4.2.5 Opvallende verschillen tussen Johannes en de synoptici
Het Johannesevangelie verschilt heel sterk van die van de evangeliën van zijn collega’s Marcus, Lukas en Matteüs, die onderling veel parallelle verhalen hebben met een grotendeels overeenkomstig scenario. Dat is de reden dat zij met de naam ‘synoptici’ worden aangeduid. Johannes’ Jezusverhalen, zijn ‘draaiboek’ en woordenschat, onderwerpen en thema’s vallen absoluut niet te harmoniseren met die van de drie. Ter illustratie volgen hieronder een aantal voorbeelden van ontbrekende thema’s, onderwerpen en gegevens met soms enige extra duiding.
- Beginperiode
- geen melding van de maagdelijke geboorte. Jezus wordt gewoon als de zoon van Jozef genoemd:
- Filippus vond Natanaël en zei tot hem: Wij hebben hem gevonden, van wie van wie Mozes in de wet (thora) geschreven heeft en de profeten, Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazaret (1:46).
- geen geslachtsregister want hij is de eniggeboren zoon van de Vader (1:14).
- geen geboorte in Betlehem want het Woord was er al in het begin (1:1).
- geen besnijdenis op de 8ste dag hoewel hij wel ‘een jood’ wordt genoemd:
- De Samaritaanse vrouw dan zei tot hem: Hoe kunt jij, als Jood, van mij, een Samaritaanse vrouw, te drinken vragen? Want Joden gaan niet om met Samaritanen. (4:9).
- geen expliciete vermelding van Jezus’ doop door Johannes. Alleen een indirecte verwijzing.
- Dit geschiedde te Betanië over de Jordaan, waar Johannes doopte. De volgende dag zag hij Jezus tot zich komen en zei: Zie, het lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt. … En Johannes getuigde en zei: Ik heb aanschouwd, dat de Geest nederdaalde als een duif uit de hemel, en hij bleef op hem. En ik kende hem niet, maar hij, die mij gezonden had om te dopen met water, die had tot mij gezegd: Op wie gij de Geest ziet nederdalen en op hem blijven, deze is het, die met de heilige Geest doopt. (1:28-29, 32-33).
- Jezus doopt zelf, terwijl er bij Marcus, Lukas en Matteüs niets over wordt vermeld:
- En ik (d.i. Johannes) kende hem niet, maar hij, die mij gezonden had om te dopen met water, die had tot mij gezegd: Op wie gij de Geest ziet nederdalen en op hem blijven, deze is het, die met de heilige Geest doopt (1:33).
- Daarna ging Jezus met zijn leerlingen naar het land van Judea en hij vertoefde daar met hen en doopte (3:22).
- vermelding van nieuwe figuren: Natanaël en ‘de leerling die Jezus liefhad’.
- En Natanaël zei tot hem: Kan uit Nazaret iets goeds komen? Filippus zei tot hem: Kom en zie. Jezus zag Natanaël tot zich komen en zei van hem: Zie, waarlijk een Israëliet, in wie geen bedrog is! Natanaël zei tot hem: Vanwaar kent gij mij? Jezus antwoordde en zei tot hem: Eer Filippus u riep, zag ik jou onder de vijgenboom (1:47-49).
- Eén van zijn leerlingen dien Jezus liefhad, lag aan de boezem van Jezus (13:23).
- Toen dan Jezus zijn moeder zag en de leerling, die hij liefhad, bij haar staan, zei hij tot zijn moeder: Vrouw, zie, uw zoon (19:26).
- IJlings kwam zij dan bij Simon Petrus en bij de andere leerling, die Jezus liefhad, en zei tot hen: Zij hebben de heer weggenomen uit het graf en wij weten niet, waar zij hem hebben neergelegd (20:2).
- specifieke gegevens over Andreas, Jezus’ moeder, Jezus’ broers, Filippus en Thomas die bij de synoptici niet voorkomen.
- geen verzoeking door de duivel in de woestijn (nl. om Jezus de voorschriften van Mozes te doen overtreden zoals bij de synoptici). Johannes vertelt dat tegenstanders Jezus in verzoeking willen brengen:
- Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt bij het plegen van overspel; en in de wet heeft Mozes ons bevolen zulken te stenigen; gij dan, wat zegt gij? En dit zeiden zij om hem in verzoeking te brengen, opdat zij iets hadden om hem aan te klagen (8:4-5).
- geen vermelding van Johannes en Jakobus samen, noch van elk afzonderlijk, terwijl zij beiden bij Marcus, Lukas en Matteüs vaak een prominente rol spelen.
- Publieke optreden
- geen ‘apostelen’, noch een aanstelling van leerlingen in die functie. Johannes noemt hen louter leerlingen of volgelingen.
- geen twaalf leerlingen. Het aantal twaalf wordt niet genoemd.
- geen berg- of veldredevoering (zoals bij Matteüs of bij Lucas) met korte onderwijzende toespraken en sterke verwijzingen naar de Thora en de Profeten. Johannes rapporteert Jezus’ lange monologische redevoeringen, soms onderbroken door ingewikkelde dialogen of monologen.
- geen positieve waardering voor de wet (of thora), die aan God en aan Mozes wordt toegeschreven, terwijl in Johannes Jezus deze uw wet (nl. van de joden) noemt:
- En ook in uw wet staat geschreven, dat het getuigenis van twee mensen waar is (8:17).
- Jezus antwoordde hun: Is er niet geschreven in uw wet: Ik heb gezegd: Gij zijt goden? (10:34).
- geen verheerlijking op de berg zoals bij Marcus, Lucas en Matteüs, waarbij Jezus door een stem uit de wolk tot ‘mijn zoon’ wordt verklaard. De aanwezige drie leerlingen – Petrus, Johannes en Jakobus – moeten uit dit ‘hoort (of luistert) naar hem!’ afleiden dat zij hun leraar (of) rabbi als profeet moeten kwalificeren en begrijpen dat hij een Mozesrol vervult. Dat betekent bijgevolg dat zij naar hem moeten horen (d.i. van hem leren). Het gaat hier dus om een nauwe relatie tussen Jezus ‘de profeet als Mozes’ en ‘de zij, als zijn leerlingen’ (4. Griekse Testament 2. Ontdekken 2. God laat drie keer van zich horen 2):
- … En zijn gedaante veranderde voor hun ogen, en zijn klederen werden schitterend, hel wit, zoals geen voller op aarde ze kan maken. En er kwam een wolk, die hen overschaduwde, en er klonk een stem uit de wolk: Deze is mijn zoon, de geliefde, hoort naar hem (Marcus 9:2-3,7; Lucas 9:30-32, 35; Matteüs 17:5).
Bij Johannes is er sprake van een ander soort verheerlijking, die aanschouwd wordt door allen die het woord hebben aangenomen, waardoor zij het recht of de macht hebben gekregen kinderen (in het Hebreeuws: ‘zonen’) van God te worden (1:12). Dat wil zeggen dat zij ‘uit God geboren zijn’ (1:13). Zo kan men (ook hier) van een nauwe relatie spreken. Zij blijken immers getuigen te zijn geworden van een verheerlijking. Samen kunnen zij dus als zonen en geboren uit God met Johannes zeggen:
- wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene van de Vader, vol van genade en waarheid (1:8) … en is de eniggeboren zoon, die aan de boezem van de Vader is (1:18).
- geen leer over vasten, aalmoezen en bidden, zoals het Onze Vader en daarbij ook niet over hoe er wel of niet moet worden gevast, aalmoezen moeten worden gegeven en worden gebeden.
Bij Johannes dient het vragen aan God via Jezus te gebeuren:
- …. want ik ga tot de Vader; en wat gij ook vraagt in mijn naam, ik zal het doen, opdat de Vader in de zoon verheerlijkt worde. Indien gij mij iets vraagt in mijn naam, ik zal het doen. … En Ik zal de Vader bidden en hij zal u een andere Trooster geven om tot in eeuwigheid bij u te zijn, (14:12-14,16).
- En te dien dage zult gij mij niets vragen. Voorwaar, voorwaar, ik zeg u, als gij de Vader om iets bidt, zal hij het u geven in mijn naam. Tot nog toe hebt gij niet om iets gebeden in mijn naam; bidt en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervuld zij. Dit heb ik in beelden tot u gesproken; er komt een ure, dat ik niet meer in beelden tot u zal spreken, maar u vrijuit over de Vader spreken zal. Te dien dage zult gij in mijn naam bidden en ik zeg u niet, dat ik de Vader voor u vragen zal (16:23-26).
- geen gelijkenissen, maar allegorieën of beeldspraken, overdrachtelijke of figuurlijke taaluitingen. Het gaat om verhalen (of afbeeldingen) waarin personen abstracte begrippen voorstellen. Zo stelt een vrouwenfiguur met weegschaal de rechtspraak voor. Beeldspraak is dus op te vatten als een figuurlijk taalgebruik, waarmee niet letterlijk wordt gezegd wat er wordt bedoeld.
Johannes ontwikkelt in dit opzicht een bijzonder krachtige beeldspraak. Hij Jezus immers neer als de verpersoonlijking van het Woord (oftewel de Thora). Dit begrip wordt indirect tot uiting gebracht in zijn handelen en zijn spreken (water, brood, licht, …). En wat blijkt? Beide vormen zijn met eerstgenoemde (het Woord / de Thora) volledig in harmonie.
- geen wonderen maar ‘tekenen’. Zo duidt Johannes de wonderdaden van Jezus en ze zijn bedoeld om bij de aanwezigen het geloof of vertrouwen in hem als gezondene zijn Vader te genereren en als bewijs te gelden voor zijn bevoegdheid. Bij een teken ligt de nadruk niet op het wonder maar op de betekenis ervan.
- Johannes voert zeven tekenen aan (2:11, 23; 3:2; 4:54; 6:2; 11:47; 20:30).
- geen korte maar lange toespraken. Veelal lange monologen met meditatieve beschouwingen en soms gepaard gaan van uitvoerige discussies. Het betreft nogal monotone presentaties van gedachten in een ietwat mystieke taal met een veelvuldig gebruik van de woorden ‘wereld’, ‘waarheid’, ‘leven’, ‘licht’, ‘duisternis’, enz., Opmerkelijk is dat de stijl van de taal van Johannes de Doper en die van Jezus volledig gelijk zijn. De lezer kan er dan uit afleiden dat het gaat om de stijl van de schrijver. Bij Johannes is Jezus’ denktrant contemplatief en zijn taal sterk symbolisch.
Dit allemaal contrasteert met de manier van vertellen van Marcus, Lukas en Matteüs. Zij beschrijven Jezus’ leven en leer in gewone voorvallen, die wel eens over kunnen gaan in uitzonderlijke situaties. Opvallend is Jezus’ eenvoudige welsprekendheid en stijl met aandacht voor het dagelijkse sociale en godsdienstige leven van de mensen in de natuur, de dorpen en de steden. Dit alles harmonieert met de woordenschat, thema’s en leer en korte toespraken die eigen zijn aan de rabbijnse manier van lesgeven en vertellen. Kenmerkend voor Jezus zijn dan bijvoorbeeld: koningschap van God; recht en gerechtigheid, het Onze Vader dat past binnen de joodse gebedenwereld en o.a. zijn aandacht voor de kinderen, het vasten, bidden en aalmoezen,
- geen verkondiging van Jezus over de nabije komst van Gods koninkrijk, want bij Johannes is het ‘eeuwige leven’ met en in de persoon van Jezus gekomen.
- geen terughoudendheid bij het zichzelf openbaren, zoals dat bij Marcus, Lukas en Johannes wel het geval is. Jezus trekt heel sterk de aandacht op zichzelf maar veroorzaakt niet dat God op de achtergrond raakt:
- ‘want de Vader is meer dan ik (14:28).
- De lijdensweek
- niet tijdens één paasfeest aanwezig in Jeruzalem, maar tijdens drie paasfeesten. Johannes laat Jezus in (tegenstelling tot de synoptici) herhaaldelijk naar Jeruzalem reizen, waar hij ook het meeste in actie komt (4. Griekse Testament 4.1. Kennismaken. 2. Opbouw Johannesevangelie – deel 2).
- geen tempelreiniging aan het begin van Jezus’ laatste week, maar helemaal aan het begin van het Johannesevangelie.
- geen beschrijving van het laatste avondmaal, maar wel van een voetwassing met zijn leerlingen tijdens een maaltijd. Bij de spijziging van de 5000 mensen klinken een soort van avondmaalwoorden.
- geen angst en geen gebed in Getsemane, want in Johannes zegt Jezus immers dat hij juist geboren om overgeleverd te worden:
- … uw volk en de overpriesters hebben u aan mij overgeleverd; wat hebt gij gedaan? … Hiertoe ben ik geboren en hiertoe ben ik in de wereld gekomen, opdat ik voor de waarheid zou getuigen; eenieder, die uit de waarheid is, hoort naar mijn stem (18:35-37)