4.1.4 Het Grieks van de evangeliën
Taal
In het Romeinse Keizerrijk, waarbinnen veel verschillende volken leefden, werden uiteraard veel talen gesproken. Latijn was de officiële taal van elk Romeins bezettingsleger, maar de soldaten die een beetje overal vandaan kwamen, spraken onderling hoofdzakelijk Koine Grieks. Dat was geen klassiek Grieks, maar het werd ook hellenistisch Grieks genoemd. Leden van de Romeinse overheid in Palestina spraken uitsluitend Latijn en dat Grieks. Laatstgenoemde taal was het medium bij uitstek voor culturele en commerciële contacten tussen joden en buitenlanders. Het was verder ook de taal van de opgeleide ‘gehelleniseerde’ klassen in Palestina. Hoewel de Herodianen in Jezus’ tijd over de joodse gebieden Galilea en Perea heersten, bedienden zij zich evenals de aristocratie alleen van deze Griekse taal. Toch blijkt Latijn voor Herodes tot op zekere hoogte een rol te hebben gespeeld, want in zijn paleisfort op de rots Masada zijn Latijnse teksten gevonden op zijn voorraad wijnkruiken.
Kennis van het Grieks
In Palestina moet de kennis van het Grieks meer verspreid zijn geweest dan dat het beperkt bleef tot de Griekse scholen en de synagogen voor Griekssprekenden in Jeruzalem. In het algemeen was Grieks de tweede taal in Palestina. Dit betekent dat Grieks door veel joden werd begrepen, maar dat hoeft nog niet te betekenen dat zij het ook konden schrijven. Petrus sprak waarschijnlijk Grieks, maar als hij wilde schrijven was (volgens de kerkvader en bisschop Papias, ca. 60 – ca. 130 g.j.) Marcus zijn secretaris. In Palestina waren er voldoende gelegenheden in de vele hellenistische steden voor joden om zich aan te passen aan de Griekse taal en cultuur. Er kwamen dan ook heel wat Griekse namen voor onder de joden in Palestina. Er is vastgesteld – en dat is wel heel bijzonder – dat de helft van de joodse grafinscripties in Palestina in het Grieks is geschreven! De Griekse taal blijkt er toen dezelfde rol te hebben gespeeld als nu het Engels in veel landen, die een band met het Verenigd Koninkrijk hebben.
Onderwijs in de Griekse taal
De hoofdreden van het onderwijs van de Griekse taal was om de joodse godsdienstige werken te publiceren voor alle joden in Palestina en daarbuiten. Ook was het een belangrijk middel om contacten te behouden met de joden in de diaspora, omdat de kennis van het Hebreeuws en Aramees daar erg ontoereikend was geworden. Over het algemeen was het beheersen van die Griekse taal niet het doel om kennis van de Griekse wijsheid te vergaren. Joden waren dan ook niet zo (erg) thuis in de Griekse literatuur. Meestal bestond er onder hen juist een aversie voor de Griekse filosofie en literatuur. Het ging er eerder om een accurate kennis van wettelijke zaken te verkrijgen en om daarnaast de betekenis van de Heilige Schriften in de vertaling van de Septuaginta te kunnen achterhalen. Het groot aantal hellenistische centra in Palestina was er de oorzaak van dat het onderscheid tussen het taalgebruik van de joden in Palestina en die in de diaspora meer en meer ging vervagen.
Jeruzalem was in de 1ste eeuw van de g.j. een centrum van Grieks onderwijs. Josefus, Jakobus en Paulus leerden er het Grieks beheersen. Palestina was in hoge mate tweetalig. Echter, de Griekssprekende joden, die uit de diaspora in het joodse land waren komen wonen of ernaar waren teruggekeerd, konden nog nauwelijks Hebreeuws en Aramees verstaan en zeker ook niet spreken (32). In Handelingen 6:1 blijkt er in Jeruzalem in de Jezusgemeenschap een duidelijk verschil te hebben bestaan tussen Hebreeuwssprekenden (Hebraioi) en Griekssprekenden (hellenistoi) aanwezigen. Deze laatsten waren hoogstwaarschijnlijk joden, die zich bij de apostelen hadden aangesloten, maar eerder in de diaspora hadden geleefd of al jaren deel uitmaakten van de in de hoofdstad aanwezige Griekssprekende synagogen (6:9). Zij hadden hun Hebreeuws (gedeeltelijk) verleerd of gaandeweg vergeten. Grieks was dan ook hun moedertaal geworden.
Jezus en de Griekse taal
Over het feit dat Jezus Grieks sprak verschillen de meningen. Gustaf Hermann Dalman (1855-1941), een Duitse lutherse theoloog en oriëntalist, dacht van wel. Hij ging ervan uit dat Jezus het misschien niet vloeiend sprak met Pilatus en met de vertegenwoordigers van het Sanhedrin, die zich ook van de Griekse taal bedienden. Hoogleraar Semitische talen aan de Universiteit van Oslo, Harris Birkeland (1904-1961) stelde dat Jezus maar een beetje Grieks kende, maar dat hij zeker niet in het Grieks tegen de menigten heeft gesproken (26-27). Recentelijk wordt door enkelen geopperd dat het zelfs zijn eerste taal zou zijn geweest. Als timmerman zou hij aan de grote bouwprojecten in enkele steden in Galilea hebben meegewerkt en op de marktpleinen zou er vanwege de vele handelaren ook wel eens Grieks zijn gesproken. Echte bewijzen voor deze gissingen zijn er echter niet.
In de evangeliën zijn er – hoewel men dat soms wel had kunnen verwachten – geen aanwijzingen te vinden, dat er tijdens gesprekken van joden met Griekssprekenden werd vertaald. Zo wordt bijvoorbeeld niets gezegd over tolken tijdens de respectievelijke gesprekken tussen Jezus en de Romeinse centurio; Jezus en Pilatus; Petrus en Cornelius; Paulus’ neef en de Romeinse officier; Jezus en de Syrofenicische vrouw en Filippus en de Grieken, die Jezus wilden zien. Hoe valt dit te verklaren? Betekent dit nu dat Jezus wel Grieks kon spreken? In welke mate dan? In het Johannesevangelie stelt Pilatus drie vragen waarop Jezus telkens antwoordt. Bij Marcus, Lukas en Matteüs reageert hij alleen met: ‘jij zegt het’.
Aramees en Hebreeuws
Aramees was de voertaal van het volk in het land en samen met Hebreeuws het belangrijkste medium voor de Palestijnse jood van de 1ste eeuw van de g.j. Jezus en de meeste Palestijnse volksgenoten spraken dagelijks dus zeer waarschijnlijk Aramees. Dat wil niet zeggen dat zij daarom geen Hebreeuws kenden. Het was immers de heilige taal van de joodse geschriften en het bleef de geletterde jood voorzien van een belangrijk literair expressiemiddel. Bovendien werd het in de geleerde kringen van de rabbijnen gecultiveerd als spreektaal. Uit de teksten van de rollen van de Dode Zee valt duidelijk af te leiden dat het in Jezus’ tijd nog een levende taal was. Hebreeuws heeft dus een belangrijker plaats ingenomen dan vroeger door Hebraïci en bijbelwetenschappers werd gedacht. Hebreeuws en Aramees blijken in de 1ste eeuw van de g.j. nog steeds de gangbare talen te zijn geweest en dat Grieks alleen in de gehelleniseerde steden van Palestina werd gesproken.
Enkele geciteerde Aramese woorden in de evangeliën pleiten ervoor dat Jezus inderdaad Hebreeuws sprak. Slechts enkele keren deed hij dat in het Aramees, maar meestal bediende hij zich van wat men Misjna-Hebreeuws kan noemen. Dat is het vroegrabbijnse Hebreeuws dat direct afstamt van het Bijbels Hebreeuws, zoals dat bewaard is gebleven na de Babylonische ballingschap.
Het Grieks van de evangeliën
Het Grieks dat lezers in de evangeliën van Marcus, Lukas en Johannes en in de Openbaring aantreffen, is geen klassiek Grieks, maar koine Grieks. Hun geschreven taal vormt het spontane product van tweetalige joden met een ietwat eigenaardige stijl, maar is in hoofdzaak correct geschreven. Aan de oppervlakte eenvoudig en niet gepolijst. Qua betekenis en qua aard wel op een gecompliceerde wijze geladen en meer Semitisch dan Grieks. Vanwege de vele semitismen of Hebreeuwse en Aramese woorden en zinsconstructies kan het dus als Semitisch Grieks worden gekarakteriseerd. Joden moeten dit Semitische Grieks van de evangeliën hebben gewaardeerd. Zij lazen immers enerzijds de Septuaginta (de vertaling van de Hebreeuwse Bijbel in het Grieks) waarvan de taal dus als Hebraïserend Grieks kan worden gekenmerkt. Anderzijds waren zij ook vertrouwd met de Hebreeuws-Aramese herkomst van hun godsdienst.
Joden uit de diaspora, die in Palestina kwamen wonen, beheersten onvoldoende Hebreeuws om de tekst van de Hebreeuwse Bijbel te verstaan. Ook kenden zij geen Aramees om in staat te zijn de Aramese vertalingen van die Bijbel te begrijpen. Dat is de reden dat in de synagogen in Palestina na de lezingen uit de Hebreeuwse Bijbel ter verduidelijking uit de Septuaginta (LXX) of uit een andere Griekse vertaling werd gelezen.