4-Griekse testament4.2-OntdekkenJohannes

4.2.7 Johannes vertelt anders over Jezus dan Marcus, Lukas en Matteüs 2

Inleiding

De vorige bijdrage (4. Griekse Testament 2. Ontdekken 6. Johannes vertelt anders over Jezus deel 1)

bepaalt zich bij hoofdzakelijk hoe de theoloog Johannes vertelt over Jezus’ optreden en zijn taalgebruik voor zijn redevoeringen. Dit keer komt Jezus’ beeldvorming door Johannes aan bod en de manier waarop hij de gebeurtenissen tijdens de dagen van het proces presenteert. Opnieuw hebben deze een heel ander karakter dan bij Marcus, Lukas en Matteüs.

  1. Jezus’ beeldvorming bij Johannes in vergelijking bij die van Marcus, Lukas en Matteüs

a. De synoptici presenteren een realistische voorstelling van Jezus in de gewone wereld  (zie ook: 4. Griekse Testament 2. Ontdekken 4. Marcus, Matteüs en Lukas vertellen over Jezus).

In de verhalen van deze evangelisten ontstaat een beeldvorming van Jezus, die voor de lezers heel natuurlijk aandoet. De contouren en kenmerken waarmee zij in aanraking komen, heeft een duidelijk historisch karakter. Zij schilderen hem als de zoon van de timmerman in Nazaret, die zich ontpopt als een beminnelijke rabbi. Op weg met zijn leerlingen reist hij van synagoge naar synagoge in Galilea. Hij preekt er en leert de mensen over Gods Woord (d.i. de Thora). Soms doet hij dat ook in de openlucht en zelfs bij hem of bij anderen thuis. Nederig betoont hij veel empathie voor de mensen en voert genezingen uit en doet ook wonderen.

De vertellers laten hun lezers ook weten dat hij in de joodse geschiedenis (lees: Hebreeuwse Bijbel) wordt aangekondigd. Zo presenteren zij hem bij zijn doop als ‘zoon van God’ en bedoelen daarmee dat God hem aanstelt als koning van Israël (4. Griekse Testament 2. Ontdekken 1. God laat drie keer van zich horen 1). Hij komt dan over als bijvoorbeeld David, Hizkia en Josia met duidelijke messiaskenmerken. Later presenteren zij hem als de profeet, die komen zou en aan wie zijn leerlingen horen te gehoorzamen (4. Griekse Testament 2. Ontdekken 2. God laat drie keer van zich horen 2).

Naast het gegeven dat Jezus wordt uitgebeeld als de nieuwe David, geldt dat ook voor zijn overeenkomsten met bijvoorbeeld de profeten Elia, Elisa en Jeremia. Het zijn allen sterke persoonlijkheden, maar geen van hen had een goddelijke status. Bovendien heeft zijn optreden een rabbijns karakter en is sterk vertrouwd is met de leer van de schriftgeleerden en farizeeën, die hij onderschrijft. Zo zegt hij over hen: ‘zij hebben plaatsgenomen op de stoel van Mozes. Houd je dus aan alles wat ze jullie zeggen en handel daarnaar; (Matteüs 23:2-3).

b. Johannes creëert een dramatische voorstelling van een Jezus die van Boven naar Beneden komt.

De lezer die het Johannesevangelie doorloopt, treft in de verhalen meestal een vaag historische Jezus aan, die vaak moeilijk te begrijpen valt. Hij lijkt enigszins op een mystieke verschijning, een soort bovenmenselijke mens. Johannes de Doper duidt hem aan als ‘het lam van God dat de zonden van de wereld wegneemt’. Zelf acht hij zich in het geheel niet waardig om de riemen van diens sandalen los te maken. Johannes beweert zelfs dat Jezus al vóór hem bestond. Twee van zijn leerlingen willen van Jezus weten waar hij verblijf houdt, maar de lezer komt niet te weten waar dat is. De ontmoetingen met de nieuwe leerlingen hebben iets legendarisch en idyllisch. Natanaël is stomverbaasd dat Jezus tegen hem zegt:  ‘Ik had je al gezien voordat Filippus je riep, toen je onder de vijgenboom zat.’

Johannes vertelt ook dat Jezus (wonder)tekenen uitvoert, die meestal voor de lezer en de toenmalige aanwezigen moeilijk te vatten zijn. Zij blijken tot doel te hebben om bij zijn leerlingen het vertrouwen (geloof)  in hem op te wekken. Ook komt Jezus over als iemand, die een uitzonderlijke kennis van de mensen blijkt te hebben. Zo zien veel mensen op het Paasfeest in Jeruzalem zijn tekenen en krijgen vertrouwen (of geloof) in hem. Jezus echter heeft geen vertrouwen in hen, omdat – zo vertelt Johannes – hij weet wat er in een mens omgaat’.

Het lijkt er dus op dat de verteller een Jezus presenteert, op wie zijn omstaanders, die voor of tegen hem zijn, en zelfs zijn leerlingen geen grip krijgen. Bijgevolg komt hij voor diens lezers over als een nogal onbegrijpelijk iemand. Het is ook merkwaardig dat Johannes nauwelijks geïnteresseerd is in zijn joodse oorsprong. Over oudtestamentische voorzeggingen en/of verwijzingen geen woord noch een of andere toespeling. Hij legt alle nadruk op de tekenen, die zijn goddelijke zending bewijzen en op een Jezus, die zich beroept op zijn bovennatuurlijke rechten. Net zoals de synoptici presenteert Johannes hem als de messias, maar hij doet dat op een totaal niet-traditionele manier. Hij stelt hem niet alleen voor als de koning van de joden, maar introduceert hem ook als de heiland van de wereld.

Als kosmologische mens-geworden zoon van God presenteert Johannes Jezus in goddelijke en bovennatuurlijke termen in een uitzonderlijke unieke relatie met God. Soms grenst die relatie aan een volledige identificatie met God. Vanwege een pre-existent of voor-aards leven en als het Woord dat bij God is, stelt hij zichzelf als de ‘ik ben’. Hierdoor krijgt de lezer de indruk dat Jezus daarmee beweert gelijk aan Israëls God te zijn.

Uit zijn woorden en daden kan de lezer opmaken dat Johannes Jezus als almachtig beschouwt. Hij kan bijvoorbeeld niet alleen levend water geven, maar hij kan ook over de zee wandelen. Hij blijkt een man die al vier dagen dood was, weer het leven terug te schenken. Daarnaast beweert hij de macht te hebben om zijn leven af te leggen en het weer op te nemen. Satan lijkt bij Johannes absoluut geen bedreiging voor Jezus te betekenen. Hij lijkt een soort geest te vertegenwoordigen, die bij de mens (zoals bij Judas) binnendringt.

Bij Johannes verklaart Jezus – in tegenstelling tot bij zijn collega’s – openlijk wie hij is: ik ben het brood, het licht, de deur, de goede herder, de opstanding, de weg en de wijnstok. Op de uitspraak van de Samaritaanse vrouw: ik weet, dat de messias komt, die christus genoemd wordt; wanneer die komt, zal hij ons alles verkondigen, reageert Jezus met: ik, die met jou spreek, ben het (4:25-26).

2.Jezus’  laatste week bij Johannes in vergelijking met die bij  Marcus, Lukas en Matteüs

a. de synoptici presenteren Jezus’ laatste week als een van intens lijden

Marcus, Lukas en Matteüs vertellen over Jezus’ laatste week, zijn lijdensweek. Zijn reputatie als rabbi en profeet krijgt een steeds grotere reikwijdte en veel mensen volgen hem. Dit genereert de tegenstand van het tempelbestuur in Jeruzalem. Aan zijn leerlingen vertelt hij in dat verband dat hij als ‘de mensenzoon’ of ‘de mens’ veel zal lijden en zal worden geëxecuteerd, maar … ook uit de dood zal opstaan (4. Griekse Testament 2. Ontdekken 2. God laat drie keer van zich horen 2). Tegenover hen en sommigen, die door hem op een bijzondere manier zijn geholpen, verbiedt Jezus om zijn messiaanse heerlijkheid bekend te maken. Hij weigert ook om goede meester te worden genoemd, want alleen God is goed, zo betoogt hij. De satan krijgt bij de synoptici geen rol van belang. Hij blijkt een tegenstander in het gewone leven te zijn, zoals ook de mens in die zin kan functioneren. Petrus is daar een duidelijk voorbeeld van als hij Jezus ervan wil weerhouden om naar Jeruzalem te gaan om er te worden overgeleverd.

Voor het tempelbestuur – en dat is niet het sanhedrin – bevestigt Jezus tegenover de hogepriester, dat hij de messias (christus) en de zoon van de gezegende (of God) is. Hij verbindt er de titel van ‘de mensenzoon’ mee en stelt dat deze zal zitten aan de rechterhand van God. Uiteindelijk zal hij komen met de wolken van de hemel (4. Griekse Testament 2. Ontdekken 2. God laat drie keer van zich horen 3).

Aan zijn strijd, die al in de tuin van Getsemane begint, waarbij hij angst ervaart, bloed zweet en God smeekt om er eventueel niet mee door te hoeven gaan, komt hij na een hartverscheurend lijden aan het kruis aan zijn einde. Jezus voelt er zich Godverlaten! 

Het volk was hoegenaamd niet blij met Jezus’ kruisiging, want het bedrijft rouw bij zijn dood. Dat vertelt immers Lukas: ‘En al de scharen, die voor dit schouwspel samengekomen waren, keerden terug, toen zij aanschouwd hadden, wat er geschied was, en sloegen zich op de borst’ (23:48). Dit is niet de schare, die voor Pilatus stond aan wie hij hun zin wilde geven om Jezus te laten kruisigen (Marcus 15:15), noch ‘al het volk, dat zei: Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen!’ (Matteüs 27:24-25). De beperkte ruimte voor het pretorium kon nauwelijks meer dan een honderdtal mensen bevatten. Beweren dat het hele volk schuld heeft voor Jezus’ dood is dus volledig uit de lucht gegrepen.

b. Johannes presenteert Jezus’ laatste week als een van koninklijke verheerlijking

De laatste week van Jezus’ optreden beschrijft Johannes niet als een week van zijn lijden. Het klinkt misschien ietwat ongewoon, maar de Jezus in het vlees lijkt niet helemaal menselijk: hij lacht niet, hij wekt de indruk afstandelijk te zijn en hij blijft onbewogen bij de aanvallen van zijn tegenstanders, totdat zijn uur is gekomen en alles is vervuld. Merkwaardig genoeg wordt Jezus’ dood aan het kruis in het Johannesevangelie als een soort verheerlijking gezien, want na zijn dood keert hij terug naar Boven (12:23-33). Tijdens het proces komt Jezus redelijk onaangedaan en zelfbewust over. Hij blijkt te weten wat hem allemaal te wachten staat. Hij gedraagt zich uitermate koninklijk en bij het sterven lijkt hij met ‘het is volbracht’ duidelijk te maken dat zijn taak erop zit. Terwijl bij Lukas het volk rouwt over Jezus’ dood, vermeldt Johannes niets over een of andere reactie van het volk. De lezer krijgt zelf de indruk dat het volk er niet eens bij aanwezig was!

Centraal tijdens het proces tegenover Pilatus  gaat het om de kwestie of Jezus een koning is. Tegenover hem verklaart Jezus zelfs heel expliciet: ‘mijn koninkrijk is niet van deze wereld … en op de vraag van de procurator: ‘Ben jij dus toch een koning?’, antwoordt hij: Jij zegt, dat ik koning ben. Hiertoe ben ik geboren en hiertoe ben ik in de wereld gekomen’ (18:36-37).

Het valt op dat binnen de hoofdstukken, die over het proces gaan, het woord koning met betrekking tot Jezus niet minder dan twaalf keer klinkt. Dat is een betekenisvol aantal en de lezer, die heeft geleerd belang te hechten aan de functie van bijbelse getallen, beseft dat het een hint is naar de twaalf stammen van Israël. Dat er bij het woord koning zeven keer de bijstelling ‘van de joden / Israël’ voorkomt, accentueert dat Jezus voor de Romeinse overheid staat in de volle of complete zin van het woord en dat als de vertegenwoordiger van het joodse volk (2. Leesvaardigheden 2.2. Ontdekken 1. De taal van Bijbelse getallen 1 en 2). Johannes blijkt daar veel meer aandacht op te vestigen en het belangrijker te vinden dan Marcus, Lukas en Matteüs bij wie ‘koning van joden / Israël respectievelijk maar zes, drie en vier vermeldingen voorkomen. Ontegenzeggelijk legt eerstgenoemde alle nadruk op het feit dat  Jezus wordt gekruisigd in zijn hoedanigheid van ‘de koning van de joden’.

Ter afronding

Al met al vertelt Johannes inderdaad totaal anders over Jezus dan dat Marcus, Lukas en Matteüs dat over hem doen. Terwijl zij een zeer realistische voorstelling van hem in een gewone wereld verschaffen, als een mens onder mensen, creëert Johannes een aangrijpende voorstelling. De lezer kan het zelfs een dramatische voorstelling van Jezus in een zeer aparte werkelijkheid noemen. Daarin is sprake van een Jezus als een vreemdeling van Boven die zich onder de mensen komt begeven. Hij heeft iets bovenmenselijks over zich, hoewel hij wel met hen omgaat. Velen begrijpen hem niet en verzetten zich tegen hem. Sommigen nemen een vijandige houding tegenover hem aan. Vooral zijn aanspraken over zijn hechte en intieme relatie met God doet een grote kloof ontstaan. Zelfs zijn leerlingen, met wie hij een vertrouwelijke relatie opbouwt en hen zelfs zijn vrienden noemt, hebben grote moeite om hem juist in te schatten.