdelingen als geboren Israëlieten, de ene helft tegenover de berg Gerizzim en de andere helft tegenover de berg Ebal, zoals Mozes, de knecht van JHWH, vroeger geboden had, om het volk Israël te zegenen. Daarna las hij al de woorden der wet voor, de zegen en de vloek, naar alles wat in het boek van de thora geschreven stond. Er was geen woord van al hetgeen Mozes geboden had, dat Jozua niet voorlas aan de gehele gemeente van Israël en de vrouwen, de kinderen en de vreemdelingen, die met hen meegegaan waren’ (Jozua 8:32-35) 

12 Mozes schrijft de voor het Pascha vereiste besnijdenis voor en Jozua voert het uit

  • ‘Maar wanneer een vreemdeling bij u vertoeft en JHWH het Pascha wil vieren, dan zal ieder van het mannelijk geslacht, die bij hem behoort, besneden worden; eerst dan mag hij naderen om het te vieren; hij zal gelden als in het land geboren. Maar geen enkele onbesnedene mag ervan eten’ (Exodus 12:48)
  • ‘Toen het gehele volk zich tot de laatste man toe had laten besnijden, bleven zij waar zij waren in de legerplaats, totdat zij hersteld waren … terwijl de Israëlieten te Gilgal gelegerd waren, vierden zij het Pascha op de veertiende dag van die maand, des avonds, in de vlakten van Jericho’ (Jozua 5:8, 10)

13 JHWH was met Mozes én met Jozua

  • ‘Evenzeer als wij naar Mozes gehoord hebben, zullen wij naar jou horen; moge maar JHWH, jouw God, met jou zijn, zoals hij met Mozes geweest is’ (Jozua 1:17)
  • En JHWH was met Jozua en de mare van hem ging door het gehele land’ (Jozua 6:27)

14 Mozes en Jozua worden allebei ‘de knecht van JHWH’ genoemd

  • ‘Het geschiedde na de dood van Mozes, de knecht van JHWH, …’ ( Jozua 1:1)
  • ‘Het geschiedde na deze gebeurtenissen, dat Jozua, de zoon van Nun, de knecht van JHWH, stierf, 110 jaar oud’ (Jozua 24:2)

15 Mozes en Jozua overlijden op ongeveer dezelfde oude leeftijd

  • ‘Mozes was 120 jaar oud, toen hij stierf; zijn oog was niet verduisterd en zijn kracht was niet geweken’ (Deuteronomium 34:7)
  • ‘Het geschiedde na deze gebeurtenissen, dat Jozua, de zoon van Nun, de knecht van JHWH, stierf, 110 jaar oud’ (Jozua 24:2)

c. Mozes benoemt Jozua tot zijn opvolger

Naast de vele overeenkomsten tussen beide grote figuren is er nog het feit dat JHWH Mozes opdraagt om Jozua de handen op te leggen (Numeri 27:18-23). Dit uitermate belangrijke gebeuren wordt hier dan ook tot drie (!) keer toe vermeld (27:18, 20, 23). Hiermee wordt hij aangesteld als militaire leider en bijgevolg zullen de Israëlieten naar hem luisteren. Hij is immers de geknipte man, want hij is vervuld van geest (27:18). Ja, zelfs vol van de geest van de wijsheid verduidelijkt Deuteronomium 34:9. Deze geest manifesteert zich als JHWH’s inzettingen en verordeningen worden toegepast (Deuteronomium 4:6). Jozua blijkt daaraan te beantwoorden.

Bovendien moet Mozes een deel van zijn eigen heerlijkheid (Hebr. hōd) op Jozua leggen (20a). Dit Hebreeuwse woord kan ook vertaald worden met ‘hoogheid’ en ‘majesteit’. Veelal wordt het gebruikt met betrekking tot God en de koning. In Mozes’ geval valt het op te vatten als ‘waardigheid’ of ‘gezag’. Het doet enigszins denken aan Elisa, die een dubbel deel van Elia’s geest krijgt toebedeeld (2 Koningen 2:9 en 15). Net als Mozes blijkt Jozua dus te fungeren als de verbindende en gezaghebbende schakel met het volk.

Vanaf het overlijden van Mozes zet Jozua het werk van Mozes niet alleen voort, maar hij blijkt het zelfs te vervolledigen. Mozes mag immers het nieuwe land niet binnengaan om het voor het volk Israël in te nemen. In opdracht van JHWH neemt Jozua deze of die taak voor zijn rekening,

  • ‘En JHWH zei tot hem: Dit is het land, dat ik Abraham, Isaak en Jakob onder ede beloofd heb met deze woorden: aan uw nageslacht zal ik het geven. Ik heb het u met uw ogen laten zien, maar gij zult daarheen niet overtrekken. Toen stierf Mozes, de knecht van JHWH, aldaar in het land Moab, volgens het woord van JHWH’ (Deuteronomium 34:4-5)
  • ‘Het geschiedde na de dood van Mozes, de knecht van JHWH, dat de JHWH tot Jozua, de zoon van Nun, de dienaar van Mozes, zei: Mijn knecht Mozes is gestorven; welnu, maak u gereed, trek over de Jordaan hier, gij en dit gehele volk, naar het land, dat ik hun, de Israëlieten, geven zal. Elke plaats die uw voetzool betreden zal, geef ik jullie, zoals ik tot Mozes gesproken heb’ (Jozua 1:1-3).

Hiermee komen de uittocht en de woestijnperiode voor de Israëlieten tot een einde. De intocht vormt een scharniermoment en er begint een nieuw tijdperk in Israëls geschiedenis. Het manna dat in de vorige tijd het volk van voedsel voorzag, houdt definitief op. De Israëlieten zullen voortaan van de gewassen van het land moeten leven. Het wordt duidelijk dat de eerdere relationele driehoek van JHWH-volk-Mozes vervangen wordt door die van JHWH-volk-Jozua. Zo begint Jozua o.a. tot het volk te spreken wanneer Mozes is uitgesproken (Jozua 1:1 en 18).

3. De proloog in de boekrol Jozua – 1:1-9

De boekrol Jozua begint met een duidelijk afgebakende en markante proloog (1:1-9). Daarin geeft JHWH hem een opdracht (1-5) en een bemoediging mee (6-9).

a. Jozua’s opdracht –  1:1-5

Na de dood van Mozes spreekt JHWH met Jozua. Hij geeft hem de opdracht om samen met het volk het land Kanaän binnen te trekken. Het wordt een nieuw hoofdstuk in het leven van Jozua en het van het volk. Hoewel in deze aanhef de naam van de gestorven Mozes nog klinkt als een klok: hij is JHWH’s knecht (1:1,2), JHWH heeft Mozes gesproken (1:3) en hij is met Mozes geweest (1:5). Jozua moet zich absoluut geen zorgen maken. JHWH heeft immers tegen Mozes gezegd dat na het overtrekken van de Jordaan Jozua en het volk het hele land zullen innemen (1:2-3). Nergens zal ooit iemand hen kunnen tegenhouden (1:4-5). Drievoudig garandeert JHWH dat het zal lukken, want hij zal (1) met hen zijn, (2) hen niet laten vallen en (3) hen niet verlaten (1:5) Toetsteen? Zó is JHWH met Mozes geweest en zo zal JHWH ook met Jozua zijn. JHWH stelt zich ten aanzien van deze twee leiders op eenzelfde manier op.

b. Jozua wordt aangemoedigd en gefocust op zijn taak – 1:6-9

Van Godswege moet Mozes Jozua instructies geven, hem sterken en bemoedigen, omdat hij aan het hoofd van het volk het land zal innemen (Deuteronomium 3:28-29). Tot twee keer toe zegt Mozes inderdaad tegen hem: ‘wees sterk en moedig’ (31:7 en 23). Hier in de proloog van de boekrol Jozua doet JHWH dat ook en wel tot drie keer (!) toe: wees sterk en moedig (2x) en sidder niet en wees niet verschrikt (1:6a, 7a, 9a). JHWH maakt in zijn korte toespraak (van in het Hebreeuws slechts 75 woorden) nog meer herhalingen. Lezers op deze website weten allang dat in de teksten van het Oude Israël er erg veel woord(groep)en worden herhaald. Het is een manier, die de schrijvers of hun vertellers aanwenden om de focus en de nadruk te leggen op wat in hun ogen en veelal ook in die van JHWH essentieel achten. Samen met hun respectievelijke posities in de tekst coachen zij de lezers en of hoorders naar de beoogde betekenis(sen). In de onderstaande presentatie van deze tekst (Jozua 1:6-9) staan de herhaalde woord(groep)en in eendere kleuren. Er volgt een korte woordstatistiek van die woord(en) herhalingen, verwijswoorden en min of meer equivalente uitdrukkingen. Zij helpen duidelijk te maken waar de nadruk en het zwaartepunt in JHWH’s toespraak liggen. Dat

Woordstatistiek

  • 6x: de hele thora – 7b / daarvan (nl. de hele thora) – 7d / deze boekrol van de thora – 8a / dat (idem) -8 / daaraan (idem) – 8c / alles wat daarin geschreven is – 8c
  • 5x: wees sterk en moedig (6a,7a,9a) + sidder niet en word niet verschrikt (9b)
  • 3x: slagen / doel bereiken / voorspoedig zijn (7e,8d,8d)
  • 3x: overal waar jij gaat / op jouw wegen / overal waar jij gaat (7e,8d,9d)
  • 2x: heeft geboden (7c,9a)
  • 2x: je eraan houden, ernaar handelen (7b,8c)
  • 2x overeenkomstig ((7b,8c)
  • 2x: niet afwenden / afwijken (7d,8a)
  • 2x: niet rechts en niet links (7d)
  • 2x: dag en nacht (8b)
  • 2x: de hele / alles daarin (7b,8c)

JHWH zet in met: sterke en moed voor … (1:6)

Waarom moet Jozua (lichamelijk) sterk zijn en (mentaal) moedig of wilskrachtig zijn? In de eerste plaats moet hij zich inzetten om het land aan het volk te bezorgen, waarbij hij tegenstand van de inwoners mag verwachten (1:6).

en ook voor … (1:7)

In de tweede plaats echter moet hij zich houden aan en handelen conform de hele thora, omdat Mozes hem dat heeft geboden. Blijkbaar acht JHWH het nodig om hem ook voor concreet naleven van de thora sterkte en moed toe te wensen. Jozua moet dit immers uitvoeren zonder zich van die hele thora af te wenden, niet naar rechts noch naar links! Kortom: louter handelen naar wat JHWH voorschrijft. Als hij het verwezenlijkt dan krijgt hij JHWH’s garantie op succes, waar hij ook zal gaan!

In zijn spreken en in zijn denken (1:8)

JHWH reikt hem daarvoor tools aan: hij dient deze boekrol van de (i.e. dus de hele) thora ‘in zijn mond te hebben’ (8a). Anders gezegd: hem op de lippen hebben en dus hoorbaar maken door prevelen of hardop lezen. En gedurende de dag én de nacht erover mediteren (8b). Dit allemaal opdat zijn handelen zal sporen met alles wat er in de thora is geschreven (8c). JHWH garandeert Jozua dan (nog eens) succes op al zijn wegen (7e en 8d) met daarboven op voorspoed (8d).

JHWH rondt af (1:9)

Voor de derde keer (!) zegt JHWH tegen Jozua: ‘wees sterk en wees moedig’ en hij herinnert hem eraan dat hij hem dit had geboden (9a). Hij doet dit met de dubbele gebiedende wijs (9a) en hij formuleert het daar bovenop negatief en nog versterkt: ‘wees niet bang en laat je niet afschrikken’ (9b). Hij rondt zijn opdracht niet af met het gebruikelijke ‘JHWH is met jou’ in het vooruitzicht van de komende strijd (zoals bijvoorbeeld in Deuteronomium 20:1 en 4 en in Jozua 1:17). In tegenstelling tot de weergaven in zowat alle bijbelvertalingen vertaalt Hebreeuws docent dr. Piet van Midden van de Tilburg University terecht en getrouw volgens de brontekst: ‘met jou, is JHWH’. Die klemtoon, waarop Van Midden wijst,maakt dat dit een heel andere impact heeft op Jozua. Hij mag zich verzekerd weten dat wáár hij, Jozua ook naar toe gaat, dat dáár JHWH bij hem zal zijn. De woordvolgorde doet er dus echt wel toe, net zoals ook Maarten Luther stelt dat de woorden in hun oorspronkelijke volgorde moeten behouden blijven (zie 4. Griekse Testament 3. Verdiepen 3. De proloog – deel 2. Een netwerk van hecht verbonden woorden en begrippen. Johannes 1.1-5). Jozua hoort JHWH er verder nog jouw God aan toevoegen. Het accentueert extra Jozua’s persoonlijke relatie met JHWH, die met hem meegaat!

5. JHWH’s bemoediging en aansporing kort samengevat – 1:6-9

Het tweede deel (1:6-9) van Jozua’s proloog  (1:1-9) zet JHWH in en rondt hij af met het inspreken van sterkte en moed, zodat Jozua zijn militaire opdracht tot een succes kan maken. In beide gevallen gebruikt hij daarvoor één samengestelde zin (1:6bc en 9bc). Zij omarmen het hoofdgedeelte in acht (!) enkelvoudige zinnen (1:7b-8d), waarin de focus ligt op een leeropdracht. Deze betreft het zich ononderbroken eigen maken van de hele geschreven thora en deze overeenkomstig in de praktijk omzetten. Het lijkt erop dat in JHWH’s optiek de militaire en de thora-opdracht samen horen. Echter, laatstgenoemde lijkt de doorslag te zullen geven voor het welslagen. De kleine statistiek over de herhalingen en equivalenten bevestigt en versterkt deze vaststelling. Duidelijk wordt tenslotte dat, waar Jozua zich ook in het land zal begeven, hij JHWH, zijn God aan zijn zijde zal hebben.

6. De relatie tussen Mozes en Jozua in de Bijbel en in de proloog van Johannes (1:17)

In het bewustzijn van de synagogale lezers en hoorders van de proloog van Johannes is Jozua de onbetwiste opvolger van Mozes. Deze is de hoofdfiguur van de uittocht bij uitstek en Jozua is die van de intocht. Hij verwezenlijkt JHWH’s en Mozes’ doel: het volk Israël tot in het land Kanaän brengen en het doen beërven. Jozua is dus niet louter Mozes’ opvolger, noch een kopie van die grote leider en profeet. Jozua luistert getrouw naar Mozes en hij bevindt zich telkens op één lijn met zijn meester. Hij begint te spreken, wanneer Mozes is uitgesproken en treedt dan in diens voetsporen. Na hem wordt Jozua ook een groot leider en profeet. Hij zet niet alleen Mozes’ werk voort, maar hij vult hem ook aan. Jozua bezit immers de kwaliteiten van een militaire leider, die Mozes niet heeft.

Het allerbelangrijkste is echter dat Jozua, de door Mozes geschreven en voorgeschreven thora aan het volk voorhoudt. Hij heeft een praktische visie op die thora en hij helpt het volk om haar concreet te verwerkelijken. Zo roept hij de Israëlieten op om een keuze voor JHWH en tegen de andere goden te maken. Zelf vervult hij in dit opzicht een voorbeeldfunctie. Jozua zegt immers publiekelijk: ‘ik en mijn huis, wij zullen JHWH dienen!’ (Jozua 24:15). Hierop reageert het volk met ‘JHWH onze God, zullen wij dienen, en naar zijn stem zullen wij horen’ (24:24).  

7. Overwegingen bij de relatie tussen Mozes en Jozua (als eerste Jezus) en de Jezus van Johannes

In de vorige bijdrage is er uitvoerig stilgestaan bij de rol van Mozes met betrekking tot de thora. Hij blijkt hem niet alleen te hebben geschreven, geboden en uitgelegd, maar ook te hebben gegeven (zie …). Dat laatste brengt de getuige Johannes in de proloog (Johannes 1:17) in herinnering: 

In deze twee parallelle enkelvoudige zinnen (17a en 17b) nemen Mozes en Jezus overeenkomstige posities in. De Griekstalige naam Jezus doet Johannes’ synagogale lezers ongetwijfeld terugkoppelen naar de eerdere Jezus (of Jozua) in hun Griekse Bijbel. Vanzelfsprekend komen de voor hen bekende gegevens en de betekenis over de relatie tussen Mozes en Jozua (als ‘de eerste Jezus’) op in hun gedachten. Van dit duo grote figuren kan worden gezegd dat:

  • zij onlosmakelijk bij elkaar horen. Als leerling volgt Jozua zijn meester Mozes op de voet en hij wijkt geen moment van diens zijde. Bij zijn optreden en activiteiten spiegelt hij hem zowel tijdens diens leven als daarna. Voor beiden staat JHWH’s thora centraal bij alles wat zij ondernemen;
  • zij als trouwe dienaren van JHWH een persoonlijke relatie met hem hebben en doeltreffende verbindende schakels tussen hem en het volk;
  • Jozua zich ontpopt als Mozes’ kwaliteitsvolle opvolger en in allerlei opzichten op diens hoogte terechtkomt: leider, profeet, voorbeeld, empathisch middelaar, knecht van JHWH en trouw aan de thora, die hij temidden van het volk in de praktijk tot zijn recht doet komen.

Samenvattend zou men over Mozes en Jozua, qua hun relatie en hun respectievelijk handelen, als van een metaforisch tweeluik kunnen spreken.

Vraagstelling

De getuige in de proloog van Johannes presenteert in 1:17 een parallellie tussen Mozes en Jezus. Johannes’ synagogale lezers hebben op grond van de verhalen in hun Hebreeuwse en Griekse Bijbel

weet van een heel sterke overeenkomst tussen Mozes en Jozua. Voor hen staat hun onverbrekelijke band als een paal boven water. De vraag echter is in hoeverre zij wel of niet een verband zien tussen het eerste en het tweede duo. Heeft de schrijver van het Johannesevangelie de intentie om – via de getuige Johannes (1:15-17) – zijn synagogale lezers aan te sporen om het optreden van Jezus in zijn relatie met Mozes’ geschreven thora te beoordelen? En dit in het bijzonder in het licht van Jozua’s relatie met zijn meester en diens thora? In welke mate prikkelt hij hen, die nog maar net kennis maken met de proloog, om het evangelie verder te lezen en zodoende aan het einde ervan, deze tweede Jezus echt te leren kennen en naar waarde te schatten?

Volgende bijdrage: De proloog deel 11 – Mozes en de Christus’