4-Griekse testament4.3-VerdiepenJohannes

4.3.2 De proloog (Johannes 1:1-18) – Lezen als een verhaal

Inleiding

Het evangelie van Johannes wordt heel vaak als bijzonder theologisch gekarakteriseerd. Het presenteert Jezus’ onderwijs inderdaad op een totaal andere manier dan zijn collega’s die over Jezus vertellen. Zijn leringen bevatten bovenal dogmatische of leerstellige waarheden (4. Griekse Testament 2. Ontdekken 6 en 7. Johannes vertelt anders …). Net zoals de bijdragen over het Marcusevangelie (4. Griekse Testament 2. Ontdekken 1. God laat drie keer van zich horen) lijkt het ook met dit evangelie de moeite waard om het niet te lezen als leerstellig, dogmatisch of qua kennisleer over het wezen van de dingen en van Jezus’ persoon.

Deze vormen van aanpak horen thuis in de Grieks-Romeinse wereld en manier van denken. De bedoeling in deze bijdrage is erop gericht om de verhalen die Johannes brengt onbevangen te lezen, los van welke geloofsovertuigingen dan ook. En dus zijn hele serie met elkaar verbonden korte verhalen over Jezus van Nazaret gewoon als een literair (mega)verhaal lezen. Belangrijk daarbij zijn: taal, woordenschat, grammatica, zinsbouw, compositie, handelingen van de spelers en hun spreken of retoriek en vertelaspecten van zijn evangelieverhaal.

1. Het Johannesevangelie lezen als een verhaal

In de inleiding van zijn evangelie ontvouwt Johannes heel snel zijn programma. Men kan het enigszins vergelijken met het begin van Marcus 1:1-8, waarin de mysterieuze Johannes de Doper – die als de stem die roept in de woestijn wordt geïntroduceerd (2-3) – met alle aandacht voor zijn doopactiviteiten (4-8). Deze Johannes kondigt een persoon aan als iemand die na hem komt en machtiger is dan hij en over hem zegt dat hij zelf niet waardig is om hem te dienen (d.i. zijn schoenriem los te maken – 7). Daarna komt het Marcusverhaal echt op gang met de doop van Jezus van Nazaret (9-15).

De inleiding van Johannes begint met een voorrede of proloog (1:1-18), zoals deze vaak wordt genoemd. Het blijkt een allesbehalve makkelijke tekst. Het is daarom zinvol om eerst kennis te nemen met een hiernavolgend vereenvoudigde versie. Deze is qua inhoud uiteraard correct, maar voor de lezer toegankelijker dan het rechttoe rechtaan lezen van de volledige NBG-tekst. Daarbij wordt meteen rekening gehouden met een aantal gegevens en begrippen, die vanuit de Hebreeuwse Bijbel meespelen. In latere bijdragen zal deze insteek worden verantwoord, waarbij het uiteraard aan de lezer zal zijn om te beoordelen of deze vereenvoudigde tekstweergave echt steek houdt.

2. Johannes’ proloog eenvoudig weergegeven

Deze proloog vormt de blauwdruk, waarop  het hele Johannesevangelie is gestoeld. Ook hier speelt – net zoals bij Marcus – de Doper een belangrijke rol. Hij wordt erin geïntroduceerd als de kroongetuige van het licht, dat overeenstemt met het leven dat op zijn beurt samenvalt met het woord van het begin. Iets later staat er dat dit licht het waarachtige licht is dat in de wereld komt en alle mensen      

Opnieuw richt het verhaal de aandacht op het getuigenis van Johannes (de Doper). Bij Marcus zegt hij dat er iemand na hem komt, die machtiger is dan hijzelf, terwijl hij hier stelt dat het woord dat mens is geworden (14) er eerder was dan hij (15). Van die mens hebben zij de glorie gezien, omdat hij onder hen is komen wonen. Die glorie blijkt te vergelijken met de glorie van een vaders unieke zoon, vol van genade en waarheid. Allen hebben uit die volheid ’genade op genade’  ontvangen (16). Het betreft daarbij – anders gezegd – een dubbele genade.

Als het eerste woord genade slaat op de door Mozes gegeven thora, dan verwijst het tweede woord genade naar het mens geworden woord (nl. Jezus Christus). Dat of deze vertegenwoordigt dan inderdaad een vermeerderde genade (namelijk: genade én waarheid). Dit laatste woord is in het Hebreeuws èmèt dat een rijk gamma aan betekenissen heeft: trouw, getrouwheid, waarheid, waarachtigheid en werkelijkheid (17).

Bij dit alles is er geen sprake van een contrast tussen Mozes en Jezus. Het gaat om een kwestie van intensiteit of gradatie. De thora van Mozes is er in geschreven vorm, terwijl Jezus deze volledig uitleeft in de werkelijkheid en daardoor die thora maximaal uit de verf doet komen. Zo hebben de mensen – als Gods zonen en dochters – God dankzij Jezus als unieke of bijzondere zoon van God echt leren kennen in de zin van grondig leren meemaken.

3. Na het voorspel bij Marcus (1:4-15) en bij Johannes (1:19-51)

Het voorspel bij Marcus (1:1-9) en bij Johannes wordt gevolgd door het begin van Jezus’ optreden. Bij Marcus wordt hij in de Jordaan gedoopt met de opdracht om zich – als een door God officieel verklaarde zoon en koning – te ontpoppen. Dat wil zeggen als een David om voor het volk de strijd tegen de macht van het kwaad aan te gaan. Later op de berg vernemen zijn drie belangrijkste leerlingen dat hij een taak te vervullen heeft om als een Mozes en profeet de thora aan het volk te onderwijzen en op te roepen zich aan God over te geven.

Na Johannes’ ietwat mysterieus voorspel dat veel weg heeft van een profetische openbaring met uitleg (1:1-18), krijgt het getuigenis van Johannes de Doper een vervolg (1:19-28). Daarin verklaart hij dat hijzelf niet de christus, niet Elia, noch de profeet (als Mozes) is. Hij is de stem van diegene die roept in de woestijn. Daarmee vereenzelvigt hij zich met de profeet uit de tweede helft van de boekrol Jesaja. Die roept de ballingen op om terug te keren naar hun land en zich opnieuw aan de heerschappij van Juda’s God JHWH te onderwerpen.

Als Johannes daarna Jezus naar hem toe ziet komen, dan getuigt hij van hem dat hij het lam van God is (1:29). Zo claimt hij dat hij diegene is waarvan hij heeft gezegd dat deze man er al vóór hem was (30). Verder getuigt hij dat hij tijdens Jezus’ doop gezien heeft dat de Geest op hem is neergedaald en op hem is gebleven. Johannes beweert daarop dat deze de zoon van God is. Dit komt overeen met wat Marcus over ditzelfde gebeuren schreef (1:9-11). Beide vertellers, Marcus en Johannes, melden dat hij met de heilige Geest zal dopen (1:8 // 1:33).

Na deze episode vertellen zij beiden over Jezus’ eerste leerlingen (1:16-18 //1:41-43). Johannes schrijft dat Andreas zijn broer Petrus inlicht en dat hij samen met een ander de messias heeft gevonden. Na Filippus te hebben uitgenodigd, vertelt deze aan Natanaël dat hij diegene (nl. de profeet) heeft aangetroffen, die Mozes en de profeten hebben aangekondigd: Jezus, de zoon van Jozef uit Nazaret (45-47). Na zijn ontmoeting met Jezus spreekt Natanaël hem aan als: rabbi, jij bent de zoon van God, de koning van Israël (1:50). Daarop heeft Jezus het tegen hem over de zoon van de mens (of mensenzoon).

Met de vermelding van deze zeven titels – namelijk lam van God, zoon van God, hij die doopt met de heilige Geest, messias, profeet, Jezus, de zoon van Jozef uit Nazaret en zoon van de mens – heeft Johannes zijn hoofdfiguur van zijn evangelieverhaal geïntroduceerd. In het verloop ervan zal hij aan elk van hen veel aandacht besteden.

4. Tekst en compositie van de proloog (1:1-18)

a. De tekst

De volledige tekst van de proloog van het Johannesevangelie volgt hieronder in de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap (NBG’ 51). Deze heeft het voordeel dat zij de woorden die in de Hebreeuwse brontekst worden herhaald in het Nederlands consequent met dezelfde woorden weergeeft. Dat geeft een stroevere taal die de lezer maar op de koop toe moet nemen. Deze NBG-vertaling van de Griekse brontaal draagt sporen van een Semitische (d.i. Aramese of Hebreeuwse) vertelstijl en daarom wordt eerstgenoemde hieronder soms ietwat aangepast en wordt bijgevolg met een * aangegeven.

Die is makkelijk herkenbaar door o.a. de korte enkelvoudige zinnen, die met het voegwoord ‘en’ aan elkaar worden geschakeld. Dat doen ook enkele interessante woordherhalingen, die voor een opvallende samenklank, overeenstemming of concordantie zorgen. Wil men die kenmerken in de vertaling laten uitkomen dan gaat het Nederlands wat stroef klinken. Voor de lezers zijn ze echter nuttig om dichter bij het Griekstalige verhaal van Johannes te komen.

De tekst hieronder vertoont dus een opeenvolging van enkelvoudige zinnen, waarvan een aantal met ‘en’ (hemelsblauw ingekleurd) beginnen. De genummerde verzen worden daarom opgesplitst in meerdere zinnen, die gemakshalve met kleine letters (a, b, c, …) worden aangeduid. Waar de verteller aan het woord is, staan de zinnen helemaal links en waar hij de spreker het woord gunt, wordt er een volledige spatie naar rechts ingesprongen. Om het geheel iets makkelijker te overzien staan de herhaalde woorden en woordgroepen ingekleurd, vetgemaakt, onderlijnd of omkaderd en worden de alinea’s of tekstblokken van bij elkaar horende zinnen met een dunne witregel van elkaar gescheiden. Dankzij deze (colometrische) presentatie wordt de verhaallijn voor de lezers goed herkenbaar. De lezer die Grieks kan lezen, treft de oorspronkelijke tekst ervan in de Appendix aan in de versie van Westcott en Hort.

De tekst van Johannes’ proloog (1:1-18) bestaat uit zeven alinea’s (1-5; 6-8; 9-10; 11-13; 14; 15-17 en 18). Dit aantal kan erop wijzen dat de tekst een volledig afgerond geheel vormt, zoals bijvoorbeeld de zeven dagen daar in het scheppingsverhaal voor zorgen (3. Hebreeuwse Bijbel 3.2. Ontdekken 1. De schepping van het verhaal). Niet onbelangrijk daarbij lijkt ook het feit dat God, licht en geworden, die er een hoofdrol in spelen, elk zeven keer voorkomen. Wie de inhoud van deze alinea’s nauwkeuriger bekijkt, ontwaart hun onderlinge relaties. Samen vormen zij een prachtige circulaire structuur van tweemaal vier parallelle elkaar spiegelende onderdelen (ABCD en D’C’B’A’). Niet zelden hebben bijbelexegeten de drang of de neiging om parallelle alinea’s van kopjes te voorzien, zodat zij lexicaal of woordelijk met elkaar overeenstemmen. Deze kunnen echter arbitrair, geforceerd of gezocht overkomen en is het maar de vraag of zij daarmee de opzet van de schrijver correct in kaart brengen.

Bij onderstaand schema is er gepoogd om compositie en kopjes zo zorgvuldig en zo accuraat mogelijk te kiezen. Bijgevolg is het goed om deze als een voorstel of werkhypothese te zien. De aanwezige kleuren kunnen de lezers helpen om te beoordelen of de keuzes wel of geen hout snijden. Later – na  een grondiger analyseren, observeren en beschrijven – kunnen de structuur en de kopjes indien nodig worden bijgesteld.

De proloog begint dus met een indrukwekkende aanhef dat het woord in relatie tot God ten nutte van de mensen introduceert (1-5). Het corresponderende einde met een niet minder imposante finale heeft het over de relatie tussen God en de bijzondere zoon die God aan de mensen heeft doen kennen  (18). Het centrale gedeelte (D-D’) verkondigt heel onverwacht de glasheldere kernboodschap over de tegenstelling tussen die mensen, die het licht (alias het woord) niet hebben aanvaard (D) en zij die dat wel hebben gedaan (D’).

Johannes heeft met – zoals eerder gezegd – met deze proloog het programma van zijn megaverhaal aangekondigd. Daarin spelen allerlei tegenstellingen een rol: tussen respectievelijk licht en duisternis, het wel of niet aanvaarden van het woord, de zijnen van de wereld en de uit God geboren kinderen en tenslotte het niet kennen van het licht door de wereld en het wel doen kennen van God door die ‘bijzondere’ (zoon).  Ongetwijfeld zullen deze tegenstellingen, die spanningen en polarisaties oproepen, de aandacht moeten krijgen bij het verder lezen van Johannes’ evangelieverhaal.

5. Kinderen van God en de ‘enige’

Johannes noemt in 1:12-13 diegenen die het licht of het woord hebben aanvaard ‘kinderen’ van God en ‘uit God geborenen’ (D’). Het NBG gebruikt het woord ‘kinderen’ om tekna (meervoud van teknon) in de tekst van het Griekse (Nieuwe) Testament te vertalen. Mogelijk heeft Johannes die term uit de Griekse vertaling (LXX) overgenomen dat meestal het Hebreeuwse bānīm (meervoud van ‘bēn’ d.i. zoon) vertaalt. In eerste instantie betekent dit tekna dus ‘zonen’ maar ook nog ‘kinderen’. Zo zal Genesis 3:16 de vrouw met smart ‘kinderen’ baren (bānīm in de Hebreeuwse en tekna in de Griekse LXX).

Iets later meldt Johannes dat ‘het woord’ vlees is geworden en onder de mensen is komen wonen (1:14). Bijgevolg is deze mens óók ‘een kind of zoon van God’. Iets later noemt de NBG-tekst hem ‘eerstgeborene’ (monogenous) van de Vader. De vraag is of dit wel zo’n gelukkige vertaling is. Dit Griekse woord betekent immers ook ‘enige’ of ‘bijzondere’ en dat lijkt hier meer van toepassing. Zegt God niet tegen Abraham over Isaak: ‘neem toch uw zoon, uw enige (Genesis 22:2) terwijl toch ook Ismaël zijn zoon is? Bovendien is juist Ismaël zijn eerstgeborene (16:15). Daar God over Isaak vervolgt met ’die jij liefhebt’, is het duidelijk dat Isaak voor ‘bijzonder’ doorgaat. Er pleit echter nog meer voor de keuze van de ‘bijzondere van de Vader’. Uit de finale van de proloog komt er een innige relatie van die bijzondere zoon met de Vader aan het licht. Hij blijkt immers aan diens boezem (NBG), aan zijn hart (GNB, NBV), in zijn schoot (LEI, LUV) of dicht bij hem (BGT) te zijn.

Al met al betekent het dat er in de context van Johannes 1:1-18 naast zijn gemeenschappelijke relatie met God er ook een relatie bestaat tussen die bijzondere zoon en de ‘kinderen / zonen) van God’. Is hij niet ‘onder ons komen wonen’ (14b) waartoe ook de getuige Johannes zich rekent (15)?

6. Johannes vertelt en de lezer van vandaag leest

De verteller Johannes brengt zijn verhaal rechtlijnig en dus zin na zin. De lezer kan er dus rechtdoor van de eerste zin tot de laatste (d.i. lineair) in vorderen. Hij neemt hem of haar bij de hand en laat hen stapsgewijs kennismaken met zijn gedachtegang. In het geval van de proloog is dit dus van zin 1 (1:1a) tot zin 46 (1:18c).

Aan het begin van de proloog komt Johannes nogal mysterieus over. Immers hoe moet of kan de lezer van vandaag het woord dat hij in 1:1-5 presenteert begrijpen of zelfs uitleggen? Terwijl hij of zij woord na woord en zin na zin voortbeweegt, wordt de lezer in het denken tot reageren aangezet. Telkens komen er immers extra (nieuwe) gegevens aan bod, die een sturend of begeleidend effect uitoefenen. Bij het verder lezen beginnen er op grond van alle vorige momenten, zaken duidelijk te worden, die dat eerst niet waren. Zij dwingen de lezer dus om vorige of eerdere denkbeelden bij te stellen, terwijl de spanning over de betekenis van dat woord toeneemt.

Het raadselachtige karakter van de aanvankelijke vraag (Wat is dat woord? Hoe valt dat te duiden?) lijkt al lezende zelfs steeds moeilijker te beantwoorden. Totdat Johannes plotseling vertelt dat het woord mens is geworden (1:14a). En zelfs dan … is de lezer er nog niet. De verteller blijft de spanning verder opbouwen. Zelfs Johannes ‘de getuige’, die hij aan het woord laat, heeft er nog eens zeven zinnen voor nodig vooraleer de identiteit van die mens wordt prijsgegeven of geopenbaard: ‘Jezus Christus!’.

De vertelstrategie die Johannes in zijn proloog aanwendt mist zijn beoogde effect dus niet. Dit gaat echter helemaal de mist in als men – na de hele proloog te hebben gelezen – beslist om ‘het woord’, dat in de aanhef enigszins mysterieus overkomt (1:1-2), dan maar te vervangen door (het eerst later in 1:17 gemelde) Jezus Christus (1:17). Wie zo’n ingreep uitvoert, herschrijft Johannes’ proloog en maakt zijn bedoelde progressieve ontrafeling ervan nutteloos. Zijn strategie bestaat er juist in om de lezer lang met de onbeantwoorde vragen te laten worstelen en de spanning erin te houden. Johannes wil blijkbaar het mysterie plotseling met een maximaal effect doorbreken en dan pas de betekenis ervan onthullen.

Afrondend

Kan het mooier? Het woord maakt zich bekend aan de mensen, die daardoor in staat zijn om kinderen van God te worden. Ziehier het hele joodse Johannesevangelie in een notendop. Hoe indrukwekkend klinkt dat niet in een Grieks-Romeinse wereld, waarin de goden zich niet bekommeren om het wel en wee van de mensen. Daardoor ervaren zij de wereld als troosteloos en beangstigend. Hiertegen steekt de joodse God van Jezus van Nazaret uitermate schril af. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Johannes zijn hoofdfiguur in de rest van zijn inleiding (en dus na zijn proloog) met de eerder genoemde zeven titels aan zijn lezers presenteert. Namelijk achtereenvolgens als lam van God, zoon van God, hij die doopt met de heilige Geest, messias, profeet, Jezus, de zoon van Jozef uit Nazaret en zoon van de mens. Met recht zeggen de inwoners van Sichar dan ook tegen de vrouw met wie Jezus in gesprek is geweest: Wij geloven niet meer om wat gij zegt, want wijzelf hebben hem gehoord en weten, dat deze waarlijk de heiland van de wereld is (4:42). 

Wordt vervolgd met ‘Netwerk van hecht verbonden woorden en begrippen’

Appendix: Johannes 1:1-18 in het Griekse (Nieuwe) Testament volgens Westcott and Hort