4.2.6 Johannes vertelt anders over Jezus dan Marcus, Matteüs en Lucas 1
Inleiding
Een algemene vergelijking qua inhoud tussen het Johannesevangelie en die van zijn collega’s Marcus, Lukas en Matteüs toont aan dat er qua inhoud van een sterk verschil sprake is (4. Griekse Testament 2. Ontdekken 5. Opvallende verschillen tussen Johannes en de synoptici). Naast de verschillen in kwestie, focust deze bijdrage zich hoofdzakelijk op hoe de theoloog Johannes vertelt over het optreden en het taalgebruik van Jezus.
1. De theoloog Johannes vertelt
De grote meerderheid van bijbellezers blijkt ervan uit te gaan dat het Johannesevangelie het makkelijkst te begrijpen én uit te leggen valt. Is dat echter wel juist? Door velen wordt hij gezien als dé theoloog onder de evangelisten. In plaats van rechttoe rechtaan verhalende teksten aan te bieden, maakt hij veel gebruik van symbolen, beelden en beeldelementen, metaforen, raadselspreuken, allegorieën, getallen en tekenen, … Het gevolg is dat nogal wat van wat Johannes letterlijk schrijft, vaak niet letterlijk is bedoeld. Zijn verhalen blijken ook voorzien van lange toespraken – zowel monologen en dialogen – met soms veel herhalingen. De meeste ervan bevatten filosofische en theologische doordenkers.
Het gevolg daarvan is dat zijn verhalen en redevoeringen vaak een dubbele bodem hebben, die voor tweeërlei bedoelingen of betekenissen vatbaar zijn. Laatstgenoemde komen soms niet meteen duidelijk over en zijn dan lastig te achterhalen. Zo probeert Johannes zijn lezers in hun denken en gevoelens te sturen en tot keuzes en acties aan te zetten ten aanzien van Jezus van Nazaret. Meteen bij aanvang van zijn evangelie introduceert hij hem als dé grote vreemdeling, die van Boven is en die is neergedaald in de samenleving van de mensen. Johannes legt er ook van meet af aan de nadruk op dat hij tot een andere categorie behoort dan Johannes de Doper en zelfs dan Mozes, omdat hij die hij beiden bovenmatig overstijgt.
2. Jezus’ optreden bij Johannes in vergelijking met dat bij de synoptici
a. Marcus, Lukas en Matteüs situeren Jezus binnen de gewone alledaagse werkelijkheid.
Deze vertellers leren de lezers om Jezus in eerste instantie te kennen als een leraar, die op rabbijnse manier de nadruk legt op de omgang van het volk met God en met hun medevolksgenoten.
Zo roept hij hen op om tot God terug te keren (en zich te laten dopen) en zich te onderwerpen aan Gods koningschap. Om, anders gezegd, hun oude leven, waarin zij zichzelf centraal stelden achter zich te laten en een nieuw leven te beginnen. Dat bestaat er dan uit om God koning te laten zijn bij hun denken, doen en laten. In Jezus’ optiek is de weg daartoe het zich te gedragen in harmonie met de thora van Mozes, Het onderwijs van de thora krijgt bij hem dan ook de volle prioriteit. Verschillende keren staat er dan in hun verhalen dat hij het Woord (Marcus 2:2) of het Woord Gods sprak (Lukas 5:1; Matteüs 15:6). In beide gevallen gaat het dan om de thora, die God via Mozes aan Israël heeft gegeven. Jezus staat echt niet toe dat deze ingekort, veranderd of uitgebreid wordt. Volgens hem is en blijft zij immers met het bestaan van hemel en aarde verbonden (1. Jezus van Nazaret 1.3. Verdiepen 1. Jezus op de bres voor … Mozes’ thora). Het is hem er dan ook alles om te doen zijn volksgenoten terug tot die thora te voeren. De kern daarvan draait volledig om het toepassen van recht en gerechtigheid. Beide zijn bij uitstek aspecten van concrete en daadwerkelijke liefde (9. Joods-christelijke thema’s 9.3 Verdiepen 1. Thora, gerechtigheid en liefde). Jezus plaatst de door hem beoogde kwaliteitsvolle omgang van het volk met God en met hun volksgenoten als prioritair in hun samenleving. Daarnaast bepaalt hij hen ook bij de noodzakelijke voorbereiding op de komende wereld, waarvan het einde van Jeruzalem en van de wereld de uitgesproken tekenen vertegenwoordigen.
b. Johannes daarentegen plaatst Jezus binnen een aparte, ietwat mysterieuze werkelijkheid.
In het Johannesevangelie is Jezus’ onderwijs van een heel andere aard, want zijn bevatten bovenal dogmatische of leerstellige waarheden. Lezers leren daardoor veel over hoe Jezus zichzelf ziet ten aanzien van God, die hij zijn Vader noemt. Hij legt uit hoe hij één met hem is. Ook vermeldt hij meerdere keren dat hij zichzelf minder acht dan die Vader, maar dat zij beslist één zijn: hij is in de Vader en de Vader is in hem. Wie hem heeft gezien, heeft tegelijkertijd ook de Vader gezien.
Telkens weer benadrukt dat Jezus dat hij echt door de Vader is gezonden om de mensen het eeuwige leven te doen kennen en te ervaren. Hij betoogt dat dit alleen kan als zij God en hemzelf leren kennen. Hij roept mensen dan ook om in hem te geloven, want hij is, zoals hij betoogt, de weg, de waarheid en het leven. Bijgevolg is hij de enige weg tot de Vader. Als zij in hem geloven, kunnen zij deel hebben aan het ware leven. Ook spoort hij hen aan om de Vader lief te hebben, zoals hij de Vader liefheeft. Hij gebruikt daarbij geen abstracte taal, want Jezus stelt heel duidelijk: ‘Wie mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het, die mij liefheeft; en wie mij liefheeft, zal geliefd worden door mijn Vader en ik zal hem liefhebben en mijzelf aan hem openbaren (14:21). Jezus legt daarbij duidelijk uit dat dit liefhebben zich niet beperkt tot de verticale relatie van de mens die God (via Jezus) liefheeft. Het gebod dat hij zijn leerlingen immers oplegt, is dat zij elkaar liefhebben en dit op de manier waarop hij hen heeft liefgehad. Opdat zij dit niet verkeerd inschatten, voegt hij eraan toe: ‘Niemand heeft een grotere liefde, dan dat hij zijn leven inzet voor zijn vrienden’. En … dan zegt hij: ‘Jullie zijn mijn vrienden, als jullie doen, wat ik jullie gebied (15:12-14).
Jezus benadrukt met stelligheid dat hij de werkelijke brug vormt tussen de Vader en de mensen. Hij zoekt de Vader te verheerlijken, waardoor ook zijn eigen heerlijkheid blijkt. Het wordt dan ook de taak van zijn leerlingen om de heerlijkheid van Jezus aan de wereld kenbaar te maken. Tegenover zijn leerlingen kondigt hij zijn vertrek naar Boven aan. Zij hoeven zich echter geen zorgen te maken, omdat hij aan de Vader zal vragen om de heilige Geest te zenden. Hij noemt hem de trooster, die hen zal bijstaan en hen alles in herinnering brengen wat hij Jezus hun heeft geleerd.
3. Jezus’ taalgebruik bij Johannes in vergelijking met dat bij de synoptici
a. Binnen de gewone alledaagse werkelijkheid, waarin Marcus, Lukas en Matteüs Jezus situeren, hoort ook zijn concrete en dagelijkse taal thuis.
Als Jezus aan het woord is in hun evangeliën komt het sterk over alsof Jezus oorspronkelijk zo heeft gesproken. Hij maakt gebruik van een heldere taal en een gemakkelijke woordenschat. Dat doet hij in levendige gesprekken met allerlei mensen en hij richt zich ook op die manier tot zijn eigen volk met niet zelden empathische woorden. Wat ook heel natuurlijk overkomt, is het feit dat Johannes de Doper en Jezus zich van een verschillende stijl en taal bedienen.
Jezus doet dat trouwens met heldere concrete aanschouwelijke beelden. Daar horen ook gelijkenissen en kernachtige spreuken bij en zijn concrete uitspraken hebben veelal te maken met het door hem noodzakelijk geacht thoragedrag. In heel veel van wat hij zegt en vertelt, herkent iedereen, die ermee vertrouwd is, zijn rabbijnse manier van onderwijzen en debatteren met een duidelijk rabbijns joodse woordenschat. In dat opzicht zijn ook zijn redevoeringen opgebouwd uit korte thema’s en onderwerpen, zoals het bidden, vasten, aalmoezen e.d.
b. In het Johannesevangelie waarin Jezus binnen een aparte, ietwat mysterieuze werkelijkheid fungeert, krijgt de lezer te maken met een tamelijk abstracte, vage en duistere taal.
Wie bij het lezen Jezus in dit evangelie een tijd aan het woord heeft ‘gehoord’, komt onder de indruk van zijn welsprekende stijl, maar zijn toon heeft een eerder onpersoonlijk karakter. Dit heeft mogelijk te maken met het feit dat Jezus een aantal stellingen presenteert en zijn toehoorders van zijn standpunt wil overtuigen. Het gaat daarbij niet zelden om anonieme menigten en tegenstanders. Met die laatsten heeft hij twistgesprekken, die meestal in Jeruzalem plaatsvinden.
Het valt op dat Jezus’ toon, taal en beelden als mystiek, mysterieus, symbolisch en filosofisch vallen te kwalificeren. Bij Johannes bedient hij zich niet van een rabbijnse joodse, maar van een hellenistisch joodse woordenschat. Gelijkenissen vertelt hij niet, noch formuleert hij spreuken. Hij bedient zich wel van allegorieën, waarbij hij zichzelf presenteert als levend water en levend brood, als licht en leven, als de weg en de waarheid, enz. Terwijl concrete uitspraken over thoragedrag ontbreken, krijgt de lezer eerder bovenzinnelijke dogmatische toespraken onder ogen. Het valt trouwens op dat de stijl en het taalgebruik van Jezus in geen enkel opzicht verschilt van die van Johannes de Doper. Het heeft er dus alles van weg dat het om de stijl en het taalgebruik van de schrijver zelf gaat.
Wordt vervolgd.